Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2469
'f 'Tj/DGENODT EN:0
tUi[;7i'^'/.':ni!j.j!,'
FRANSCHE ROMANS
JACQUES SINDRAL.
III
De nog jeugdige reconvalescent dien wij in
Sindral's roman L'Attirance de ia Mort naar de
overdenking van het strenge klooster hebben
gevolgd, ziet nu terug op een verblijf van meer dan
een maand, een zomermaand, te midden van het
eentonige monnikenleven.
Bezit hij nog zijn vrijheid van gedachten? Heeft
hij hen niet gevangen gegeven in handen van den
geweldigen Prior die met roekèlooze vrijmoedig
heid en met sardonische ironie alle vertrouwen
en alle gaven van het leven van hun heiigheid
heeft ontdaan, om maar een spottend skelet over
te laten, grijnzend met een troostelooze gedachte?
Laat de machtige man er trotsch op wezen
een trots, die zekere nuance van verachtende
goedigheid niet uitsluit dat hij de eer van
zijn kleed en van de gebaren aan dat kleed ver
bonden, heeft weten te bewaren, wat heeft hij
anders als heilmiddel gevonden tegen de overwel
digende doodsgedachte, dan het stellen van den
dood en van het niets in het middelpunt van het
leven?
De dood heeft dan niets meer te overwinnen,
hij is reeds hier, ook door de illusie van trots
welke hij geeft als had men een meerderheid boven
anderen bereikt..
En de heilzoeker in het klooster moest van zich
zelf bekennen dat hij in het diepst van zijn hart
meeging met den leermeester, ontmoet onder de
arcaden van de kloostergang. Kij kon zich niet
?onttrekken aan zijn bekoring, hij miste een deel
van zijn geestelijk leven, wanneer hij hem niet
.zag; hij vond hem dezer dagen niet..
De Prior was niet zichtbaar voor zijn monniken,
hij hield zijn groote gebedsoefening; in de alge
heel e afzondering van zijn cel voltrok hij zijn
.retraite.
Zijn leerling dwaalde rond door de gangen als
zocht hij hem: hij kende hem door zijn op- en neer
gaan met den Prior; zelfs was hij met hem in zijn
verblijf geweest. Het onderscheidde zich uiterlijk
in niets van de andere cellen, want het verberg
zijn geheimen, ze waren weggesleten, des te grooter
hun aantrekkingskracht.
Onder het voorbijgaan zag hij de deur aanleunen,
terwijl er geen onraad was in de omgeving; hij
hoopte zijn meester in overpeinzing aan te treffen,
en rekende bijna op een onderhoud, toen hij onhoor
baar den toegang zocht. Hoe schrikte hij terug
bij het gezicht dat hem wachtte ! Dat was een
andere man die daar met ingevallen trekken in
doodsangst voor het kruisbeeld lag geknield en het
koortsachtig kuste als wilde hij deelen in den strijd
op Qolgotha. Ontzet trok zich de insluiper terug
zonder de aandacht te trekken
Was hier het geheim van den Prior ontdekt?
Zijn houding, hield ze niet anders in dan schijn?
Zijn vroomheid een verpóözing van zijn
twijfelzucht en zijn twijfel een uitrusten van zijn
geloovigheid! Maar wat was dan toch zijn toeleg?
Wilde hij ieder spoor van werkelijkheid in zijn
leerling dooden om hem te maken tot een slacht
offer van het kloosterleven? Maar moest men het
kloosterhoofd dan niet aanzien voor een daemon,
een die zielen zocht te verderven, zielen, in waar
heid, de reeds uit eigen aard zich al te gemakkelijk
gaven.
Hij zou hem niet loslaten, den Prior, zijn geheim,
ons geheim, voegde de heilzoeker er aan toe
zou hij hem ontrukken
Enkele dagen gingen voorbij, de Prior was weder
in hun midden, zijn streng gelaat onveranderd,
zijn gezag even duidelijk als vroeger in ieder gebaar
uitgesproken. Hij nam zijn leerling op een morgen
mede om bij het orgel uit de hoogte den misdienst
bij te wonen, en op zijn onnavolgbare wijze, zonder
de lippen te verroeren, om den schijn te bewaren
als ging-hij geheel op in de plechtigheid, gaf hij
zijn uitleg van de ceremonie bij het altaar.
Bij het binnentreden der monniken in de kapel,
wees hij op de nederige harmonie van hun gang,
voor hem, den Prior, een verheffing van zijn
persoonlijkheid door de voldoening gegeven aan
zijn aesthetisch gevoel; voor hen een opgaan van
hun wezen in gehoorzaamheid.
Zoo was het eveneens bij de andere gedeelten
van den dienst. Het was een wereld van klachten
en gebeden, de menschheid had geen andere klan
ken te ontboezemen. Let op het vuur waarmee
het oude vrouwtje bidt, zij verbeeldt zich dat God
haar hoort, en inderdaad is zij het die Hem schept
en draagt en meeneemt bij het verlaten van het
huis.
Ten slotte als de monniken, 'elkander het wij
water toebedeelend, achtereenvolgens twee aan twee
Uit de kerk gaan: Welk een waardigheid! Wat
heilige cadens ! Zou men niet denken toeschouwer
te zijn van een ballet der eeuwigheid !
Het waren niet zoozeer de woorden, maar het
was de manier van zeggen in die licht door wierook
getinte kerk-atmosfeer >,die een tragische diep
dpordringende bitterheidbgaven aan den zin van de
gevoelens door den Priorlgeuit.
Ze kwamen op uit een ondergrond van berekend
ongeloof dat de leerling op den duur niet meende te
kunnen verdragen; hij was er niet tegen bestand.
Dit was zijn voornemen: hij zou open tot den Prior
spreken en hem vragen en afdwingen een heil
middel; al was het een illusie, laat het dan een
illusie wezen!
jS
Hij heeft hem vrijuit verklaard, dat hij bang is
voor den dood en dat hij een reden zoekt om te
leven.
Wat verwacht ge een aalmoes van hoop van mij?
is het antwoord dat hij krijgt. Er is geen
filosofenregel, geen kansberekening van gezondheid die ons
steunt in den strijd tegen den dood, er is ik weet
niet wat voor intieme levensgevoeligheid die ons
doet denken aan komende dagen als iets nieuws.
Gij bezit haar niet, de dood dreigt en dringt u, ik
kan alleen uw pad vooruitzien, het ontwijken
kunt gij niet. De stem van den Prior, van hard
opleggend ging over tot zachthheid:
??Ik zie u nu mijn broeder. Het hoogere leven
dat ik hier leid, ligt niet in het plan der natuur,
naar ik meen te kunnen oordeelen. Nog heb ik de
hoop niet geheel opgegeven dat het mij gegeven zal
zijn een formule te vinden voor het Heelal die mij
bevredigt, maar mijn geloof laat mij dikwijls in
den steek; gij zelf zijt eenmaal getuige geweest
van mijn inzinking (o, kom er niet tegen op, ik
heb uw schim aan den wand gezien). Gij hebt mis
schien gedacht dat ik bad, maar ik wilde lezen
op het gezicht van den stervenden Christus of
hem het raadsel van den dood was opgehelderd.
Vergeefsch mijn streven!
Nu zult ge mijn ironie begrijpen te midden
van al die wezens die dof en zonder eigen ingeving
hun weg vervolgen, zoo zette de Prior zijn uitleg
voort, ik heb een vast punt gezocht, waarop ik kon
bouwen, al het bijkomstige, al het voorbijgaande
heb ik van mijn persoon willen verwijderen, om
als een marmeren beeld uit mijn omgeving op te
steken. Ik houd me nog aan dat opstandige gevoel,
maar ik voorzie dat de tijd zal komen waarin ik
mijn werk zal opgeven.
Reeds begin ik dubbel te worden. Hoeveel
groote mannen, als ze hun einde zagen naderen,
hebben niet gezocht naar een stichtelijken dood.
Ook gij, telkens teruggeslingerd van levensver
langen naar doodspijniging, zult de gebeden der
geestelijken op uw sterfbed hooren en uw eigenste
gedachten zullen voor hun aandrang zijn geweken...
Eindelijk dan de oprechte stem van den Prior
gehoord onder het sarcastische waas, waaruit hij
haar niet geheel kon bevrijden !
Een angstige nacht volgde, de leerling meende te
begrijpen dat zijn meester hem naast zich wilde
houden in het klooster als een gezel tegen de
eenzaamheid. Maar die voortdurende nabijheid
van den dood, zij was hem te zwaar, al wat er
van levensgeest in he.m was, verzette zich en
door het contrast, dat ^gewoonlijk den nauwsten
overgang aanbiedt, stond voor zijn verbeelding het
liefste, levendigste meisjesgezicht dat hij eenmaal
voor korte oogenblikken had gezien.
Het visioen bracht rust. De klokslagen, die het
signaal voor den mettendienst waren, wekten hem
daaruit. Hij volgde den monnikenstoet met hun
flauwe lichtjes op hun nachtelijken weg naar de
kapel en woonde den dienst bij en zag de monniken
weer op hun terugweg, twee aan twee.
Maar het leven had zijn zetel in heni opgeslagen,
hij moest de doodskoppen ontvluchten en dra
ligt het monnikengedreun, een verward rumoer,
achter hem, hij is buiten, de frischheid van een
eersten herfstmorgen omgeeft hem, hij stoot het
hek open, hij vlucht, hij is vrij geworden.
Het eerste krieken van den dag woont hij bij: het
aarzelende licht strijdt met de somberheid van den
nacht, de degen van den morgenstond raakt de
toppen der boomen, de raven van den nacht nemen
in het Westen de zwarte lappen der wolken mee,
de belofte van een nieuwen morgen is aangebroken.
Het tweede gedeelte van Sindral's L'Attirance
de la Mort is door de meisjesfiguur gevuld
Zijn liefde, een extase eerst, gaat spoedig over
in een tweegevecht: wie van ons beide zal de meester
zijn? En hoe zou zij de waarde en de heiligheid
DEN HAAG
AMSTERDAM
ROTTERDAM
KLEURECHTE
MEUBELSTOFFEN
VELOURS 130 BR. P. MTR. FL.
4.BEAVERTEEN 80 BR. IM. SUEDE
LEER OJWVERSLIJTBAAR . 3.20
CHENILLE 130 BR. VOEREN
OVERBODIG PER METER 7.
STALEN FRANCO
van haar persoon ophouden voor hem die in het
klooster de school van het scepticisme heeft
doorloopen.
Nu bezit ik den sleutel van haar wezen !
is zijn uitroep van blijdschap, hij verdiept zich in
een ontleding van haar eigenschappen, hij vraagt
zich af: wat is haar goedheid? wat beduidt haar
onverschilligheid? wat wil haar hartstocht? en
eerst als hij haar geheele verleden heeft gerecon
strueerd, is hij gerustgesteld, geeft hij zich over
aan de passie, om dan te merken dat haar gevoel
hem in banden slaat die hem willen vereenzamen
en hinderen in de vrije ontplooiing van zijn ver
mogens.
Als in het klooster zag hij zich benard en
ingesloten. Hij wilde zijn krachten bijeenhouden
en de vrijheid herwinnen. Wat toch is voor hem het
geluk geweest van den hartstocht? Hij heeft er
varen dat op den diepsten grond van den
menschelijken aard een bitterheid schuilt of men hem
peilt met het verstand dan wel met het gevoel.
Hij wil het geluk niet, hij zal opstandig blijven.
Een afscheidsbrief aan de geliefde wordt opge
steld, hij verzint daarin dat een nieuwe aanval van
zijn ziekte hem bedreigt. Aan haar die hem het
hoogste, reinste geluk heeft geschonken, is hij
verplicht vaarwel te zeggen. Het einde van liefde
evenals van godsdienst is huichelarij !
De derde afdeeling opent. De aanval dien hij
verzon, kwam inderdaad. Wederom was hij op den
rand van den dood. Bij zijn herstel gaat hij begrij
pen dat de dood onder het avontuur met zijn
geliefde reeds tegen hem op de loer heeft gelegen..
Welnu, hij neemt de les aan, hij is bereid uit
zichzelf den wissel te betalen die hem wordt ge
presenteerd. In koel overleg zal hij den dood te
gemoet gaan. Het leven, dat weet hij, is niet meer
dan een repetitie. Voor den spiegel plant hij zich
een pistool tegen het hoofd. Maar als hij zichzelf
ziet, zooals hij in het theater acteurs heeft zien
doen, schaamt hij zich voor het theater manuaal.
Er is in hem nog een naast hem, die toeziet en
die het onnoodige begrijpt van een onvruchtbare
handeling. Geduld en nederigheid zijn betere
middelen tot beheersching van het leven dan de
trots die er een eind aan maakt.
Voorzichtig dat er geen ongeluk van zal komen,
legt de heilzoeker het pistool naast zich neer.
W. G. C. B ij v A N c K
NIEUWE UITGAVEN
PIERRE MARIEL, De Fratellini, De geschiedenis
van drie clowns, met 6 portretten en 50
teekeningen, bewerkt door J. W. F. Werumeus Buning.
Amsterdam, Em. Querido.
Over deze wereldberoemde clowns en hunne,
in het Fransch verschenen, gedenkschriften,
is uitvoerig geschreven in de Kroniek van
den Dans in het nummer van de Groene Amster
dammer" van 20 September j.l.. Bij dat artikel
plaatsten wij ook enkele van de illustraties van
Edouard Elzinger. Een Nederlandsche vertaling,
met reproductie van het grootste gedeelte der
teekeningen en van de portretten van de Fratellini,
verscheen thans bij Em. Querido. Het boekje is
uitstekend verzorgd.
BATENBURG & FOLMER
(G. W. FOLMER)
DEN HAAG,HUYGENSPARK22
SPECIALITEIT:
BERGPLAATSEN VOOR INBOEDELS
MET SAFE-INRICHTING.
VERHUIZINGEN ONDER GARANTIE
INTERNATIONALE TRANSPORTEN