De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 11 oktober pagina 4

11 oktober 1924 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

K h'' DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2469AMSTERDAMSCHE BIJZONDER HEDEN XII HET MUNTPLEIN Lieve kinderen hebben veel namen, zegt het oude spreekwoord. Is dat inderdaad het geval, dan is het Muntplein een der aantrekkelijkste plekken van Amsterdam; want het heeft in den loop der eeuwen zeer vele namen gehad. Vooral in den modernen tijd is het veelvuldig van naam veranderd. Nog niet lang geleden heette het pleintje het Sophiaplein; tegenwoordig draagt het een naam, die al van eeuwen her schijnt te dagteekenen, maar die toch zeer modern is. Het Muntplein heeft een zeer lange geschiedenis achter zich; hier spreken ook de steenen nog van dat eeuwenoude verleden; de Munttoren is nog steeds de stille getuige van de rijke geschiedenis van Amsterdam. Die toren is, wat zijn benedengedeelte betreft, nog een nobele rest van middeleeuwsch Amsterdam. Wat toch is het geval? In den loop der vijftiende eeuw werd Amsterdam uitge breid tot de grenzen, die het tot den Spaanschen tijd heeft behouden. De grenzen van de stad werden toen aan de westzijde het Singel en aan de oostzijde de Geldersche kade, de Kloveniersburgwal en de Amstel. Maar niet alleen werd Amsterdam zoover uitgebreid, maar voor het eerst werd de stad ook bevestigd. Een sterke muur werd als een stevige gordel om het stedelichaam geslagen; die muur werd bovendien nog versterkt door torens; \vaar de hoofdaders van het verkeer den muur sneden, werden versterkte poorten gebouwd. Zoo verrees aan het einde van den hoofdverkeersweg, die de Kalverstr. toen reeds was, de Regulierspoort. De Reguli;rspoort heette natuurlijk naar het Reguliersklooster, dat aan den weg naar Utrecht buiten de poort lag, ongeveer waar nu de Keizers gracht de Utrechtschestraat snijdt. Die poort was een eigenaardig, zeer schilderachtig gebouw, meer een poorthuis, zooals men het noemde, dan een poort. Want boven den doorgang was een ruim en hoog wachthuis; aan weerszijden van de poort stond een toren van drie verdiepingen, de beide benedenste rond, de bovenste zeskant, alles bekroond met een spits dak met windvaan; boven het middengedeelte stak nog een klein torentje uit, waarin de poortklok was opgehangen. De brug vóór de poort was natuurlijk een valbrug, die met kettingen binnen de poort kon worden opgetrokken. Rechts van de poort van binnen uit genomen liep de stadsmuur langs het tegenwoordige Singel. Links verbond een kort stuk muur de poort met. den toren Leeuwenburg, die den Amstel bestreek. Vlak daar tegenover begon weer de vestingmuur; daar stond in de vijftiende eeuw ook een vestingtoren, die in 1535 vervangen werd door een zwaren, ronden uitbouw, een rondeel, zooals de toenmalige fortificatiekunst het noemde. Voorbij het rondeel liep dan de stads muur langs den Amstel achter de tegenwoordige Doelenstraat tot aan den toren Swycht Utrecht op den hoek van den tegenwoordigen Kloveniers burgwal. De verbinding der Amsteloevers tusschen Leeuwenburg en het Rondeel werd gevormd door - een eenvoudige houten brug, die de lange brug heette; in de tweede helft der zestiende eeuw eerst komt de naam roode brug of roobrug voor. Zoo was de toestand tot het einde der zestiende eeuw. Toen werd Amsterdam uitgezet om de steeds toenemende bevolking te kunnen bergen. Aan de westzijde werd de stad uitgebreid tot de tegen woordige Heerengracht; aan de zuidzijde kwam de nieuwe stad niet eens zoo ver: hier werd de Regu liersdwarsstraat en de Halvemaansteeg ongeveer de grens. Buiten de Regulierspoort werd de ruime Reguliersbreestraat getraceerd, die eindigde in een nieuwe Regulierspoort. De oude poort kwam zoo omstreeks 1600 geheel binnen de bebouwde kom der stad te liggen en verloor dus eigenlijk haar oorspronkelijke bestemming geheel. Maar, zooals het zoo dikwijls in onze oude steden ging, GEZICHT OP DE MUNT, ZOOALS HET PLEIN THANS is DE MUNT IN VROEGER DAGEN de poort werd niet afgebroken en bleef dienst doen als wachthuis. Zelfs werd zij als zoodanig uitgebreid; aan de zijde van het Singel werd een groot wachthuis van twee verdiepingen tegen den westelijken toren aangebouwd. De benedenver dieping daarvan diende vóór de schutters; in de bovenverdieping hadden eenige gilden hun kamers, de bakkers, de hoedenmakers, de kleermakers, de linnenwevers, de mandemakers, de bontwerkers, later ook nog de boekverkoopers. Ook aan de andere zijde werd de poort meer ingebouwd. Tusschen den toren Leeuwenburg en de poort verrees hier de groote glasblazerij van Abraham van Tongerlo, een beroemde Amsterdamsche indus trie, maar een gevaarlijke belending voor de poort. Dat bleek in 1619. In dat jaar brak in de glas blazerij een felle brand uit, die ook naar de poort oversloeg. De mooie Regulierspoort werd een ruine. Het is te betreuren, maar te begrijpen, dat de stadsregeering besloot de poort, die toch overbodig was geworden, niet meer te herbouwen. Er kwam zoo een open doorgang tusschen de Kalverstraat en de Reguliersbreestraat. Gelukkig liet men den westelijken poorttoren staan niet alleen, maar droeg den stedelijken bouwmeester, den beroemden Hen drik de Keyser, op den toren van een spits te voor zien. Men kan nog iederen dag oordeelen, of de bouwmeester is geslaagd. Op den ouden middeleeuwschen tronk bouwde hij een bekoorlijke, gees tige spits, die door zijn fleurige vormen en zijn vroolijk carillon de omgeving blijft verfraaien en verheugen. In die dagen verstond men in hooge mate de kunst het nieuwe aan het oude aan te passen; de Regulierstoren vormt aesthetisch een eenheid, hoewel hij in twee zeer uiteenloopende perioden is gebouwd. In 1620 is de Regulierstoren voltooid, zooals hij zelf zegt. De houten brug voor de oude poort werd in 1635 door een zware steenen brug met drie bogen vervangen. Op het plein bij den toren werd sedert lang de schapenmarkt gehouden. Zij werd evenwel in 1629 verplaatst naar het plein vóór de nieuwe Regulierspoort, het tegenwoordige Rembrandtplein. Maar de herinnering aan het blatende wolvee bleef aan het pleintje bij de oude poort hangen; tot diep in de negentiende eeuw heelte het bij de spraakmakende gemeente en ook officieel het Schapenplein. Teekenen wij nog aan, dat na den brand van 1619ookdeglasblazerij niet werd herbouwd. De kooper van de ruine was een te Amsterdam gevestigde Engelschman John Jorden. Hij bouwde er vijf woonhuizen, die al spoedig als de Engelsche huizen bekend stonden. Verder werd de houten Roobrug in 1633 vervangen door een steenen boogbrug met niet minder dan zeven bogen. Zoo was de toestand van het tegen woordige Muntplein in de zeventiende eeuw. In dien tijd heeft althans het gebouw en de toren den naam gekregen, dien zij nog dragen. De munt van Holland was in Dordrecht gevestigd. Maar in het rampjaar 1672, toen men geen oogenblik zeker was van de toe komst, verkreeg Amsterdam van de Sta ten van Holland tijdelijk het recht eigen muntte slaan. De Amsterdamsche munt, die in 1672 en 1673 heel wat dukaten en dukatons heeft geslagen, werd gevestigd in het wachthuis aan den Regulierstoren; het gebouw kreeg toen van zelf den naam van munt. Misschien meer nog dan dit feit is deze naam algemeen gewor den door de omstandigheid, dat de stad sedert 1675 het geheele gebouw verhuurde als logement; de exploitaut noemde zijn hotel De Munt." Een ander gevolg van deze verandering was, dat aan het logement allerlei dependances werden aange bouwd, die den toegang naar het Singel niet weinig belemmerden. Zoo is de toestand gebleven tot diep in de negen tiende eeuw. De eisenen van het verkeer werden toen zoo dringend, dat verruiming van het Schapen plein bepaald noodzakelijk werd. Vandaar dan ook, dat men reeds in 1865 in die dagen zeker een zeldzaamheid ertoe overging van stadswege het hoekhuis op het Schapenplein tegenover den toren aan te koopen en af te breken; ook werden toen trottoirs aangebracht, terwijl de sluis zelf werd verbreed. Het ligt voor de hand, dat dat zoo niet kon blijven. Tien jaar later reed de eerste tram door Amsterdam en hoewel deze nog niet het Schapenplein passeerde, was het toch weldra duidelijk, dat het daartoe wel spoedig zou moe ten komen. Daarom besloot men ook de vier nog overgebleven Engelsche huizen af te breken; daardoor kwam tevens een directe verbinding tot stand tusschen het Rokin en den BinnenAmstel, de vroeger wat lugubereDoodkistenmakersgracht; zelfs werd reeds toen een soort vluchtheuvel op het midden van het plein aangelegd. Bekend is gebleven de geschiedenis van den muur van Oostmeyer, die moest blijven staan, omdat er een reclame voor de confectiezaak van genoemden manufacturier op stond. Men weet, dat de studen ten der Amsterdamsche universiteit aan de moeilijke rechtskwestie een einde hebben gemaakt door een voudig in een donkeren Octobernacht van 1877 den lastigen muur af te breken. Want opgebouwd werd hij natuurlijk niet weer en Oostmeyer koos eieren voor zijn geld. Het Schapenplein heette toen al Sophiaplein; bij raadsbesluit van 25 Juli 1877 werd de toen juist gestorven koningin der Nederlanden aldus gehuldigd. Tien jaar later werd ook het koffiehuis ,,De Munt", dat deerlijk in verval was geraakt, afgebroken; op de fundamenten van het oude wachthuis werd naar de plannen van Springer een nieuw gebouw in den ouden vorm en den ouden stijl gezet. In de benedenverdieping kwam het magazijn van Delftsch aardewerk, dat er nog is; in de bovenverdieping vestigde het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap zijn zetel; den 19 Februari 1887 is daar de eerste vergadering ge houden. Een tiental jaren daarna bouwde Berlage op den hoek Rokin en Kalverstraat het kloeke en toch ook weer fijne gebouw van De Nederlanden". Veranderingen van beteekenis hebben sedert niet meer plaats gehad. Het Koninklijk Oud heidkundig Genootschap verhuisde in 1916 naar het Rijksmuseum. In denzelfden tijd is de sluis nog meer verbreed en is de aanleg daarvan in verband met het toegenomen tramverkeer ver beterd. En ten slotte is het Sophiaplein, wat reeds twee en een halve eeuw vroeger had kunnen gebeuren, in 1920 Muntplein geworden. H. BRUGMANS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl