De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 4 oktober pagina 23

4 oktober 1924 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

No. 2468 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 23 UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE Kunst Bronsgieterij De Kroon" Haarlem Tel. 3899 Houtmarht 23 Bronzen Boeiden en Plaquettes. 'k Begon dan dien verdoemden middag met al het jonge hout bij de helling te kappen en 't met steenen verzwaard in 't water te laten zakken. Line was toen naar Medan en tegen den avond had ik met Amroe samen 't heele gat opgevuld. Weet je, dat de visschen in die takkenbosschen schuil plaats zoeken, jongeheer? Ze doen 't hier aan de kust ook zoo en ik had er vroeger al succes met gehad, 'k Had m'n eigen manier: als het hout goed in de kreek opeengepakt zat, wilde ik het met zoo den en steenen en liefst 'n flinke dosis cemene opvullen, tenminste het deel, dat boven water utstak. Maar zoo ver waren we nog niet. Lien verrdste me aan het water en de ellende van dien avond zal ik nooit vergeten, 'k Moest haar zweren dat ik in geen drie maanden meer 'n voet alleen aan de kal! zou zetten. Als 'k visschen wou, zou ze me helpen, zooveel 'k maar verkoos. Maar God, Henk, als zoo'n flauwte eens terug kwam aan den rand van die geul, zonder dat ik er was om je te grijpen...." Ze bleef nog van streek toen we al naar bed gingen. Dat was eigenlijk overdreven van mijn vrouwtje, want ik had haar de laatste uren wel-honderd keer gezworen, dat ik er niet meer zou komen. Ja, 't was overdreven van die schat, maar dan vraag je toch ook weer, jongeheer, bestaan er voorgevoelens of bestaan ze niet? Ja, die bestaan zeker. Nee, schud niet met je hoofd of doe je 't omdat je 't niet weet Nu maar, ik vertel je dan 't vreeselijke, dat volgde. Drie dagen lang hield ze vol, de kinderen nog niet te zullen halen uit angst dat mij wat overkomen zou. Toen, het was op een Woensdag, had ik haar zoo ver dat ze alles weer met normale oogen aankeek, ook mijn toestand. Ze kuste me. 'k Had haar dien middag zóó laten schrikken, maar natuurlijk zou ze toch Zaterdag op reis gaan, om de kereltjes te halen. Nee, ze was zelf abnormaal geweest met mij zoo te dwingen wel honderd maal 't zelfde te beloven. Ze wist nu dat ik van het water weg zou blijven en ze ging met 'n gerust hart. En ze is gegaan en alles liep tot ze hier met de kinderen terugkwam heel voorspoedig van stapel, jongeheer. Precies Vrijdag kon ik haar terugverwachten, met 'n kleine boot, die 's middags voor Belawan zou wezen. Onthoud 't goed: Vrijdag. Dinsdag liet ik, zwakke ellendeling die 'k was, door Amroe plaggen en steenen op de benting in de kreek dragen. Grond ook nog 'n beetje er overheen; 't leek er wel 'n vloertje. De diepe stroom schoot er vlak langs, 'k Hield mezelf voor, dat ik m'n belofte zoodoende trouw bleef. Donderdag middag, dus de dag vóór het weerzien, smeet ik 'n lijn uit, maar 'k bleef van den kant, 'k was doodvoorzichtig. Om vijf minuten voor zes, zoo iets vergeet je nooit, komt Amroe me aan 't water en vraagt me dringend dien nacht uit te mogen; de eenige vriend, dien hij hier gemaakt had, was onverwachts in den kampong gestorven. Hij zou vóór dag en dauw terug zijn, 't huis op orde brengen en dan 's middags met mij Line en de jongens van Belawan gaan halen. 'k Stond het toe. Hij ging direct op weg en dadelijk daarop liet ik m'n lijn in den steek, om wat te gaan wandelen in de richting van Medan. Ons huis vertrouwde ik wel even alleen. Na 'n uur kwam ik terug, 't was al donker, 'k Sliep dien nacht onrustig jongeheer " Hier hield de oude even op. Toen hij verder ver telde, beefde zijn stem en 'k zag hoe hij door de uiterste inspanning zich goed hield voor mij. 's Morgens, jongeheer, was ik een en al opwin ding en vroolijkheid. Amroe was er nog niet, had zich zeker een paar uur verlaat. Straks zou 'k ze alle drie gaan halen; o, wat verlangde ik en niet het minst naar mijn lieve kinderen De morgenuren gaven me geen rust, hoe zou 'k ze doorkomen! 'k Ging eens naar mijn lijn kijken 't aas was er af; 'k sloeg er 't lood even aan om de diepte te peilen vóór mijn takkebossen Dat deed ik zoo maar voor de aardigheid, want ik.was er daags te voren al wel zesmaal mee bezig geweest.... Zoo werp ik in, of er trekt iets.. 'k haal in twintig jaar is 't geleden, jongen heer, en hier is de plaats, hier sta ik, precies zoo, de inham is er nog, alles onveranderd God, God, 't was de arm van mijn vrouw Nee, huil niet, beste jongen, 't is lang voorbij, twintig jaar is 'n heele tijd Ja, haar arm met de zwarte mouw en de witte kant em ... en haar vinger wees omhoog, omhoog naar mij Ik ben achterover geslagen, ja achterover nee, het leven liet me zoo niet gaan Toen ik bij kwam, lag ik binnen, en zij op 'n baar dicht bij me, wit en akelig gezwollen. De kinderen? Ja, jij vraagt naar de kinderen net als ik toen maar ik deed het met 'n gil 'k Zal je ook dit laatste vertellen. Line was den vorigen middag aan gekomen; 'n toeval, dat zich misschien zoo eens in de twintig jaar met die vervloekte boot afspeel de. Ze had niets laten weten, ze wou me verrassen. Ze rijdt met 'n huurkarretje van de haven naar hier, stapt nog een duizend meter voor ons huis uit, omdat 't paardje onwillig wordt loopt met de kinderen door en ontmoet Amroe?Die had mij immers net in den tuin verlaten o, wat kan het noodlot hard zijn Amroe, is meneer thuis?" Meneer is bij 't gaf aan 't visschen". Ze moet naar huis gevlogen zijn. 't Was tegen donker en niemand heeft haar op dien stillen weg gezien. Voor zal ze mij gezocht hebben, ook in huis. Je weet, ik was net gaan wandelen in de andere rich ting later hebben ze haar koffertje in de slaap kamer gevonden. Daar is ze dus nog met de kinderen geweest. Een inlandsch meisje, dat voor bij kwam, heeft nog hooren roepen: Henk, vader, vader!" Toen natuurlijk in doodsangst naar 't water de vischlijn zonder mij, de takken overdekt naar beneden.... op de plaggen groote God, jongeheer, 't had geen vastigheid. Ze moet wel radeloos geweest zijn, dat ze dat nietzag radeloos, om mij te zoeken Misschien ook uitgegleden ja, ja, je begrijpt 't goed, beste jongen, mét de kinderen beide weggespoeld zij aan de takken blijven hangen, 'n dol toeval en dan dat toeval met die visch lijn, 't was of God me heeft willen straffen och nee, trek 't je niet meer aan, na zooveel jaren.. ja, Reindert is later teruggevonden, zijn kleertjes en nog iets dreven in de groote bocht, 't kind was half verscheurd 'k Zei je toch, dat de kaai mannen alleen tot daar komen. Van Teuntje nooit 'n spoor O beste jongen, wat ik geleden heb.. zooveel jaren is 'n heele tijd, maar dit slijt nooit. En weg kan ik hier niet meer; 't trekt altijd, 't trekt en dan dat water, en dit verdoemde plekje hier Korten tijd geleden las ik in een Indische courant: Overleden H. E. J. Brakveld, oud 73 jaar, beroep Groentenkweeker". Opeens leefde ik terug in mijn vacantietijd. Snel rekende ik het na . . voor 7 jaar 73 . . toen 13 jaar geleden . . dus 60 toen ik hem kende . . dus nog dertien jaar geleefd . . dertien jaar vergeefs gewacht, of zijn gevaarlijke bedden|aan den kalirand hem niet wilden meesleuren in de diepte . .

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl