De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 27 september pagina 6

27 september 1924 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2467 PIERRE DE RONSARD . 1524?1924 DE RONSARD-POSTZEGEL Het is mi de maand waarin allerwege Pierre de Ronsard herdacht wordt, omdat hij vierhonderd jaar geleden ter wereld kwam en nog altijd deugd doet aan gemoed en geest van de onzen. Die oude dichters behoeven niet aan de uitsluitende belangstelling der vakgeleerden te worden over gelaten, mits ze maar echte dichters geweest zijn. En dat is met Ronsard het geval. Als een der eersten bij den uitgang van de Middeleeuwen en het lichtend opengaan der Renaissance, heeft Ronsard, hoezeer bekommerd om iets zoo intellectueels als opzettelijke taaivernieuwing, hoe vol van soms droge eruditie, niettemin in verzen iets innigs, iets waarmenschelijks weten op te sluiten, dat nog in onzen tijd den lezer warm om het hart slaat als hij de moeite neemt door Ronsard's uiterlijkheid heen te zien. Er mag niet vergeten worden, dat zonderlinge taalvormen toen niet alle zoo zonderling, dat overoude mythologische vergelijkingen toenmaals plotseling nieuw geworden waren, dat navolging van Petrarca, van Anacreontische poëzie, van Horatius (die thans pedant zou aandoen) op dat oogenblik iets frischs, iets dappers en daarenboven iets bij uitstek moeilijks was in het bewustzijn van den herboren mensen. Wie dichters wil genieten, moet naar 's dichters land gaan; het gezegde is bekend, en juist; hij moet, wanneer het een ouden dichter betreft, ook naar dat andere geheimzinnige land" reizen, dat men het verleden noemt en dat men ook gaarne ergens gelegen zou weten, nog bestaande, eeuwig in vollen vorm en kleur, en nog te bezoeken voor ons die haken naar verdubbeling, naar ver nieuwing van ons eigen te enkelvoudig en te armelijk bestaan. "Wie Ronsard's land" bereist zal genoegen en genot beleven. Ronsard heeft dichtvormen ge bruikt, die voor Frankrijk nieuw waren, het sonnet, de ode; de Fransche taal verrijkt met door hem zelf gevormde woorden, met aan het Qrieksch of Latijnsch taaleigen ontleende samenstellingen, met 'technische termen; niettemin is Ronsard het oude Frankrijk niet ontrouw geworden, daar hij immers hoofsche liefde bezong zoo goed als een troubadour e_n daar zijn verzen tegelijkertijd geen minder verleidelijke, ja genietbaarder verwijzingen naar de vleeschelijke vreugde der liefde inhouden dan de middeleeuwsch-Fransche fabliau's. In n woord, hij heeft een nieuwe en toch echt Fransche poëzie gemaakt: historische rol waarvan wij hem vol hoogachting en niet zonder, overigens gematig de, voldoening akte verleenen. Ronsard.vervolgens, heeft schoone oratorische, welsprekende" verzen geschreven ter bespotting van zijn hugenootsche vijanden, ter afstraffing van wie- hem toeschenen wanorde te stichten in zijn geliefde Fransche koninkrijk. Wij gelooven niet altijd dat hij gelijk had, maar hij neemt ons mee in zijn vaart en wij lachen instemmend bij een regel als deze: lis ont la clef du ciel et y entrent tpus seuls, gezegd van allerlei religieuze sectarissen. Er is meer. Ronsard heeft op de bekoorlijkste wijze klassieke mythologie met middeleeuwsche sprook jes en met levende Fransche realiteit gemengd. Hij schreef grootsche regels die verre horizonten met een zachten maar onweerstaanbaren drang voor ons openen: O ciel haut et voüté, haute maison de Dieu, verzen die eenjgansche wereldbeschouwing in twaalf lettergrepen weten samen te vatten: La matière demeure et la forme se perd (al was hij volkomen in staat in even mooie verzen een geheel tegenovergestelde wereldbeschouwing te formuleeren . .). Hij heeft het wijze voorschrift carpe diem" herhaaldelijk op woordmuziek willen zetten, teeken wellicht dat hij het zelf niet altijd wist toe te passen. Geestdriftig sprak hij zijn Wakenden humanisten-ijver uit in het beroemde: Je veux lire en trois jours l'Iliade d'Homère. Aanstekelijk werkt zijn voor dien tijd zoo ongewone liefde tot de natuur: J'aime fort les jardins qui sentent Ie sauvage (hoe hedendaagsch", die laatste zes lettergrepen). Het is alles, voor wie wil, even levend als verheu gend. Evenwel, er gaat niets boven, neen, niets in zijn werk evenaart den minnedichten in Ronsard. Amours de Gassandre, Amours de Marie, Amours d'Hélène, andere amours" nog, zijn poëzie is er vol van en wie ze leest doorleeft alle smarten van een versmaden, alle angsten van een nog niet aanvaarden, alle verrukkingen van een beloonden minnaar. Leliën en rozen, koesterwoordjes als mignonne, de slanke zuil" van der geliefde lichaam, die hij als klimop wil omwinden dagen blijft er uw geest van verzadigd, en daarvan niet alleen: tegelijk van een onbepaalbaar en toch voel baar rhytme, een geschakeerde en innemende muziek, die aan het echte dichterhart alleen konden ontstijgen. Het is niet goed te zeggen, eigenlijk, hoe het mij ontroert, dat zoo lang geleden een mensen leefde die, door zooveel geestelijke en lichamelijke modes" van ons gescheiden (het woord heeft een omvangrijker zin dan wij dikwijls beseffen), toch bij de diepste dingen van het leven, als hij alleen was, het zelfde dacht en voelde als wij. In de-beste verzen van Ronsard gevoelt men iets vloeiends en warms dat men niet anders kan noemen dan het leven", en welks ontmoeting iederen keer opnieuw van stil-makende vreugde vervult. De koelere, meer intellectualistische zeventiende eeuw, Boileau vooraan, kon Ronsard niet waar deeren: zij beminde verdunde, door verstand ge louterde, maar dikwijls ook gedoode passie; zij verkoos een soberen, maar vaak ook armen vorm: Ronsard was rijk en vol warmte, zijn passie vlamde. En dat zijn vorrn vast was: de zeventiende eeuw, bij gebrek aan juist, historisch taaibegrip, kon het niet voldoende inzien, maar onbetwistbaar is het. Ronsard schreef zijn waarste gevoelens uit in een stevig-bevalligen en zuiveren vorm, en wie het onvergelijkelijk Sur la mort de Marie" leest, eindigende: Pour obseques re?oy mes larmes et mes pleurs, Ce vase plein de laict, ce panier plein de fleurs, Afin que vif, et mort, ton corps ne soit que roses, moet erkennen, dat hier geen mindere vormschoonheid is dan in een dier sierlijk-weemoedige grafplaten van het oud-Atheensche kerkhof, en een schoonheid van dezelfde orde. Neen, Sainte-Beuve, die, het eerst na de klassicistische miskenning van eeuwen, Ronsard's hooge waardigheid weer uitriep, heeft daar goed aan gedaan; en hij heeft ook niet slecht gekozen in deze zee van gedichten. Wat van minder allooi was, hij liet het terzij: het was veel. Ronsard is dikwijls banaal; niet zelden te verstandelijk. Hij gebruikt stoplappen, zet te vaak het niets zeggend aussi" aan het eind van een regel om een rijmwoord op i te winnen; hij herhaalt hetzelfde woord aan het begin van drie, vier regels, als om op gang te komen: J'oy l'effroy des canons . . , J'oy faucer les hamoys . ., J'oy Ie brui.t des yainqueurs . ." (niets ondichterlijkers dan duide lijke enumeratie) en bereikt er slechts mee, amechtigheid te suggereeren, aan redenaars te herinneren. Erger, Ronsard heeft zijn pedante, zijn hoog dravende momenten; ook voor den tijdgenoot weet hij zich af en toe ondraaglijk te maken (ik zou er op zweren) door Jupiter's bliksem, het schild van Mars, Phpebus' boog en ander oudroest te pas en te onpas in zijn verzen te wringen. Hij is soms koud, onwaar, en werkelijk bespottelijk hoogmoedig. Maar het is met Ronsard als met alle zeer productieve dichters: een klein deel slechts van hun werk is geslaagd. Prijzen wij den thans jubileerenden dichter dat dit kleine deel bij hem van den eersten rang is. JOHANNES TlELROOY SPREEKZAAL Geachte Redactie, Met het slot van prof. Kernkamp's artikel in het blad van 21 d.d.: Minister Colijn ist doch ein tüchtiger Kerl" (waarom niet: kranige vent" p.o. Charivarius) ben 'k het niet eens. Welke verdienste is er in gelegen een deficit op een budget te doen verdwijnen, door steeds meer indirecte belastingen in te voeren (op thee, bier, tabak, fietsen), bovendien nog een aanstaande* luxebelasting te beloven, het tractement der staats ambtenaren voor het meerendeel op een zoodanig peil te brengen dat dit voor vele van hen aan nooddruft grenst? & Op die wijze worden wel de Staatsinkomsten verhoogd, doch ware het m.i. meer aangewezen geweest, het tekort weg te werken door verlaging der uitgaven, niet in de eerste plaats door van Staatsambtenaren minimumlijders te maken, maar te beginnen met de uitgaven voor leger en vloot tot de helft te reduceeren en aldus een vijftig of zestig millioen te bezuinigen; in plaats daarvan kondigt der tiichtige Kerl" een nieuw vlootwetontwerp aan ! Een toppunt, vooral bij de thans heerschende geestesstrooming. Hoe in het onderhavig geval' plaats kan zijn voor een loftuiging, is me een raadsel. Hoogachtend uw abonn C. B. L E J A Y Charivarius kunnen wij met rust laten; ik heb niet geschreven: Minister Colijn ist doch ein tüchtiger Kerl"; ik haalde aan, wat Bismarck van Keizer Wilhelm zei; en Bismarck sprak nu eenmaal Duitsch. Mijn lof voor Minister Colijn sluit niet in, dat ik al zijn bezuinigingsmaatregelen bewonder; ik schreef dan ook: tegen het stelsel-Colijn zijn ongetwijfeld vele en rechtmatige .bezwaren in te brengen". Maar men kan desniettemin eerbied hebben voor de doorzettingskracht, waarmede Colijn in korten tijd zijn doe!: een sluitende begrooting, heeft bereikt. Mijn waardeering daarvoor is blijkbaar grooter dan die van den inzender. K. ZEDELIJKHEID Na de authentieke tegenspraak van den secre taris der Gem. Bioscoopcommissie betreffende de coupure in de Ombrade-film, neem ik natuurlijk gaarne m'n boutade tegen de leden van dat insti tuut terug, 't Bericht werd overigens destijds in de pers vermeld, zonder démenti uit te lokken. De opmerking van den heer Zeldenthuis over de bevoegdheid van de Bioscoopcommissie inzake de film Half-Maagden" raakt de kern van m'n betoog niet, dat immers juist dat gebrek aan bevoegdheid betreurt. Het artikel Zedelijkheid" is 'n aanval op 't controle-systeem, op den algemeenen geest der bioscoop-censuur, die zich vergenoegt met peuterwerk, waar zoo groote en zoo veelomvattende arbeid mogelijk ware. De onzindelijke film Halfmaagden" is 'n schande niet voor de leden der bioscoopcommis sie, maar voor 't vigeerende controle-systeem" gelijk er trouwens met zooveel woorden stond. J o R D A A N l;''sr

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl