Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2468
Boekbespreking
. HERMAN HEIJERMANS, Droomkoninkje, Van
Holkema en Warendorf, Amsterdam, zon
der jaar.
Wie den naam Heyermans hoort, denkt wel
in de eerste plaats aan zijn theatertriumfen;
niemand in den lande is een dramaturg als hij.
Anderen mogen dieper ingaan in de karakters,
meer verinniging zoeken, in welk onderdeel ook
trachten hem te overtreffen, niemand heeft van
nature het zoo in zijn hand een stuk gaaf, direct
pakkend voor de groote massa in haar onbewust
heid in elkaar te zetten, terwijl het voor den
kenner een genot blijft de eenvoudige, juiste
structuur te overzien en het zuiver gevoeld
menschelijke op zich te laten inwerken. Die
schitterende reeks drama's begint met Ghetto al
in 1898; Op hoop van Zegen, Het zevende gebod,
Bloeimaand en zoovele andere de eenigszins
opdringerige tendenz mag dan ieder niet even
sympathiek zijn heel Holland door zij n ze bekend
en beroemd, heel Holland hebben ze aangegrepen
en ontroerd door hun rake typeering, hun boeiend
probleem, hun schitterend Hollandsch realisme,
vol geest en humor.
Aangekondigd door Van Nouhuys, is Heyermans
de eerste, die Holland na eeuwen weer een krachtig,
levend volkstooneel gegeven heeft. Wat heeft
heel de 19e eeuw voortgebracht, dat ook maar
in de verste verte genoemd kan worden naast
zijn werk? Wat de 18de? Misschien kan op eer
biedigen afstand Langendijk's Spiegel der
vaderlandsche kooplieden komen te staan. We moeten
terug naar Asselijn en Breero om het gelijkwaar
dige te vinden.
Maar de prozaïst Heyermans verdient evenzeer
de volle aandacht. Hij schreef zijn voornaamste
werken: Trinette, Hamert j eszonde, Diamantstad,
in een tijd, dat onder Franschen invloed het
realisme een felle mode was en men meende
de werkelijkheid vooral in haar meest weerzin
wekkende verhoudingen te moeten zoeken. Vooral
in de beide laatste boeken, hoe knap en kranig ook,
komen rauwe, brute passages voor, die niet iedereen
met smaak lezen kan. Maar wat geven ze het volle
leven, hoe trilt die gore wereld van echtheid, van
dolle levensvreugd en sombere levenssmart;
hoe is steeds door heel dat lagere, lugubere bestaan
het innig zuivere, het teere, dat ontroert en diep
treft, en hoe weet hij daardoor juist in den bouw
van het geheel zoowel als in de kleinste détails
zijn schaterenden of aangrijpenden humor te
leggen.
Ik geloof, dat we zijn beste proza ir( de
Falklandjes moeten zoeken, die zeer talrijke
krantenfeuilletons. Natuurlijk, daar zijn er verscheidene
vluchtige en oppervlakkige onder. Welk artist
is week in week uit in de stemming om een klein
kunstwerk te produceeren, als de pers op hem
wacht! Maar onder die vele zijn ook verscheidene
«chte kleine kunstwerkjes van schaterende, uit
bundige levensvreugd, van fijnen, nobelen ernst,
waar in enkele trekken het superieur komische
wordt bereikt of waar hij ons weet te ontroeren
door een enkel moment van diep levensleed.
Ik zou bijna zeggen, dit nieuwe boek Droom
koninkje spant de kroon; het is het naast verwant
aan de Falklandjes en toch vormen al die kleine
pakkende tafereeltjes een spannend geheel.
Het is maar een simpel verhaal van een zesjarig
De op deze en de volgende bladzijde voorkomende
teekeningen van Qeorge van Raemdonck zijn uit het boek
Droomkoninkje" van Herman Heyermans.
jongetje, Koert, schuchter, teruggetrokken voor
de buitenwereld. Was vader thuis, dan probeerde
die 't nog wel eens 'n enkelen keer 'm z'n inge
roeste schuwheid af te leeren want z'n kind
en zeker geen mismaakt kind, mocht zóó 't leven
niet in ??maar 't lukte zelden 't ventje met z'n
smal gezichtje, als 'r halve of heele bekenden bij
waren, uit z'n ingedeukte houding op te wekken,
of den schijn van 'n den juist ziekelijker lijkende
gedruktheid weg te nemen. Hoe meer-ie gedwongen
werd in de anders tot 't allerliefste behoorende
huiskamer mét derden er in te blijven,
hoe benepener, stiller, haast zieliger z'n gebaartjes
traagden, hoe spitser, bleeker, z'n ouwelijk snoetje
werd. 'n Afgeperste hand geven, dee-ie met 'n
wegstuipenden arm, of-ie iets bevreemdends,
verkleumends had aangeraakt, en terwijl de
volgroeide mensche-stemmen zich van de
kamerwonderen en kamerinnigheden meester maakten,
werd hij weer 't egeltje, dat zich inbuidelde om
't onbeschutte te beschermen. Dan dook z'n
hoof dje over de geheimzinnigheden, de hieroglyphen,
van t monsterleger letters van 'n krant, of z'n
oogen bestaarden den adem-mist op 't venster
glas."
Maar datzelfde teruggetrokken jochie leeft een
heerlijk rijk zieleleventje in wijde droomwerelden,
telkens opschietende met zijn pientere denken en
redeneeren uit de eenvoudige, trieste omgeving
van een groote-stadsboyenhuisje naar de ongekende
ruime velden van zijn verbeeldingsleven, innig
gevoelig kereltje, met zijn eenvoudig, klaar
waarheidsbesef, begrip van recht, met zijn heerlijke
aanhankelijkheid voor zijn vader en moeder, zijn
liefde voor zijn kleine zus.
Gebeuren doet er weinig in dit verhaal, 't is alles
maar het gewone dagelijksche tobleven. Er valt
esn ketel kokend water over Droomkoninkjes voet.
En dan is er dat geweldig moment, dat de vader,
de electricien, driftkop, die zich zoo geheel laat
beheerschen en tot rede brengen door zijn kleinen
broer", wordt gearresteerd, verdacht van diefstal.
En dan trekken ze uit de groote stad naar Heerlen
bij die mopperende, razende zus van moeder, die
toch zoo'n innig goed hart heeft bij al haar
afkeer voor den ongeloovigen zwager. En daar
gebeurt dan het verschrikkelijke, de dood van
grooten Koert in de mijn en de dood van moeder,
die niet leven kan zonder haar man. En Droom
koninkje blijft alleen achter als weesje bij de
Heerlensche familie en begrijpt niet, wat er eigenlijk
gebeurd is.
Ook hier is ruwheid, de natuurlijke ruwheid,
die men verwachten kan in dien kring, maar daar
naast de volle en innige teederheid: welk een zuivere,
aanhankelijke liefde, welk een weidsche fantasie,
welk een fleurige levensmoed, welk een eerlijk,
vrijmoedig, leutig gaan door het leven, en welk een
ruwe druk van het leven, van de maatschappij
op al die heerlijkheid.
Met dat zusje wil het eerst allesbehalve boteren.
Is ze dat?" f luister-vroeg Koert, zwaar teleur
gesteld. Was dat leelijke spook 't
Sneeuwwitprinsesje of 't rose Duimelijntje, zooals-ie 't
in duizend-en-een-droom-uren in zijn boeken gezien
had?
Suschtl" maande vader: ja, dat is ze." En in
groote-mans-trots voegde-ie 'r an toe: zeven
pond en 'n ons 'n pond meer as jij."
O!" zei 't joggie, angstig. Hij had 'r al genoeg
van. Doe 't gordijn maar weer dicht", fluisterde-ie
in vaders oor: 't is schandalig zónder haar... !"
Suscht", zei vader,,,maak moeder niet wakker."
Maar hoe leeft later zijn besef van broederschap en
beschermer-zijn op, als hij bij de dol woeste terug
komst van vader uit het arrest, denkt, dat er ingebro
ken is, en stil uit het slaapkamertje met zus naar de
vliering trekt en zich daar barricadeert, als hij
vader en moeder den schrik op 't lijf jaagt, dat
hun beide kinderen op onverklaarbare wijze spoor
loos verdwenen zijn: Haast hadden ze ons te
pakken, vader, want net toen ik op me teenen
over de brokkies hout na boven was, smeet 'r een
de deur open, enne die most zeker z'n eigen in de
keuken gaan wasschen van 't bloed an z'n handen
enne toen stakken ze de boel in brand, want
't begon te rooken en te smeulen en te stinken,
da 'k eerst met me zuster op 't dak wou klimmen,
maar ik kon 'r met haar niet door enne 'r alleen
op zolder achter laten wou 'k ook niet Toen
heb 'k me zuster op den grond in d'r onderlegger
geleid en 'r de dot in 'r mond gestopt, dat ze niet
schreeuwen zou, want dan waren we gepiept
enne toen heb 'k de tafel en de stoel zoo sekuur
op 't luik geleid, dat ze 'r niet binnen konnen
kommen Enne toen ben ik 'r zelf op gaan
zitten Is dat, verdorie, nou zoo bretaal van
me, om me zuster niet te laten stelen door 'n vuile
smiegd, die de deur stuk trapt en 'n vaasie breekt,
as-die weet dat we alleen, net as de zeven geitjes,
thuis zijn? "
Er zijn inderdaad schitterende momenten in dit
boek, schitterend door fijn psychologisch gevoel
en inzicht en door voortreffelijke uitbeelding.
Zoo, als Droomkoninkje aan zijn kleine zus
van een paar weken de geschiedenis van de zeven
geitjes aan het vertellen gaat; als we hem in volle
actie hooren bij het vangen van een bromvlieg,
die in een waterglas bij hem komt te staan: Dat
komt 'r van, steekhannes, met je brani!" redeneerde
ie, met 't wijsvingertje tegen 't glas tikkend:
nou grien je, maar 't is je eigen schuld. Niemand
het je gezeid hier binnen te kommen. Je weet, verdo
rie, heel goed, dat 't niet mag: waarom ben je dan
zoo stom? Nou zal jouw moeder je overal zoeken,
en tranen met tuiten huilen, as ze je niet vindt!
Wat zeg-ie? Hei-je geen moeder meer? Geen vader
ook? Kom-ie uit 't weeshuis? Lollig zal de