De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 27 september pagina 5

27 september 1924 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND (r t , PAWIRO U?Pawiro" is het opschrift van een bundeltje korte schetsen door den heer L. H. C. Horsting, adjunct-hoofd der triangulatie-brigade van den topografischen dienst, geschreven over zijn zwerf tochten door Indië; belast met landmeetkundige werkzaamheden heeft de heer Horsting talrijke onherbergzame gebieden der buitenbezittingen in alle richtingen doorkruist. Pawiro heette de be diende, die den schrijver op vele expedities heeft vergezeld en op een daarvan plotseling overleed. De meester eert nu de nagedachtenis van zijn trouwen knecht door den bundel zijner reisverhalen te noemen: Pawiro". Wanneer men den eisen stelt, dat in den titel het wezen van een boek zich weerspiegele, dan is deze titel niet gelukkig gekozen te achten; want Pawiro is een Javaansche naam, die het publiek in den waan brengt, dat het werkje iets over Java of over de Javanen bevat, terwjjl juist alle schetsen uit sluitend aan tochten in de buitenbezittingen gewijd zijn. De piëteit tegen over zijn goeden huisjongen had schrijver veel gepaster kunnen betrachten door het boekje aan de nagedachtenis van dezen op te dragen. Nu werkt hoezeer nobel bedoeld de titel misleidend. De bundel bevat zeventien losse schetsen, die de schrijver hoofdstukken noemt. Het eerste hoofdstuk" bevat enkele zeer algemeene beschouwingen over Indiëen de inlan. ders, het tweede beschrijft Pawiro, die een uitste kende djongos" geweest moet zijn. Wij hooren een en ander van zijn plichtsbesef, zijn attenties, zijn trouw, zijn familiezin, zijn kookkunst; het is alles weinig belangwekkend. De vijftien overige kapittels bevatten het verhaal van de zwerftochten der triangulatie-brigade. Alle zijn geschreven in het opstellen-proza van een mulo-scholier vol flauwe grappen en grove, platte uitdrukkingen. Weliswaar zijn soms de relazen van het moeitevol trekken door ravijnen en rivieren interessant; wij kunnen den leider en zijn getrouwen bewonderen om de plichts betrachting en flinkheid, waarmede zij, torsend de kostbare instrumenten, rusteloos voortgaan bergop, berg-af. Doch de schrijver herhaalt dit alles zóó dikwijls met dezelfde woorden, dat ten leste deze beschrijvingen geen indruk meer op ons maken. Teneinde te toonen hoe de heer H. zijn taak als reis beschrijver heeft opgevat, wil ik uit zijn schets Rei zen over het eiland Bali" enkele aanhalingen hier onder laten volgen. . .Bali heeft een goede reputatie. Het is be kend om zijn mooie natuur, zijn kunst, zijn gods dienst, zijn volk, zijn varkens, zijn sappies, zijn tempels, zijn vrouwen; de volgorde is geheel wille keurig doch beslist verkeerd. Al dadelijk valt het op dat de Baiiër aan kleeding niet veel geld uit geeft. Hiermee bedoel ik geen aardigheid slaande op het feit, dat het op dit eiland gewoonte is dat de vrouwen als regel met ontbloot bovenlijf loopen, doch dat mannen noch vrouwen, bij specialefeesten natuurlijk uitgezonderd, veel werk maken van hun toilet . . Het verkeer langs den weg is druk, vooral vrouwen. Werkelijk mooie vrouwen komen hier op Bali voor. Hun (sic) gang is over het alge meen leelijk, een gevolg van het vele en verre ' loopen met vaak zware vrachten op het hoof d . ." Nadat met dit kinderachtig gebabbel vele blad zijden zijn gevuld, zal de heer H. een kunstbe schouwing geven: Ten slotte iets over kunst". De" kunst op Bali is de beeldhouwkunst, welke den heer Nieuwenkamp zoozeer in verrukking bracht en hem stof gaf voor zijn bekende werk over Bah'v. . Prachtige tempels vol godenbeelden ko?men hier voor. Toch konden mij die goden met een ?gezicht van voren en van achteren niet bekoren en zie ik liever een eenvoudig beeld naar het leven. Daar kan Men bij, dat kan men vergelijken met de werkelijk heid." Moge de cursiveering der laatste regels dezer kunstbeschouwing er toe bijdragen dat de lezer er bij" kan; hij vergelijke haar eens met hetgeen Augusta de Wit over de Balineesche goden geschre ven heeft in Natuur en Menschen in Indië." In het hoofdstuk over Lombok vinden wij om trent de bevolking (de Sasaks) niets. Aan den overval van 1894", de bloedige tragedie van Tjakranegaraen Mataram wordt nog geen halve bladzij gegeven. Een geheel kapittel (VII) echter gewijd aan een anderen overval", die geen overval was. Hier toch krijgen wij de uitvoerige analyse van twee nieuwsberichtjes uit de Sumatrappst en de Delicourant van . . 8 October 1914. Beide bevat ten indertijd een overdreven verhaal van een avontuur der triangulatiebrigade: deze zou aange- vallen zijn door een gewapende bende, van provi and beroofd enz. Echter was niets van dien aard geschied: het inlandsch perso neel der brigade was een weinig zenuw achtig geweest, een waterdrager en evenzoo eenige verken ners waren na ge vlucht te zijn op be vel van den leider teruggekeerd (in het proza van den heer H. heet dit: zelfs de 'm gesmeerd zijnde waterdrager en dito verkenners hadden aan de op roep van Nederland gehoor gegeven"); men was gezamen lijk op verkenning uitgetogen,doch ner gens werden kwaad willigen ontdekt. Uitvoerig worden nu de onnoozele be richtjes bestreden, bespot en gehekeld; overtuigend toont de schrijver aan dat de bedoelde dag bladen het voorval op den Boekit Bihim hebben opgeblazen. Mij is echter vol maakt onbegrijpe lijk, dat iemand lust gevoelt dertien blad zijden druks te vul len met het bestrij den en verbeteren van een paar simpele nieuwstijdinkjes, die tien jaar geleden in een koloniaal kran tje stonden. Geheel onnopdig plaatst de schrijver allerlei aar digheden over den godsdienst, in het bizonder over het Christendom (men zie het grapje over het gebed aan de drie goden op blz. 39 en het oude mopje over den schipper naast God" op blz. 188). Vijftig jaar geleden in de dagen van Multatuli kon dit soort geestigheid nog op bijval rekenen, thans is zij (óók voor niet-geloovigen !) vieux jeu" geworden en wel vieux jeu de mauvais gout". Het beste hoofdstukje is het negende. Daarin wordt ons Manoeroen beschreven, een djoeroe toelis" (klerk), die evenals Pawiro op een der tochten door koortsen en vermoeienis den dood vond. In dit schetsje trilt werkelijk eenige ont roering. Merkwaardig is ook hetgeen de schrijver vertelt over zijn methode om den inlander eerbied voor de triangulatie-instrumenten bij te brengen. Het instrument wordt door hem als het ware ge personifieerd en de suggestie van dit persoon-zijn aan den inlander opgedrongen; het instrument krijgt een hut alleen; als het instrument aanwezig" is, spreken dragers en spiegelaars gedempt; zij vatten het eerbiedig aan; kortom het instrument is het kind" der triangulatie-brigade; het is taboe". Een groote fout van den heer H. is dat hij ner gens vertelt wat triangulatie is of hoe de brigade werkt- men kan toch heusch niet van den gemiddelden lezer verwachten, dat hij vanzelf op de hoogte is met de geheimen der geodesie en aan stonds begrijpt wat bijvoorbeeld spiegelaars" zijn. In het twaalfde hoofdstuk Per K.P.M, rondom Celebes" belooft schrijver ons een kijkje te geven in het Indische zeemansleven. Hij vergeet echter die belofte volkomen en wij vernemen hoegenaamd niets omtrent het leven van kapiteins en officieren noch omtrent het matrozenleven op de booten der K.P.M. In het dertiende hoofdstuk: Een oversteek DE BURGEROORLOG IN CHINA Teekening voor de Amsterdammer" door L. J. Jordaan WAT 'N FATSOENLIJK CHRISTENMENSCH ER VAN BEGRIJPT. LIZbTOOLICT de meest volmaakte wagen. AUTO-CENTRALE - HAARLEM door Midden-Celebes (de schrijver bedoelt: een tocht dwars door Midden-Celebes) brengt hij het in zijn pogingen om ons de pracht der oerwouden voor oogen te tooveren niet verder dan uitroepen als een mooi plekje", een schilderachtig pad," eenig mooi". In de hoofdstukjes over de Minnahassa (XIV en XV) vinden wij niets over den uit cultureel oogpunt toch zeker belangrijken zendingsarbeid, behalve enkele kwajongensachtige grapjes van het reeds boven gewraakte verzuurd-multatuliaansche slag. De twee laatste hoofdstukken In Waterland" en Karim, de Loods van de Rokan" zijn geheel in schoolopstelletjes trant. Slechts de bijbehoorende foto's (zooals trouwens alle foto's in dit boek) zijn buitengemeen fraai. In het loodsverhaal wordt ons uitvoerig meegedeeld hoe Karim met een motor boot tegen een vloedgolf (een zgn. beno) instuurt, waarbij alle inzittenden in gevaar verkeeren; een nuffig bakvischje gelijk, eindigt de schrijver zijn laatste hoofdstuk en daarmee zijn boek aldus: Wij voor ons vonden het erg interessant het kunststuk je een keertje te hebben meegemaakt, doch hopen van harte het nu bij de herinnering te mogen laten." Deze woorden zegt hem de geduldige en tot het einde toe volhardende lezer van ganscher harte na! Mr. H. G. K OST E R FABB. VAU Dtn PUTT i oi VLAM tlMDHOVEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl