De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 11 oktober pagina 19

11 oktober 1924 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2469 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 Op den Economischen Uitkijk Col ij n's Tariefwet. Er zullen wel niet vele dagen meer verloopen, eer de openbare beraadslagingen in de Tweede Kamer over het ontwerp tot vaststelling eener nieuwe tariefwet een aanvang nemen. De Kamer besloot kort geleden tot die mondelinge behande ling thans reeds; trots de van links aangevoerde gronden voor uitstel, dreef het rechterblok dit voorstel door, gelijk dit blok in den zomer tot spoed-bespreking van het ontwerp in de afdeelingen. besloten had. Deze beide stemmingen, voor posten-gevechten, schijnen de aanneming van deze wetsvoordracht door diezelfde Kamer-meerderheid buiten twijfel te stellen; men kan, dunkt mij, duch ten dat de neuzen geteld" zijn. In het nummer der Groene" van 5 Juli 1.1. gaf ik een korte kenschetsing van de kort daarvóór ingediende voordracht. Sedert dien heeft zich, natuurlijk, heel een litteratuur om dit ontwerp en dit onderwerp heen gesponnen; de zaak is op verschillende vergaderingen besproken, de pers heeft zich niet onbetuigd gelaten, tal van adressen pro en contra, zijn verschenen. Ook daarin is voor mij eene welkome aanleiding gelegen, om op deze aangelegenheid hier terug te komen; gerecht vaardigd is eene nadere beschouwing na het in leidend artikel van 5 Juli zeker ten volle door de belangrijkheid der materie. Want, gelijk ik reeds opmerkte, de verhooging die zeer vele rechten ondergaan door eene stijging van 5 pCt. op 8 pCt., is inderdaad belangrijk. Moet men zeggen, dat zoodanige stijging beduidt invoering van bescherming? De Regeering ontkent dit; ik wees reeds vroeger op hetgeen zij daarom trent in haar Memorie van Toelichting aanvoerde; ik kan nu wijzen op wat zij in haar Memorie van Antwoord te lezen geeft: daar verzekert zij niet een enkele maal, maar herhaaldelijk, dat zij steeds getracht (heeft) elke protectionistische gedachte te vermijden"; de regeling is zuiver fiscaal bedoeld"; het komt der Regeering niet geraden voor, dit fiscale karakter aan het tarief te ontnemen". De ministers, die deze Memorie van Antwoord onderteekenen, willen geen bescherming en geven een wenk, dat zij amendementen van protectionnistische strekking zullen afwijzen. Men hoore: Zelfs afgezien van het feit, dat zij een principieele verandering in onze handelspolitiek niet voorstaan, zouden zij toch op dit oogenblik, nu de nood der schatkist dringt het tarief te verhoogen, het ge vaarlijk achten in dit wetsvoorstel tevens maat regelen van beschermenden aard voor te stellen." Wat zullen wij tot al deze uitlatingen zeggen? Vooreerst: dat er geen reden is om aan de goede trouw van hen, die zoo spreken, te twijfelen. Maar overtuigend zijn deze verklaringen niet.... De bedoeling, de strekking nu ja, maar de werking? Mij schijnt de stelling onweerlegbaar, dat in ? die gevallen, waarin het thans geldend recht van 5 pCt. eenigermate beschermend werkt, de mate dier werking door eene stijging tot 8 pCt., d.i. met 60 pCt, in vele gevallen niet onaanzienlijk zal worden versterkt; ook zijn gevallen denkbaar, waarin 5 pCt. niet veel gewicht in de schaal legt, maar 8 pCt. beteekenis heeft. Want bij de scherpe concurrentie in den internationalen goederenruil gaat het om vaak zeer geringe prijsverschillen; hier wordt heel scherp gerekend. Daarom heeft, ten aanzien van een ontwerp als dit, elke verklaring der Regeering ontrent zuiver fiscale of nietprotectionistische bedoelingen en inzichten practisch geen beteekenis. Hier dekt niet de vlag de lading. Die lading is rechten-verhooging met 60 pCt.; tegenover dit feit laat de kleur der vlag mij koud. Natuurlijk wil ik hiermede niet zeggen en heb hiermee ook niet gezegd dat deze nieuwe tariefwet over heel de lijn bescherming zal brengen. Zoo ergens, dan valt hier te onderscheiden, van post tot post. Eene onderscheiding, intusschen, die uiterst moeilijk is: zij vordert voor elk artikel kennis van de factoren, die hier en elders devoortbrengingskosten en de marktprijzen der verschil lende artikelen beheerschen. Een detailkennis, die in haar volheid slechts het deel is der insiders" in de warengroepen; een leek kan hier meestal slechts gissen. Maar wat ook een leek op dit zeer bijzonder gebied wel zeggen kan, is, dat, voorzoover een recht aan onze grens van 8 pCt. voelbaar zal zijn voor den inlandschen voortbrenger der zwaarder belaste goederen, deze rech ten-verhooging de neiging zal hebben te werken in de rich ting van prijsverhooging voor die goede ren, niet alleen voor de van buiten af aangevoerde doch ook voor de hier te lande vervaardigde. Daarom kan men ook zeggen, dat de Nederlandsche ver bruikers, is het ont werp wet geworden, boven de millioenen, waarmee de prijs der geïmporteerde waren zal stijgen, voorts te betalen zullen heb ben ettelijke milli oenen ter zake van prijsverhooging voor het hier gefabriceer de. En daaruit volgt, dat het leven duurder zal worden, dat het geld in koopkracht zal dalen, dat de arbeiders ernaar zul len streven in ver hooging van het geldloon eene' ver goeding te vinden voor de waardever mindering van het geld. Nu zijn dit alle maal verschuivingen in eene richting, waarheen wij ons vooral niet moeten laten drijven. Men kan min of meer sanguinisch gestemd zijn omtrent het tempo, : waarin het zoolang verbeid herstel van Europa" zich zal vol trekken, nu de groote, daartegen opgerichte slag boom gaat wegvallen. Maar in welk tempo die betering zich ook openbare, wij moeten paraat zijn en van alle gunstige kansen het ruimste gebruik maken. Ook voordat nog de hoop op herstel levendig kon worden, zagen wij reeds in de eerste halfjaren van 1922?1924 onze uitvoeren toe nemen: van 585 (millioen guldens) in het eerste semester van 1922 op 592.1 in hetzelfde tijdvak van '23 met daarna een sterke stijging op 756.7 van l Januari tot l Juli dezes jaars. Welis waar stegen in deze drie hier beschouwde tijdperperken ook onze invoeren; die bedroegen onder scheidenlijk 997.6, dan 990, laatstelijk 1147.4, maar deze toeneming werd telkens door die van den uitvoer overtroffen, waardoor het beeld van onze handelsbalans stil-aan minder ongunstig werd. Het saldo-invoer was, gelijk men ziet, over de eerste semesters der drie laatste jaren: 412.6, dan 397.6, thans 390.7. Langzaam gaat de gunstige keer; sneller groei viel allicht niet te wachten. Zal men deze beweging nu gaan stuiten, onzen uitvoer belemmeren, de export, zonder welken, gelijk ik herhaaldelijk reeds betoogde, geen duurzame en wezenlijke expansie onzer nijverheid denkbaar is? Want hiervan geve men zich toch wel terdege rekenschap: alles, wat ons leven duurder maakt, tot loonsverhooging leidt, de voortbrengingskosten verzwaart, doet afbreuk aan wat de Duitschers noemen de Concurrenzfahigkeit" onzer nijverheid, haar weer kracht op de wereldmarkt. Komt dan, zoo bezien, dit ontwerp niet op een allerongelegenst moment, juist op dat oogenblik, waarop onze uitvoernijverheid zich gereed moet maken om bij de te verwachten opleving van internationaal ruilverkeer, haar aandeel daarin te vergrooten? Hoe kan men het aandurven, haar in de vervulling van die taak thans te belemme ren? Zal niet die te duchten noodlottige werking dezer wet aan ons land, aan zijn welvaart meer nadeel toebrengen dan de wet den fiscus aan baten toewerpt? Maar.... Colijn spiegelt ons eene sluitende be grooting voor, mits dit offer worde gebracht. En die verlokking doet velen aarzelen of omslaan". Die velen mogen zich dan toch de vraag stellen, of zelfs dit hoopvol uitzicht zoodanig offer waard is. DIERSTUDIE: JONGE OERANG-OETANG Teekening voor ,,de Amsterdammer" door H. Versüjnen DE'IIER-OPENDE GIRO PARK-HOTEL ROTTERDAK Ook: of inderdaad zoovele millioenen onmisbaar zijn om tot de blijde uitkomst van evenwicht in het budget te geraken? 1) Al dergelijke vragen stelt zich, behoort zich te stellen: hij, die ook deze aangelegenheid van een apolitiek standpunt beschouwt, niet met dit ont werp instemt op afrekening", omdat het in protectionnistische richting wijst, niet met de Rotterdamsche Kamer van Koophandel in den nood der schatkist en in voorgespiegelde ver lichting van belastingdruk argumenten" kan vin den om, zij het zonder instemming, in deze verhooging nog te berusten" Ik voor mij, enkeling, heb niet te aanvaarden of af te wijzen. Maar ik heb het recht te zeggen, dat ik in aanneming van dit wetsontwerp eene buitengewoon ernstige belemmering zie voor de verder ongestoorde ontwikkeling van onze nijverh eid en dus ook voor de bevordering van onze volkswelvaart. SMISSAERT 1) In het Ochtendblad van de N. Rott. Crt. van 20 September 1.1. wees de heer Th. van Weide ren Baron Rengers te Oenkerk op het feit, dat de heer Colijn voor zijn sluitend budget aanvankelijk rekende op 10 millioen uit de nieuwe Tariefwet. Meer was dus voor dit doel niet noodig. Later werd de bate uit de hoogere innvoerrechten geraamd op 13, laatstelijk op 15 millioen; dit laat ste cijfer is het totaal van 7 millioen ter zake van hier wel en van 8 millioen ter zake van hier niet voortgebrachte goederen.. Indien nu zoo be toogt deze schrijver terecht niet meer dan 10 millioen uit deze bron behoeft te vloeien, ter wille van het budgetair evenwicht, dan gunne de Kamer den Minister die 8 millioen, welke verkregen kunnen worden zonder dat er sprake is van eenige (meerdere) bescherming. En uit wat het Alg. Handelsblad over de millioenen-nota schreef, kan men zien dat bij zoo gedcflatteerde raming der inkomsten de bovenaangeduidü2 miHiucn (k' kort) geen gewicht in de schaal leggen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl