Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
(r t ,
PAWIRO
U?Pawiro" is het opschrift van een bundeltje
korte schetsen door den heer L. H. C. Horsting,
adjunct-hoofd der triangulatie-brigade van den
topografischen dienst, geschreven over zijn zwerf
tochten door Indië; belast met landmeetkundige
werkzaamheden heeft de heer Horsting talrijke
onherbergzame gebieden der buitenbezittingen in
alle richtingen doorkruist. Pawiro heette de be
diende, die den schrijver op vele expedities heeft
vergezeld en op een daarvan plotseling overleed.
De meester eert nu de nagedachtenis van zijn
trouwen knecht door den bundel zijner reisverhalen
te noemen: Pawiro".
Wanneer men den eisen stelt, dat in den titel het
wezen van een boek zich weerspiegele, dan is deze
titel niet gelukkig gekozen te achten; want Pawiro
is een Javaansche naam, die het publiek in den
waan brengt, dat het werkje iets over Java of over
de Javanen bevat, terwjjl juist alle schetsen uit
sluitend aan tochten in de buitenbezittingen gewijd
zijn. De piëteit tegen over zijn goeden huisjongen
had schrijver veel gepaster kunnen betrachten
door het boekje aan de nagedachtenis van dezen
op te dragen. Nu werkt hoezeer nobel bedoeld
de titel misleidend. De bundel bevat zeventien
losse schetsen, die de schrijver hoofdstukken
noemt. Het eerste hoofdstuk" bevat enkele zeer
algemeene beschouwingen over Indiëen de
inlan. ders, het tweede beschrijft Pawiro, die een uitste
kende djongos" geweest moet zijn. Wij hooren
een en ander van zijn plichtsbesef, zijn attenties,
zijn trouw, zijn familiezin, zijn kookkunst; het is
alles weinig belangwekkend. De vijftien overige
kapittels bevatten het verhaal van de zwerftochten
der triangulatie-brigade. Alle zijn geschreven in
het opstellen-proza van een mulo-scholier vol flauwe
grappen en grove, platte uitdrukkingen. Weliswaar
zijn soms de relazen van het moeitevol trekken door
ravijnen en rivieren interessant; wij kunnen den
leider en zijn getrouwen bewonderen om de plichts
betrachting en flinkheid, waarmede zij, torsend de
kostbare instrumenten, rusteloos voortgaan
bergop, berg-af. Doch de schrijver herhaalt dit alles zóó
dikwijls met dezelfde woorden, dat ten leste deze
beschrijvingen geen indruk meer op ons maken.
Teneinde te toonen hoe de heer H. zijn taak als reis
beschrijver heeft opgevat, wil ik uit zijn schets Rei
zen over het eiland Bali" enkele aanhalingen hier
onder laten volgen.
. .Bali heeft een goede reputatie. Het is be
kend om zijn mooie natuur, zijn kunst, zijn gods
dienst, zijn volk, zijn varkens, zijn sappies, zijn
tempels, zijn vrouwen; de volgorde is geheel wille
keurig doch beslist verkeerd. Al dadelijk valt het
op dat de Baiiër aan kleeding niet veel geld uit
geeft. Hiermee bedoel ik geen aardigheid slaande
op het feit, dat het op dit eiland gewoonte is dat de
vrouwen als regel met ontbloot bovenlijf loopen,
doch dat mannen noch vrouwen, bij specialefeesten
natuurlijk uitgezonderd, veel werk maken van
hun toilet . . Het verkeer langs den weg is druk,
vooral vrouwen. Werkelijk mooie vrouwen komen
hier op Bali voor. Hun (sic) gang is over het alge
meen leelijk, een gevolg van het vele en verre '
loopen met vaak zware vrachten op het hoof d . ."
Nadat met dit kinderachtig gebabbel vele blad
zijden zijn gevuld, zal de heer H. een kunstbe
schouwing geven: Ten slotte iets over kunst".
De" kunst op Bali is de beeldhouwkunst, welke
den heer Nieuwenkamp zoozeer in verrukking
bracht en hem stof gaf voor zijn bekende werk over
Bah'v. . Prachtige tempels vol godenbeelden
ko?men hier voor. Toch konden mij die goden met een
?gezicht van voren en van achteren niet bekoren en zie
ik liever een eenvoudig beeld naar het leven. Daar kan
Men bij, dat kan men vergelijken met de werkelijk
heid." Moge de cursiveering der laatste regels dezer
kunstbeschouwing er toe bijdragen dat de lezer er
bij" kan; hij vergelijke haar eens met hetgeen
Augusta de Wit over de Balineesche goden geschre
ven heeft in Natuur en Menschen in Indië."
In het hoofdstuk over Lombok vinden wij om
trent de bevolking (de Sasaks) niets. Aan den
overval van 1894", de bloedige tragedie van
Tjakranegaraen Mataram wordt nog geen halve bladzij
gegeven. Een geheel kapittel (VII) echter gewijd
aan een anderen overval", die geen overval was.
Hier toch krijgen wij de uitvoerige analyse van
twee nieuwsberichtjes uit de Sumatrappst en de
Delicourant van . . 8 October 1914. Beide bevat
ten indertijd een overdreven verhaal van een
avontuur der triangulatiebrigade: deze zou
aange- vallen zijn door een gewapende bende, van provi
and beroofd enz.
Echter was niets van
dien aard geschied:
het inlandsch perso
neel der brigade was
een weinig zenuw
achtig geweest, een
waterdrager en
evenzoo eenige verken
ners waren na ge
vlucht te zijn op be
vel van den leider
teruggekeerd (in het
proza van den heer
H. heet dit: zelfs
de 'm gesmeerd
zijnde waterdrager
en dito verkenners
hadden aan de op
roep van Nederland
gehoor gegeven");
men was gezamen
lijk op verkenning
uitgetogen,doch ner
gens werden kwaad
willigen ontdekt.
Uitvoerig worden nu
de onnoozele be
richtjes bestreden,
bespot en gehekeld;
overtuigend toont
de schrijver aan dat
de bedoelde dag
bladen het voorval
op den Boekit Bihim
hebben opgeblazen.
Mij is echter vol
maakt onbegrijpe
lijk, dat iemand lust
gevoelt dertien blad
zijden druks te vul
len met het bestrij
den en verbeteren
van een paar simpele
nieuwstijdinkjes, die
tien jaar geleden in
een koloniaal kran
tje stonden. Geheel
onnopdig plaatst de
schrijver allerlei aar
digheden over den
godsdienst, in het
bizonder over het
Christendom (men
zie het grapje over
het gebed aan de drie goden op blz. 39 en het
oude mopje over den schipper naast God" op
blz. 188). Vijftig jaar geleden in de dagen van
Multatuli kon dit soort geestigheid nog op bijval
rekenen, thans is zij (óók voor niet-geloovigen !)
vieux jeu" geworden en wel vieux jeu de
mauvais gout".
Het beste hoofdstukje is het negende. Daarin
wordt ons Manoeroen beschreven, een djoeroe
toelis" (klerk), die evenals Pawiro op een der
tochten door koortsen en vermoeienis den dood
vond. In dit schetsje trilt werkelijk eenige ont
roering. Merkwaardig is ook hetgeen de schrijver
vertelt over zijn methode om den inlander eerbied
voor de triangulatie-instrumenten bij te brengen.
Het instrument wordt door hem als het ware ge
personifieerd en de suggestie van dit persoon-zijn
aan den inlander opgedrongen; het instrument
krijgt een hut alleen; als het instrument aanwezig"
is, spreken dragers en spiegelaars gedempt; zij
vatten het eerbiedig aan; kortom het instrument is
het kind" der triangulatie-brigade; het is taboe".
Een groote fout van den heer H. is dat hij ner
gens vertelt wat triangulatie is of hoe de brigade
werkt- men kan toch heusch niet van den
gemiddelden lezer verwachten, dat hij vanzelf op
de hoogte is met de geheimen der geodesie en aan
stonds begrijpt wat bijvoorbeeld spiegelaars" zijn.
In het twaalfde hoofdstuk Per K.P.M, rondom
Celebes" belooft schrijver ons een kijkje te geven
in het Indische zeemansleven. Hij vergeet echter
die belofte volkomen en wij vernemen hoegenaamd
niets omtrent het leven van kapiteins en officieren
noch omtrent het matrozenleven op de booten der
K.P.M. In het dertiende hoofdstuk: Een oversteek
DE BURGEROORLOG IN CHINA
Teekening voor de Amsterdammer" door L. J. Jordaan
WAT 'N FATSOENLIJK CHRISTENMENSCH ER VAN BEGRIJPT.
LIZbTOOLICT
de meest volmaakte wagen.
AUTO-CENTRALE - HAARLEM
door Midden-Celebes (de schrijver bedoelt: een
tocht dwars door Midden-Celebes) brengt hij het
in zijn pogingen om ons de pracht der oerwouden
voor oogen te tooveren niet verder dan uitroepen
als een mooi plekje", een schilderachtig pad,"
eenig mooi". In de hoofdstukjes over de
Minnahassa (XIV en XV) vinden wij niets over den uit
cultureel oogpunt toch zeker belangrijken
zendingsarbeid, behalve enkele kwajongensachtige grapjes
van het reeds boven gewraakte
verzuurd-multatuliaansche slag.
De twee laatste hoofdstukken In Waterland"
en Karim, de Loods van de Rokan" zijn geheel
in schoolopstelletjes trant. Slechts de bijbehoorende
foto's (zooals trouwens alle foto's in dit boek)
zijn buitengemeen fraai. In het loodsverhaal wordt
ons uitvoerig meegedeeld hoe Karim met een motor
boot tegen een vloedgolf (een zgn. beno) instuurt,
waarbij alle inzittenden in gevaar verkeeren; een
nuffig bakvischje gelijk, eindigt de schrijver zijn
laatste hoofdstuk en daarmee zijn boek aldus: Wij
voor ons vonden het erg interessant het kunststuk
je een keertje te hebben meegemaakt, doch hopen
van harte het nu bij de herinnering te mogen laten."
Deze woorden zegt hem de geduldige en tot het
einde toe volhardende lezer van ganscher harte
na! Mr. H. G. K OST E R
FABB. VAU Dtn PUTT i oi VLAM
tlMDHOVEM