De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 4 oktober pagina 1

4 oktober 1924 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

IT. 8468 Zaterdag 4 October A°. 1924 DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, HERMAN HEYERMANS, TOP NAEFF en G. NOLST TRENIT Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF Prijs per jaargang f 10. bfl vooruitbetaling. Per No. f 0.25 Redactie en Administratie : Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentlën f 0.75 per regel Dispositiekosten 20 cent IN DEN DIERENTUIN Er zullen gisteren avond weinig menschen met een gevoel van bevrediging naar huis zijn gegaan, toen zij professor van Embden en generaal Snijders hadden hooren debatteeren. En de voorzitter van de vergadering zal wel een heel onple zierige herinnering aan deze bijeenkomst behouden. Want het moet buitengewoon onaangenaam wezen, als het heft uit je presidiale handen glijdt: zoo ongeveer een gewaarwording, als de beklagenswaardige wezens moeten hebben, wien de kwa jongens op school de wet opleggen. Daarmede wil ik volstrekt niet zeggen, dat een ander het er beter afgebracht zou hebben dan Mr. Werker. Misschien zou het geholpen hebben, als hij bij de eerste ongepaste interruptie den mijnheer of de mevrouw ? want ook de dames" schijnen zich niet onbetuigd te hebben gelaten die zijn of haar vreedzame gevoelens niet langer kon beheerschen, bij de kraag had laten pakken en uit de zaal had laten zetten. Maar het kan ook best zijn, dat hij tegenover een bende stond, die zelfs met de zweep niet te temmen was. Een bekend politicus heeft mij eens verteld, dat hij, als voor zitter van een stormachtige vergadering, iemand uit het publiek, die, kennelijk ontevreden over zijne leiding, aanstalten maakte hem een kogelfleschje naar het hoofd te gooien, alleen met zijn oogen zoolang in bedwang hield totdat de man ervan afzag het als projectiel te gebruiken. Misschien had zelfs deze leeuwentemmer, als hij gisteren avond in de kooi van den Dierentuin tegenover de razende pacifisten had gestaan, de wilde beesten niet tot rust kunnen brengen. Je staat er even van te kijken, als het krantenverslag den voorzitter ten slotte laat zeggen, dat ,,de vergadering alle reden heeft tevreden te zijn". Daar echter zijn slotwoord weldra weer in rumoer verloren ging", was het publiek misschien reeds bij deze passage zoo luidruchtig, dat de verslaggever niet goed kon verstaan wat er gezegd werd. Want tevreden" konden alleen zij zijn, die er op uit waren geweest generaal Snijders het spreken moeilijk te maken en hem te beletten van repliek te dienen. Van de behoorlijke menschen zullen noch de aanhangers van generaal Snijders, noch die van professor van Embden tevreden" geweest zijn. De eersten niet, omdat de generaal voortdurend gehoond was en ten slotte zelfs heelemaal niet meer aan het woord werd gelaten; maar vooral de bewonderaars van professor van Embden zullen met een onvol daan gevoel naar huis zijn gewandeld: zij moeten zich diep erover geschaamd hebben, dat een aantal van hunne geestverwanten zich zoo onhebbelijk gedroegen tegenover den man, die uitgenoodigd was te komen debatteeren en die door de waardige wijze, waarop hij zijn meening uiteenzette, niet de minste aanleiding gaf tot felle betoogingen. De heer van Embden heeft ergens in zijn rede reeds bij voorbaat willen afwenden, dat zijn tegenstander nationalistische registers zou uittrekken en onzen historischen zin zou opwekken door een herinnering aan Tromp en de Ruyter". Hij had zich deze moeite kunnen besparen. Generaal Snijders heeft de lyriek aan professor van Embden overgelaten. Zijn betoog was zoo zakelijk als het wezen moest. En hij heeft al bedankte hij er terecht voor, zich door den ander op vragen te laten verhooren niets onaangeroerd gelaten van wat de hoofd zaak was in de rede van zijn opponent. Beide sprekers verkeerden in de gelukkige omstandigheid, dat zij tevoren ongeveer wisten wat de ander in het midden zou brengen. Beiden hebben zich in woord en geschrift herhaaldelijk over de ontwapeningskwestie uitgelaten; de heer van Embden had boven dien, in den vorm van stellingen, den draad aangegeven, die er door zijn rede in den Dierentuin zou loopen. Er bestond dus eenige kans, dat de heeren niet langs elkaar heen zouden praten, .maar elkaar zouden raken, eikaars argumenten zouden trachten te weerleggen. Men mocht nu verwachten, dat het laatste deel van het debat, na de pauze, het belangrijkste zou worden. Elk had dan reeds zijn betoog laten hooren; beiden konden zich dan er toe bepalen, in 't kort samen te vatten, welk zijner argumenten, naar zijne meening, door den ander of niet, of niet voldoende weerlegd was. Bij een debat, dat werkelijk dien naam verdient, kan hier, in dit laatste gedeelte, de punt op de i gezet en de winst binnengehaald worden. Dit ware vooral de taak van den heer van Embden geweest. Zijn tegenstander toch had het voordeel gehad, na hem te spreken, en op zijn betoog te kunnen ingaan; de heer van Embden nu had na de pauze strikt moeten samenvatten op welke punten, naar zijne meening, de generaal had gefaald in zijn weerlegging. Voor zooverre men nu mag concludeeren uit het uitvoerig verslag in de Nieuwe Rott. Cour. ik maak dit voorbehoud, omdat de beide redevoeringen vermoedelijk in haar geheel, of nagenoeg geheel, vooruit aan de pers waren medegedeeld, maar van het debat na de pauze op de plaats zelf door een verslaggever aanteekeningen zijn gemaakt is de heer van Embden in gebreke gebleven den generaal au pied du mur te brengen. Zoo hij meent dit te kunnen doen, zal hij het bewijs daarvan nog moeten leveren. Wanneer ik de indrukken zou moeten weergeven, die een aan dachtige lezing van de tien kolommen uit de N.R.C., waarbij ik getracht heb de balans te houden tusschen het vóór en tegen, bij mij heeft nagelaten, dan zou ik dit aldus doen: de heer van Embden heeft niet aannemelijk gemaakt, dat de chemische oorlog zulk een ommekeer in de wijze van strijdvoeren teweeg zal brengen, dat elk beroep op het verleden voor de mili taire techniek zijn waarde heeft verloren; evenmin heeft hij het bewijs geleverd voor zijne bewering, dat een bewapend Nederland 90 procent kans heeft, in een oorlog te worden getrokken, een ontwapend slechts 10 procent; hij heeft ook niet weerlegd de groote tegenstrijdigheid in zijn gedachtengang, waarop generaal Snijders de aandacht vestigde. De heer van Embden verwijt n.l. wel aan onze Regeering, dat zij in de troonrede een bot stilzwijgen over den Volkenbond bewaarde," maar zijn eigen fiducie in het internationale vredes werk schijnt toch bijster gering te zijn. Hij heeft niet het minste vertrouwen in het naleven van de bepalingen, die het gebruik van de meest barbaarsche strijdmidde len verbieden; hij acht, in een toekomstigen oorlog, de strijdvoerende mogendheden in staat om, als zij de daartoe noodige verderfbrengende wapenen bezitten, geheele steden uit te roeien door ze te bombardeeren met projectielen, die gassen verspreiden, of door ze te besproeien met ziektekiemen; hij is van meening, dat de hel van den oorlog nog helscher zal worden en er naar recht en humaniteit nog minder zal worden gevraagd dan in 1914. Maar van de door den oorlogsduivel bezeten regeeringen ver wacht hij wél, dat zij een ontwapend Nederland zullen ontzien en eerbied zullen toonen voor het moreel mooie van het voor beeld der weerloosheid; zoo Nederland door de daad der ont wapening vertrouwen schenkt, zal het vertrouwen ontvangen" vertrouwen van dezelfde mogendheden, die zich overigens om God noch gebod bekommeren ! Wanneer de indrukken van het debat, die ik hierboven formu leerde, ook gewekt zijn bij sommige hoorders, die evenmin als ondergeteekende tot de militaristen" behooren, dan is het moge lijk, dat zij naar huis zijn gekeerd met nog een ander gevoel van onvoldaanheid dan van het mislukken van den avond door het kabaal. Met een gevoel van onvoldaanheid n.l. over het uitblijven van het door hen gewenschte bewijs, dat ontwapening de beste gedrags lijn is. KERNKAMP

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl