De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 4 oktober pagina 13

4 oktober 1924 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2468 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 Weesvader 't vinden, dat je zoo verroest-slecht oppast! Ach, kies niet! Je mot er nog bij liegen! 'k Zie 't an je rare knikker-oogen, da-je geen eent deugt Wat brom-ie nou? Daar trekken we ons niks van an, versta je? Je lijkt verdorie op de türfschipper - van - benejen, die 's nachts zoo snurkt, dat de koppies op de scho teltjes staan te dansen Als je goed oppast en belooft t nooit meer te doen, zal me moeder je strakkies weer loslaten. Maar as je niet luistert, en me zussie en mijn, of me vader wil ste ken, zei je 'r bekaaid afkommen, gduwe doodvreter " < W:? * En dan die droom van zijn tocht naar den hemel met de meeuwen: >i ,' , Enne toen ging de deur open, zee de portier: hij mag binnen as-ie z'n bloote voeten veegt, maar vogels doene vuil en die motten buiten wachten Toen ben ik uitgestapt pp 'n ta pijt zoo lekker-dik, enne over 'n looper zoo wit as sneeuw, enne toen kwam d'r 'n engel, een met vleugels as Peerie enMeerie enne die zee: wat wil je eten en. drinken ? Je mag zoo veel as je lust je hei 't voor 't zeggen, want d'r is van alles, roomhoorns, allerhanden, zuurtjes, reepies sjokola, limonade, drop, zoethout Toen zei ik: 'n kop sjokola, asjeblief, met room en beschuitjes... Toen hebben ze de tafel gedekt met l'n nieuw tafelkleed uit de kast, enne koppies, borden en koppen en eierdopjes, enne toen hebben we met z'n allen, de engeltjes van me hoofdeind, van me voeteneind, twee an me linker, twee an me rechter, allemaal met duifiesveeren, geschranst, dat we met onze buikies tegen de tafel an drukten." En dan zijn gesprekken met den kater. Maar ik moet ophouden. Men ziet, hoe Heyermans een droomwereld weet te latei) groeien uit de realiteit. Onvermoeibaar glijdt hij van het eene geestig moment op het ander; welk een rijke bron van altijd vloeienden humor is er in hem, wat een zuiver, diep innig menschelijk gevoel bij alle uiterlijke ruwheid. Droomkoninkje behoort wel tot het beste proza van Heyermans. George van Raemdonck heeft het hier en daar machtig aardig geïllustreerd. J. PRINSEN J.LZN. SCHILDERKUNST-KRONIEK INDISCH WERK VAN WILLY SLUITER, bij Buffa. M Er is zooveel gezegd en ook wel te zeggen ten nadeele van het werk van Willy Sluiter; dat is cen|.zoo gemakkelijke bezigheid want wat hij maakt staat zoo absoluut buiten den weg waar langs de stroomingen der hedendaagsche schoonheidsverlangens .gaan en hij heeft toch een zoo onloochenbaren aanleg voor de teekenkunst, dat men er toe zou .komen zijn apologie te schrijven. is nu een man met een blijkbaar onverzadelijken lust om te teekenen en te kleuren; die van een driemaandelijksch verblijf in Indi eenpicturalen oogst mee brqngt waarvoor ge een Ijverig man den dubbelen tijd zoudt gunnen; die o,p zijn manier alles kan; die zijn zeer na drukkelijk be grensd talent nooit forceert; die nu eenmaal een geboren illustrator is en dus als zoo Illustratie.uit Droomkoninkje" iemand ziet, teekent en noteert; die niet grappiger poogt te zijn dan hij is, maar ook niet minder grap pig; die niet fijn is, maar het ook niet wil schijnen; die ongelooflijk handig is en vlot en van die eigenschappen een ruim gebruik maakt; die zijn gaven besteedt zooals ze zijn, voor de kwali teit ervan onomwonden uitkomt, in zijn productie volkomen eerlijk en volkomen zich zelf is en die het toch maar weinigen naar den zin kan maken. Wat wil men dan van Willy Sluiter? Is het niet mogelijk, bij het beoordeelen van wat hij deed, het oog te sluiten voor wat men zou willen dat hij gedaan had en te vergeten dat er zijn en vooral geweest zijn die op zijn gebied on eindig delicater, oneindig gecompliceerder en oneindig diepzinniger waren dan hij? Is het niet mogelijk hem te nemen voor wat hij is? Is Willy Sluiter niet een moedig man, omdat hij in deze dagen van schijn en afzonderlijkheid en synthese en expressie, voet houdt bij stuk en zich toont wat hij is? Een oer-krachtig, door en door vitaal, voor materieele genoegens open, niet onalledaagsch mensen, die op een ontzaggelijk groot aantal gelijkwaardige natuufgenooten het zeer kostbare voordeel heeft van alles wat hij op zijn, ook al niet onalledaagsche manier ziet, vlot en vaardig en met een onmiskenbaren zin voor een bevattelijken humor, na te kunnen teekenen en kleuren. Is er voor zoo iemand geen plaats in het dessertkamertje onzer hedendaagsche kunst en hebben wij aan zoo iemand niets? Ik geloof dat de Maatschappij Nederland zijn beteekenis beter begreep, toen zij hem tot stichting en vermaak harer passagiers een herinneringsbpek liet teekenen waarin meer dan eens met heel weinig heel teekenachtige" lijnen een figuurtje heel raak is neergezet en waarin ge alleen de reproducties in kleur gaarne zoudt missen. De origineelen voor een dergelijk boek vindt ge op deze tentoonstelling. Illustraties zijn het waarin de lijn het wint van de kleur en de figuur over het algemeen van het landschap. Maar waarin ge, vooral in enkele impressies uit Bali ook een poging herkent om iets van het teere en geheimzinnige der Oostersche natuur te benaderen. En toch dwaalt Willy Sluiter misschien juist daarin af van den hem voorgeschreven weg. ERNST LEYDEN. SCHILDERIJEN UIT SICILIË. Kunstzial van Lier, Laren. De techniek van de landschappen die Ernst Leyden van een reis naar Siciliëheeft thuis ge bracht, is die van zijn Loosdrechtsche winters en latere stillevens. De verf is dun opgebracht en wijd uitgestreken. De kleur werd in een zelfde gamma sterk gevarieerd en doet denken aan die van sommige moderne Franschen: Derain. De behan deling past meermalen voor treffelijk bij de bedoeling. In voorjaarsstukken, vol van een blijmoedige verteedering, tintelt het, dikwijls uit de hoogte aanschouwde land schap (ook dit herinnert aan Frankrijk), in een lichte en doorschijnende atmospheer. Kleuren verijlen en ver vluchtigen; een zonnige weg kronkelt zich, te sterk ge accentueerd door het heuvelig land. Dramatisch is deze natuur allerminst; groote tegenstellingen zijn verme den. Alles is liefelijk en ver fijnd, meer dan grootsch en aangrijpend. Heeft de nieuwe ervaring iets nieuws in het werk van Ernst Leyden gebracht? Ik geloof het niet. Zijn schilde rijen zijn vlugge notities van een begaafd en genietend toerist. Een die genoot met de oogen en de zinnen, die beter de nuance zag dan de structuur, het bekoorlijke eerder proefde dan het ontzaggelijke, een blijmoedige meer dan een harstochtelijke, een verfijnde eerder dan een diepzinnige. Zijn Italiaansch landschap is met vreugde gezien, niet door leefd. De invloed van het geziene, zoo hij komt, moet nog komen. Intusschen is de expositie ruimte bij den heer van Lier niet ideaal. De vermoedelijk beste stukken hangen in een te schel licht. Wellicht komen ze in stemmiger omgeving beter tot hun recht. Maar ook dan nog moet de onrustige en onvaste voor grond in het overigens zoo aantrekkelijke Castrogiovanm" (24) storend werken en blijft niet alles verantwoord in het verfijnde en phantaisievolle Corleone".. Deze schilderijen zijn geen synthese, allerminst; ook als impressie niet altijd overtuigend. Maar aan Bauer ziet ge dat de indruk niet op de plaats zelve m een kunstwerk tot uiting komt. Hij moet groeien en kan zich later volledig manifes teeren. Zoo kan het ook Ernst Leyden gaan. H E N NU S PIET VAN WIJNGAERDT, bij DAALDEROP, te UTRECHT. De kunst van de hedendaagschen toont dikwijls en veel, verband met de kunst van vroegere, zelfs van zeer vroege tijdvakken. Daar is niets tegen; daar is veel voor, en het onmogelijke lijkt mij, dat zij dit niet zou doen, daar zij gedeeltelijk vernieuwing zoekt door die oude kunst, gedeeltelijk wil hetzelfde. Dat Piet van Wijngaerdt overeen komsten vertoont, wie mocht het ontkennen? In vroeg werk vindt ge Oabriël, in later Le Fauconnier en elders misschien Nicolaas Maes etc.; tegenwoordig merkt ge nog een andere overeen komst. Deze is te vinden in het schilderij, nu bij de Daalderops, te Utrecht. Het werk heet de Maaier" en stelt zoo'n maaier" voor bezig zijn zeis te wetten. Breed-uit staande kerel in 't land schap; een grooten hoed bedekt een deel van het gezicht. Ge denkt hem ziende, er zijn meer van die figuren in de Hollandsche schilderkunst, en de naam van den Boeren-Breughel komt van zelf naar boven. De gelijkenis zit in de heele figuur, en is sterk vooral in de borstpartij, met de plooien die in de kleeding zitten en komen van de ok selholten. Toch voelt ge in dezen Maaier als in het zelfpor tret van Piet van Wijngaerdt met een zelfde figuur te saam in het land schap niets moedwilligs, noch iets van klakkeloos overne men; de kleur toch is de hem eigene. PLAS'SCHAERT Illustratie uit Droomkoninkje"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl