De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 11 oktober pagina 13

11 oktober 1924 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

itü' DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD" SCHILDERKUNST-KRONIEK KOOAN, BIJ D'AUDRETSCH, DEN HAAG. Een der aangenaamste bezigheden van de vele die er zijn is dat van den kritikus, die iets vindt dat te loven is. Natuurlijk vindt hij dat niet iederen dag, de schoonheid is geen alleman's winst noch alledaagsche winst; natuurlijk kan hij daarom niet iederen dag uitbundig gaan te-keer, ten minste zóó hij eerlijk is tegenover de schoon heid (dat doel van zijn leven !) en niet ontaarden wil tot dat genus van lieden, die, zelf on belangrijk, een behagen vinden in het onbelang rijke. Maar nu en dan overkomt den kritikus dat genoegen; mij overkwam het bij het zien van enkele der beelden van Kogan, den beeldhouwer, borduurder, houtsnijder (maker van houtsneden), teekenaar. Zoodra ik de teekeningen had gezien, begreep ik, dat hier de verfijnde eigenschappen te zien waren, die zeldzame, die het gevoel ver tolken in gevoel gebleven vormen. Kogan laat hier bij D'Audretsch, teekeningen zien van vrouwefiguren, enkel in lijnen gegeven. De lijn is dus het middel geweest om het gevoel te formeerén. Deze lijn heeft zuiverheid, maar zij heeft tevens teederheid. Ik weet, dat deze figuurteekeningen gelijkenis met vroeger werk in de wereld vertoonen, maar dat is hier bijkomstig: het gevoel gaat een eigen pad, aangewezen door de natuur van den maker; er is geen tegenstrij digheid, noch moedwilllige of verzwakkende na bootsing. Zekerder werd dit door een kleine vrouwetors en een beeld van een vrouw tot de knieën. Ook hier treft onmiddellijk het kenteeken van den kunstenaar; daaraan is geen twijfel; dat te vinden is a 11 ij d een loon. Ge zoudt kunnen vragen of iemand van zulke begaafdheid nog niet in staat was geweest tot grootere dingen bij strenger tucht over zichzelf maar helpt dat? We hebben in deze te aanvaarden wat er is. Beide beelden, de kleine tors en het vrouwebeeld zijn gegoten in cement. Er is dadelijk de opmerking te maken, dat een kunst als die van Kogan een volledigheid eischt, een technische volledigheid en het gietsel vertoont mankementen. Was wellicht de gieter te onkundig? Maar bij beide beelden speurt ge weer die teederheid, de zuivere gevoelige tee derheid, die van het grauwe cement een wondere materie maakt. Fijn lijkt het licht te hangen om, fijn lijkt het licht te komen uit die grauwte, uit die steenmassa, die werd tot vleesch, dat weer ver tolking werd van het gevoel. De steen, die het vleesch weergeeft, kreeg de groote eindeloos-rijke signatuur der kunst. En de beelden hebben het stille, dat is het van het vervlietende afgekeerde, dat alle kunst inderdaad moet bezitten. Er zijn dan nog houtsneden (op ne is een hinde!) er is een stuk gobelin, dat weer in de matlevende kleuren de gevoeligheid van Kogan doet zien, er zijn nog een paar andere beeldjes; zij bevestigen, maar vergrootten niet voor onze oogen Kogan's waarde. RAEDECKER IN HAARLEM (MUSEUM). Ongetwijfeld is Jan Raedecker onze meest in nerlijke beeldhouwer. Het wordt tijd, dat wel vast te stellen en als een zoodanigen Innerlijke vindt ge hem in Haarlem. Opnieuw treft daar de groote kop (die als een sluitsteen is, als een steen midden in een boog), door het volumen van den kop boven de oogen, dat in een dubbele zwelling de gestolde Gedachte lijkt. Is deze kop het meest grootsch, twee andere koppen van gansch andere geaard heid, eenvoudig en subtiel, verfijnd en zonder moedwil, treffen op andere wijs. Zij toonen ver wantschap met den Satan van Odilon Redon, welke Satan bij dezen een wanhopige, weemoedige Engel is. De twee koppen van Raedecker , in het blauwend materiaal, hebben soortgelijken wee moed en soortgelijken wanhoop. Zwieriger van felheid is een masker (van donker hout) met de haren breed-uit opzij, zooals Raedecker meer dan eens een kop -gaf. Hier zijn de oogen meer spleetachtig, de mond heeft d'opgetrokken hoeken. Smetteloos is een naakt meiske, met weer het groote hoofd en d'uitstaande haren; teeder en zeker is het Lammetje, op de vier dikke, als omkleede, pooten. Dat is de opsomming van wat Raedecker laat zien; het werk is uit den laatsten tijd. Maar wanneer we dit 2ien, vooral de grootsche kop uit beton (met den neus nog achter den mond, met de bogen in de diepe kassen) dan ontstaat vanzelf de wensch, dat Raedecker zulk stout moedig, toe te passen werk moge maken als deel van een gansch groot geheel want dat is voor dezen kunstenaar noodzaak; het moet voor hem bevre digend en bevrijdend werken. Wij kunnen zoo'n talent, als dit is, niet dan alles laten doen wat het kan doen; deden we dat niet, het verlies was te groot, en blijvend. Er bestaan sommige koppen van Willem van Konijnenburg, hier niet te gelijk met Raedecker's werk te zien, die in een breeden vollen vorm, en GEK HÈ?" (Revue in vijf tafereelen met een voorspel door Barbarossa en Henri Wallig) Teekeningen voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen Cor Ruys als Sally Wegloop in het café; in Weenen; in Londen; op de boot en in Parijs (Caféde la Paix) Oladys Mary Locke P. Myin Dora van Eisen A. Ruys In het cabaret La Gaité", in het theater Tuschinski, gaat op dit oogenblik een kleine revue, waarvan de heer Barbarossa den tekst, ik zal niet zeggen op zijn geweten heeft, want een revue schrijver doet het best geen geweten te hebben en het dingske, door Henri Wallig met onmisken baar talent in scène gezet, zou hier niet be sproken zijn als Cor Ruys, de hoofdfiguur, zijn bekende creatie van Sally Wegloop" er niet in speelde op een wijze, die hem tot onzen allerbesten komiek stempelt. Hij maakt van dezen joodschen gids en tolk een wonderlijk samenstel aan den eenen kant onuitputtelijk van gijn, met eiken avond nieuwe invallen, de een nog doller dan de ander, aan den anderen kant een bijna onderbe wuste gevoeligheid, die deze figuur nergens tot een caricatuur maakt, hem voor het clowneske behoedt en die hij daardoor plaatst ver boven de creaties van een wereldberpemdheid als Pallenberg, aan wien tenslotte weinig menschelijks meer is overgebleven, een gevaar waaraan Ruys vroeger ook niet altijd ontkwam. Ruys toont in het weer geven van dezen Sally Wegloop" een mimische kracht, die een vergelijking met een filmster van de eerste grootte als Charley Chaplin uitlokt, zeker niet ten zijnen nadeele. BARBAROSSA door innerlijken trek verwantschap met Rae decker vertoonen. Ge vindt deze, zooals ik zeide, niet tusschen de teekeningen van Van Konijnen burg, rond Raedecker's werk gehangen. Onder de teekeningen hier zijn voorstudies te vinden, als die van St. Jeroen met den draak, waar de teekenaar den wisselenden strijd vertoont tusschen twee haast gelijke maar tegengestelde krachten (dus anders dan in vroegere Jeroen's, vechtend tegen draken) ge vindt er den herder met koeien, de herderin met den blauwen mantel; den kever; 't netten-in-halen en een Roeier, alle composities, waar geen plek leeg is, en waar de zwoele warmte der romantsche geaardheid de gedachten houdt in haar omvaerming, met andere woorden, waar 't denken niet werd tot een kilte, maar waar het romantische d'idee grooter maakt, volbeteekenis.. K- NIEHAUS BIJ DEENE TE AMSTERDAM. Zes schilderijen van Niehaus zijn bij Deene te zien ('t portret van zijn moeder, 1911, dat van Steenbergen 1912, 't matroosje 1914?, de Idylle uit 1921; 't Zelfportret in t interieur uit 1922 evenals de Moeder en het Kind in den tuin 1922). Niehaus is een langzame werker, en ge kunt als hoofdeigenschap in zijn werk de lust tot het blij vende erkennen, den afkeer van wat voorbijgaat in een leven. Het schilderij van Niehaus is een bepeinzing. Het gevaar dezer bepeinzing zou kun nen zijn dat vorm en atmospheer niet de noodige werkelijkheid behielden; dat hij zich enkel af wenden zou van die bekorende verschuivingen, die het leven zijn en een tekort zou geven aan realiteit. Dat is iets, wat ik zou moeten verGRANDS VINS DE CHAMPAGNE POL ROGER & CieAgent General: JAQER 8ERLINBS, Haarlem werpen, maar er is in 't Zelfportret in 't interieur (voor mij het volledigste werk dezer uitstalling) daarvan geen spoor. Het schilderij stelt de schil der voor (gegeven als buste zoo wat) zittend voor een kast , waarop Hercules Seghers hangen, en waarop tinnen gerei staat. Naast de kast een stoel, daar achter een bed, waar boven een teekenhaak hangt. Het schilderij is voor mij vollediger dan de moeder (in blauw) zittend op een stoel, met haar kind op den grond naast haar en met de zich als een schroef, draaienden boom achter dat kind. Er zijn daar kleine haperingen ('t eene handje) en de intensiteit van het gegevene is niet zoo hardnekkig-eenvoudig voltooid als in het Zelfportret. Maar deze laatste twee schilderijen overtreffen zonder twijfel de vroegere, de Idylle, de portretten en het Rousseau-achtige Matroosje (Rousseau Ie Douanier is hier natuurlijk bedoeld). PLASSCHA'ERT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl