Historisch Archief 1877-1940
K h''
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No.
2469AMSTERDAMSCHE BIJZONDER
HEDEN XII
HET MUNTPLEIN
Lieve kinderen hebben veel namen, zegt het
oude spreekwoord. Is dat inderdaad het geval,
dan is het Muntplein een der aantrekkelijkste
plekken van Amsterdam; want het heeft in den
loop der eeuwen zeer vele namen gehad. Vooral
in den modernen tijd is het veelvuldig van naam
veranderd. Nog niet lang geleden heette het
pleintje het Sophiaplein; tegenwoordig draagt
het een naam, die al van eeuwen her schijnt te
dagteekenen, maar die toch zeer modern is.
Het Muntplein heeft een zeer lange geschiedenis
achter zich; hier spreken ook de steenen nog van
dat eeuwenoude verleden; de Munttoren is nog
steeds de stille getuige van de rijke geschiedenis
van Amsterdam. Die toren is, wat zijn
benedengedeelte betreft, nog een nobele rest van
middeleeuwsch Amsterdam. Wat toch is het geval? In den
loop der vijftiende eeuw werd Amsterdam uitge
breid tot de grenzen, die het tot den Spaanschen
tijd heeft behouden. De grenzen van de stad werden
toen aan de westzijde het Singel en aan de oostzijde
de Geldersche kade, de Kloveniersburgwal en
de Amstel. Maar niet alleen werd Amsterdam
zoover uitgebreid, maar voor het eerst werd de
stad ook bevestigd. Een sterke muur werd als een
stevige gordel om het stedelichaam geslagen; die
muur werd bovendien nog versterkt door torens;
\vaar de hoofdaders van het verkeer den muur
sneden, werden versterkte poorten gebouwd. Zoo
verrees aan het einde van den hoofdverkeersweg,
die de Kalverstr. toen reeds was, de Regulierspoort.
De Reguli;rspoort heette natuurlijk naar het
Reguliersklooster, dat aan den weg naar Utrecht
buiten de poort lag, ongeveer waar nu de Keizers
gracht de Utrechtschestraat snijdt. Die poort
was een eigenaardig, zeer schilderachtig gebouw,
meer een poorthuis, zooals men het noemde, dan
een poort. Want boven den doorgang was een
ruim en hoog wachthuis; aan weerszijden van de
poort stond een toren van drie verdiepingen, de
beide benedenste rond, de bovenste zeskant,
alles bekroond met een spits dak met windvaan;
boven het middengedeelte stak nog een klein
torentje uit, waarin de poortklok was opgehangen.
De brug vóór de poort was natuurlijk een valbrug,
die met kettingen binnen de poort kon worden
opgetrokken. Rechts van de poort van binnen
uit genomen liep de stadsmuur langs het
tegenwoordige Singel. Links verbond een kort
stuk muur de poort met. den toren Leeuwenburg,
die den Amstel bestreek. Vlak daar tegenover
begon weer de vestingmuur; daar stond in de
vijftiende eeuw ook een vestingtoren, die in 1535
vervangen werd door een zwaren, ronden uitbouw,
een rondeel, zooals de toenmalige fortificatiekunst
het noemde. Voorbij het rondeel liep dan de stads
muur langs den Amstel achter de tegenwoordige
Doelenstraat tot aan den toren Swycht Utrecht
op den hoek van den tegenwoordigen Kloveniers
burgwal. De verbinding der Amsteloevers tusschen
Leeuwenburg en het Rondeel werd gevormd door
- een eenvoudige houten brug, die de lange brug
heette; in de tweede helft der zestiende eeuw eerst
komt de naam roode brug of roobrug voor.
Zoo was de toestand tot het einde der zestiende
eeuw. Toen werd Amsterdam uitgezet om de steeds
toenemende bevolking te kunnen bergen. Aan de
westzijde werd de stad uitgebreid tot de tegen
woordige Heerengracht; aan de zuidzijde kwam de
nieuwe stad niet eens zoo ver: hier werd de Regu
liersdwarsstraat en de Halvemaansteeg ongeveer
de grens. Buiten de Regulierspoort werd de ruime
Reguliersbreestraat getraceerd, die eindigde in
een nieuwe Regulierspoort. De oude poort kwam
zoo omstreeks 1600 geheel binnen de bebouwde
kom der stad te liggen en verloor dus eigenlijk
haar oorspronkelijke bestemming geheel. Maar,
zooals het zoo dikwijls in onze oude steden ging,
GEZICHT OP DE MUNT, ZOOALS HET PLEIN THANS is
DE MUNT IN VROEGER DAGEN
de poort werd niet afgebroken en bleef dienst
doen als wachthuis. Zelfs werd zij als zoodanig
uitgebreid; aan de zijde van het Singel werd een
groot wachthuis van twee verdiepingen tegen den
westelijken toren aangebouwd. De benedenver
dieping daarvan diende vóór de schutters; in de
bovenverdieping hadden eenige gilden hun kamers,
de bakkers, de hoedenmakers, de kleermakers, de
linnenwevers, de mandemakers, de bontwerkers,
later ook nog de boekverkoopers. Ook aan de
andere zijde werd de poort meer ingebouwd.
Tusschen den toren Leeuwenburg en de poort
verrees hier de groote glasblazerij van Abraham
van Tongerlo, een beroemde Amsterdamsche indus
trie, maar een gevaarlijke belending voor de poort.
Dat bleek in 1619. In dat jaar brak in de glas
blazerij een felle brand uit, die ook naar de poort
oversloeg. De mooie Regulierspoort werd een ruine.
Het is te betreuren, maar te begrijpen, dat de
stadsregeering besloot de poort, die toch overbodig
was geworden, niet meer te herbouwen. Er kwam
zoo een open doorgang tusschen de Kalverstraat
en de Reguliersbreestraat. Gelukkig liet men den
westelijken poorttoren staan niet alleen, maar droeg
den stedelijken bouwmeester, den beroemden Hen
drik de Keyser, op den toren van een spits te voor
zien. Men kan nog iederen dag oordeelen, of de
bouwmeester is geslaagd. Op den ouden
middeleeuwschen tronk bouwde hij een bekoorlijke, gees
tige spits, die door zijn fleurige vormen en zijn
vroolijk carillon de omgeving blijft verfraaien en
verheugen. In die dagen verstond men in hooge
mate de kunst het nieuwe aan het oude aan te
passen; de Regulierstoren vormt aesthetisch een
eenheid, hoewel hij in twee zeer uiteenloopende
perioden is gebouwd.
In 1620 is de Regulierstoren voltooid, zooals hij
zelf zegt. De houten brug voor de oude poort werd
in 1635 door een zware steenen brug met drie
bogen vervangen. Op het plein bij den toren werd
sedert lang de schapenmarkt gehouden. Zij werd
evenwel in 1629 verplaatst naar het plein vóór
de nieuwe Regulierspoort, het tegenwoordige
Rembrandtplein. Maar de herinnering aan het blatende
wolvee bleef aan het pleintje bij de oude poort
hangen; tot diep in de negentiende eeuw heelte het
bij de spraakmakende gemeente en ook officieel het
Schapenplein. Teekenen wij nog aan, dat
na den brand van 1619ookdeglasblazerij
niet werd herbouwd. De kooper van de
ruine was een te Amsterdam gevestigde
Engelschman John Jorden. Hij bouwde
er vijf woonhuizen, die al spoedig als
de Engelsche huizen bekend stonden.
Verder werd de houten Roobrug in 1633
vervangen door een steenen boogbrug
met niet minder dan zeven bogen.
Zoo was de toestand van het tegen
woordige Muntplein in de zeventiende
eeuw. In dien tijd heeft althans het
gebouw en de toren den naam gekregen,
dien zij nog dragen. De munt van
Holland was in Dordrecht gevestigd.
Maar in het rampjaar 1672, toen men
geen oogenblik zeker was van de toe
komst, verkreeg Amsterdam van de Sta
ten van Holland tijdelijk het recht eigen
muntte slaan. De Amsterdamsche munt,
die in 1672 en 1673 heel wat dukaten en
dukatons heeft geslagen, werd gevestigd in het
wachthuis aan den Regulierstoren; het gebouw
kreeg toen van zelf den naam van munt. Misschien
meer nog dan dit feit is deze naam algemeen gewor
den door de omstandigheid, dat de stad sedert 1675
het geheele gebouw verhuurde als logement; de
exploitaut noemde zijn hotel De Munt." Een
ander gevolg van deze verandering was, dat aan
het logement allerlei dependances werden aange
bouwd, die den toegang naar het Singel niet weinig
belemmerden.
Zoo is de toestand gebleven tot diep in de negen
tiende eeuw. De eisenen van het verkeer werden
toen zoo dringend, dat verruiming van het Schapen
plein bepaald noodzakelijk werd. Vandaar dan ook,
dat men reeds in 1865 in die dagen zeker een
zeldzaamheid ertoe overging van stadswege het
hoekhuis op het Schapenplein tegenover den toren
aan te koopen en af te breken; ook werden toen
trottoirs aangebracht, terwijl de sluis zelf werd
verbreed. Het ligt voor de hand, dat dat zoo niet
kon blijven. Tien jaar later reed de eerste tram
door Amsterdam en hoewel deze nog niet het
Schapenplein passeerde, was het toch weldra
duidelijk, dat het daartoe wel spoedig zou moe
ten komen. Daarom besloot men ook de vier
nog overgebleven Engelsche huizen af te breken;
daardoor kwam tevens een directe verbinding
tot stand tusschen het Rokin en den
BinnenAmstel, de vroeger wat
lugubereDoodkistenmakersgracht; zelfs werd reeds toen een soort vluchtheuvel
op het midden van het plein aangelegd. Bekend is
gebleven de geschiedenis van den muur van
Oostmeyer, die moest blijven staan, omdat er een
reclame voor de confectiezaak van genoemden
manufacturier op stond. Men weet, dat de studen
ten der Amsterdamsche universiteit aan de moeilijke
rechtskwestie een einde hebben gemaakt door een
voudig in een donkeren Octobernacht van 1877
den lastigen muur af te breken. Want opgebouwd
werd hij natuurlijk niet weer en Oostmeyer koos
eieren voor zijn geld.
Het Schapenplein heette toen al Sophiaplein;
bij raadsbesluit van 25 Juli 1877 werd de toen
juist gestorven koningin der Nederlanden aldus
gehuldigd. Tien jaar later werd ook het koffiehuis
,,De Munt", dat deerlijk in verval was geraakt,
afgebroken; op de fundamenten van het oude
wachthuis werd naar de plannen van Springer
een nieuw gebouw in den ouden vorm en den
ouden stijl gezet. In de benedenverdieping kwam
het magazijn van Delftsch aardewerk, dat er nog is;
in de bovenverdieping vestigde het Koninklijk
Oudheidkundig Genootschap zijn zetel; den 19
Februari 1887 is daar de eerste vergadering ge
houden. Een tiental jaren daarna bouwde Berlage
op den hoek Rokin en Kalverstraat het kloeke en
toch ook weer fijne gebouw van De Nederlanden".
Veranderingen van beteekenis hebben sedert
niet meer plaats gehad. Het Koninklijk Oud
heidkundig Genootschap verhuisde in 1916 naar
het Rijksmuseum. In denzelfden tijd is de sluis
nog meer verbreed en is de aanleg daarvan in
verband met het toegenomen tramverkeer ver
beterd. En ten slotte is het Sophiaplein, wat reeds
twee en een halve eeuw vroeger had kunnen
gebeuren, in 1920 Muntplein geworden.
H. BRUGMANS