Historisch Archief 1877-1940
itü'
DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD"
SCHILDERKUNST-KRONIEK
KOOAN, BIJ D'AUDRETSCH, DEN HAAG.
Een der aangenaamste bezigheden van de
vele die er zijn is dat van den kritikus, die iets
vindt dat te loven is. Natuurlijk vindt hij dat niet
iederen dag, de schoonheid is geen alleman's
winst noch alledaagsche winst; natuurlijk kan hij
daarom niet iederen dag uitbundig gaan te-keer,
ten minste zóó hij eerlijk is tegenover de schoon
heid (dat doel van zijn leven !) en niet ontaarden
wil tot dat genus van lieden, die, zelf on
belangrijk, een behagen vinden in het onbelang
rijke. Maar nu en dan overkomt den kritikus dat
genoegen; mij overkwam het bij het zien van
enkele der beelden van Kogan, den beeldhouwer,
borduurder, houtsnijder (maker van houtsneden),
teekenaar. Zoodra ik de teekeningen had gezien,
begreep ik, dat hier de verfijnde eigenschappen
te zien waren, die zeldzame, die het gevoel ver
tolken in gevoel gebleven vormen. Kogan laat
hier bij D'Audretsch, teekeningen zien van
vrouwefiguren, enkel in lijnen gegeven. De lijn
is dus het middel geweest om het gevoel te
formeerén. Deze lijn heeft zuiverheid, maar zij heeft
tevens teederheid. Ik weet, dat deze
figuurteekeningen gelijkenis met vroeger werk in de
wereld vertoonen, maar dat is hier bijkomstig:
het gevoel gaat een eigen pad, aangewezen door
de natuur van den maker; er is geen tegenstrij
digheid, noch moedwilllige of verzwakkende na
bootsing.
Zekerder werd dit door een kleine vrouwetors
en een beeld van een vrouw tot de knieën. Ook
hier treft onmiddellijk het kenteeken van den
kunstenaar; daaraan is geen twijfel; dat te vinden
is a 11 ij d een loon. Ge zoudt kunnen vragen of
iemand van zulke begaafdheid nog niet in staat
was geweest tot grootere dingen bij strenger
tucht over zichzelf maar helpt dat? We hebben
in deze te aanvaarden wat er is. Beide beelden,
de kleine tors en het vrouwebeeld zijn gegoten in
cement. Er is dadelijk de opmerking te maken,
dat een kunst als die van Kogan een volledigheid
eischt, een technische volledigheid en het
gietsel vertoont mankementen. Was wellicht de
gieter te onkundig? Maar bij beide beelden speurt
ge weer die teederheid, de zuivere gevoelige tee
derheid, die van het grauwe cement een wondere
materie maakt. Fijn lijkt het licht te hangen om, fijn
lijkt het licht te komen uit die grauwte, uit die
steenmassa, die werd tot vleesch, dat weer ver
tolking werd van het gevoel. De steen, die het
vleesch weergeeft, kreeg de groote eindeloos-rijke
signatuur der kunst. En de beelden hebben het
stille, dat is het van het vervlietende afgekeerde,
dat alle kunst inderdaad moet bezitten.
Er zijn dan nog houtsneden (op ne is een
hinde!) er is een stuk gobelin, dat weer in de
matlevende kleuren de gevoeligheid van Kogan
doet zien, er zijn nog een paar andere beeldjes;
zij bevestigen, maar vergrootten niet voor onze
oogen Kogan's waarde.
RAEDECKER IN HAARLEM (MUSEUM).
Ongetwijfeld is Jan Raedecker onze meest in
nerlijke beeldhouwer. Het wordt tijd, dat wel vast
te stellen en als een zoodanigen Innerlijke vindt ge
hem in Haarlem. Opnieuw treft daar de groote
kop (die als een sluitsteen is, als een steen midden
in een boog), door het volumen van den kop boven
de oogen, dat in een dubbele zwelling de gestolde
Gedachte lijkt. Is deze kop het meest grootsch,
twee andere koppen van gansch andere geaard
heid, eenvoudig en subtiel, verfijnd en zonder
moedwil, treffen op andere wijs. Zij toonen ver
wantschap met den Satan van Odilon Redon,
welke Satan bij dezen een wanhopige, weemoedige
Engel is. De twee koppen van Raedecker , in het
blauwend materiaal, hebben soortgelijken wee
moed en soortgelijken wanhoop. Zwieriger van
felheid is een masker (van donker hout) met de
haren breed-uit opzij, zooals Raedecker meer dan
eens een kop -gaf. Hier zijn de oogen meer
spleetachtig, de mond heeft d'opgetrokken hoeken.
Smetteloos is een naakt meiske, met weer het
groote hoofd en d'uitstaande haren; teeder en
zeker is het Lammetje, op de vier dikke, als
omkleede, pooten. Dat is de opsomming van wat
Raedecker laat zien; het werk is uit den laatsten
tijd. Maar wanneer we dit 2ien, vooral de grootsche
kop uit beton (met den neus nog achter den mond,
met de bogen in de diepe kassen) dan ontstaat
vanzelf de wensch, dat Raedecker zulk stout
moedig, toe te passen werk moge maken als deel
van een gansch groot geheel want dat is voor dezen
kunstenaar noodzaak; het moet voor hem bevre
digend en bevrijdend werken. Wij kunnen zoo'n
talent, als dit is, niet dan alles laten doen wat het
kan doen; deden we dat niet, het verlies was te
groot, en blijvend.
Er bestaan sommige koppen van Willem van
Konijnenburg, hier niet te gelijk met Raedecker's
werk te zien, die in een breeden vollen vorm, en
GEK HÈ?"
(Revue in vijf tafereelen met een voorspel door Barbarossa en Henri Wallig)
Teekeningen voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen
Cor Ruys als Sally Wegloop in het café; in Weenen; in Londen; op de boot en in Parijs (Caféde la Paix)
Oladys
Mary Locke
P. Myin
Dora van Eisen
A. Ruys
In het cabaret La Gaité", in het theater
Tuschinski, gaat op dit oogenblik een kleine revue,
waarvan de heer Barbarossa den tekst, ik zal niet
zeggen op zijn geweten heeft, want een revue
schrijver doet het best geen geweten te hebben en
het dingske, door Henri Wallig met onmisken
baar talent in scène gezet, zou hier niet be
sproken zijn als Cor Ruys, de hoofdfiguur, zijn
bekende creatie van Sally Wegloop" er niet in
speelde op een wijze, die hem tot onzen allerbesten
komiek stempelt. Hij maakt van dezen joodschen
gids en tolk een wonderlijk samenstel aan den
eenen kant onuitputtelijk van gijn, met eiken
avond nieuwe invallen, de een nog doller dan de
ander, aan den anderen kant een bijna onderbe
wuste gevoeligheid, die deze figuur nergens tot
een caricatuur maakt, hem voor het clowneske
behoedt en die hij daardoor plaatst ver boven de
creaties van een wereldberpemdheid als Pallenberg,
aan wien tenslotte weinig menschelijks meer is
overgebleven, een gevaar waaraan Ruys vroeger
ook niet altijd ontkwam. Ruys toont in het weer
geven van dezen Sally Wegloop" een mimische
kracht, die een vergelijking met een filmster van
de eerste grootte als Charley Chaplin uitlokt,
zeker niet ten zijnen nadeele.
BARBAROSSA
door innerlijken trek verwantschap met Rae
decker vertoonen. Ge vindt deze, zooals ik zeide,
niet tusschen de teekeningen van Van Konijnen
burg, rond Raedecker's werk gehangen. Onder
de teekeningen hier zijn voorstudies te vinden,
als die van St. Jeroen met den draak, waar de
teekenaar den wisselenden strijd vertoont tusschen
twee haast gelijke maar tegengestelde krachten
(dus anders dan in vroegere Jeroen's, vechtend
tegen draken) ge vindt er den herder met koeien,
de herderin met den blauwen mantel; den kever;
't netten-in-halen en een Roeier, alle composities,
waar geen plek leeg is, en waar de zwoele warmte
der romantsche geaardheid de gedachten houdt
in haar omvaerming, met andere woorden, waar
't denken niet werd tot een kilte, maar waar het
romantische d'idee grooter maakt, volbeteekenis..
K- NIEHAUS BIJ DEENE TE AMSTERDAM.
Zes schilderijen van Niehaus zijn bij Deene te
zien ('t portret van zijn moeder, 1911, dat van
Steenbergen 1912, 't matroosje 1914?, de Idylle
uit 1921; 't Zelfportret in t interieur uit 1922
evenals de Moeder en het Kind in den tuin 1922).
Niehaus is een langzame werker, en ge kunt als
hoofdeigenschap in zijn werk de lust tot het blij
vende erkennen, den afkeer van wat voorbijgaat
in een leven. Het schilderij van Niehaus is een
bepeinzing. Het gevaar dezer bepeinzing zou kun
nen zijn dat vorm en atmospheer niet de noodige
werkelijkheid behielden; dat hij zich enkel af
wenden zou van die bekorende verschuivingen,
die het leven zijn en een tekort zou geven aan
realiteit. Dat is iets, wat ik zou moeten
verGRANDS VINS DE CHAMPAGNE
POL ROGER &
CieAgent General: JAQER 8ERLINBS, Haarlem
werpen, maar er is in 't Zelfportret in 't interieur
(voor mij het volledigste werk dezer uitstalling)
daarvan geen spoor. Het schilderij stelt de schil
der voor (gegeven als buste zoo wat) zittend voor
een kast , waarop Hercules Seghers hangen, en
waarop tinnen gerei staat. Naast de kast een stoel,
daar achter een bed, waar boven een teekenhaak
hangt. Het schilderij is voor mij vollediger dan
de moeder (in blauw) zittend op een stoel, met
haar kind op den grond naast haar en met de zich
als een schroef, draaienden boom achter dat kind.
Er zijn daar kleine haperingen ('t eene handje)
en de intensiteit van het gegevene is niet zoo
hardnekkig-eenvoudig voltooid als in het Zelfportret.
Maar deze laatste twee schilderijen overtreffen
zonder twijfel de vroegere, de Idylle, de portretten
en het Rousseau-achtige Matroosje (Rousseau Ie
Douanier is hier natuurlijk bedoeld).
PLASSCHA'ERT