De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 11 oktober pagina 5

11 oktober 1924 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND PROF. OPPENHEIM f Staatsraad gestorven, zal Oppenheim in de herinnering blijven leven als Professor. Dit is geen verkleinen van zijn bijzonder groote ver diensten als lid van ons hoogste Staatscollege. Het grootste en beste deel van zijn werkzaam leven gaf ? Oppenheim aan het Hooger Onderwijs. En ik dacht aan hem, den Staatsraad, toen ik onlangs bij De Beaufort (Gesch. OpsteUen,ll,8\) las: Wie der wetenschap eens uit liefde zijn hart heeft gegeven, kan niet dan met weemoed van haar scheiden. Meer dan iemand drukken hem, bij zijn terugkeer tot het werkzaam leven, de alledaagsche sleur en de werktuigelijke arbeid aan elke betrek king, zelfs de hoogste en eervolste, verbonden." Oppenheim vergat zijn leerlingen niet, ook niet toen hij zelf geen leeraar meer was. Zelf noemde hij zijn ónderwijs-tijd den mooisten tijd zijns levens. Hij gaf zich geheel, met zijn groote kennis, zijn altijd weer oplaaiend enthousiasme, zijn telken jare zich weer hernieuwende liefde voor zijn stu denten. En wie zijner leerlingen hield niet van hem? In veler leven is hij als een meteoor verschenen, ' bruusk, schitterend, daverend. Zijn colleges bij te wonen, juister: te ondergaan, was een vreugde. Maar de eerste verrassing verdween allengs, en er groeide geleidelijk een groote sympathie. En deze bleef, 'het volle verdere leven lang. Ook bij hem. Hoevelen denken niet dankbaar terug aan de telkens weer ondervonden blijken van zijn harte lijk meeleven? Na jaren kwaamt gij hem tegen, en hij schoot dwars over de straat op u af, om te vragen hoe het ging. 'k Was pas advocaat. Boeren wilden een spoor wegbrug afbreken, als in strijd'^'met 't polder reglement: mocht dat? De Waterstaatswet opge slagen; ik stiet op een komma: stond die op die plaats expres? Dan hadden zij recht! Ik durfde het advies niet aan, schreef een briefje aan Oppenheim. Na een half uur was hij al bij me op zolder was h^ te hooren enthousiast, dat ik die komma daar had ontdekt: daar had hij een uur lang in de Staats-Commissie voor gevochten, dat die komma daar, en niet een paar woorden vroeger of verder moest staan! Struycken, hoewel even oud, had vlak vóór mij gestudeerd: ik was, na mijn candidaats, van de Letteren naar de Rechten gekomen. Op 'n goeden dag zei Oppenheim: Hoe vreemd, dat ik, Isra liet, na elkaar een Roomsche als meest geliefden leerling tref!" Ik vermoed, de sympathie tusschen het Oude en Nieuwe Testament, Professor !" Zoo zullen er velen zijn thans, die voor hun geest oude, lieve herinneringen aan Oppenheim zien opdoemen. Hij was een leeraar onvergelijke lijk, maar bij den eerbied, dien hij afdwong, ver overde hij ons hart. In zijn L'Ancien Régime et la Revolution schreef Alexis de Toqueville: On voit que l'histoire est une galarie de tableaux oti il y a peu d'originaux et beaucoup de copies". Oppenheim was een dier weinige origineelen. En daarom is hij onvergetelijk voor ieder, die hem eens mocht leeren kennen. Het doet mij leed, dat op den dag, dat Oppen heim begraven wordt, de Tweede Kamer mij opeischt. Bij zijn graf zou ik willen zeggen, wat Léon Gozlau eens sprak bij de begrafenis van Joseph Méry: Nous enterrons aujourd'hui un rayon du soleil". 's-Gravenhage 7 Oct. '24. AALBERSE In Memoriam Prof. Mr. Dr. J. OPPENHEIM (3 Maart 1849?6 October 1924) De Staatsraad en oud-hoogleeraar Oppenheim overleden: een schokkende, droevige mare. Zijn gezondheidstoestand liet dit was niet onbekend gebleven in den jongsten tijd te wenschen over en gaf in de laatste maanden zelfs reden tot ernstige bezorgdheid. Maar toch zal het bericht van zijn verscheiden in ruimen kring groote ontroering hebben teweeggebracht, en behal ve een gevoel van hartelijke deelneming met hen, die hem het naast en het liefst waren, en een besef van een persoonlijk gemis, de overtuiging hebben gewekt dat een zeer bijzonder man is heengegaan, een man, zooals er in een gemeenschap niet velen worden gevonden. Met schroom voldoe ik aan het door de redactie tot mij gericht verzoek om aan de nagedachtenis van dezen uitnemenden Nederlander, mijn hooggeëerden leermeester en promotor, den zeer gewaardeerden ambtgenoot en vriend van mijn Vader, een woord te wijden; hooge achting, warme bewondering voor den persoon en het werk van den overledene moge er uit spreken. Het moet gelden als een bewijs van een rijk leven en een veelzijdige persoonlijkheid, dat ver schillende groepen, al naar de omstandigheid, waaronder zij met den heer Oppenheim kennis maakten, zich hem op hun eigen wijze, in een bepaald verband zullen herinneren. De groote schare van Nederlanders, die wel eens met het publieke leven, vooral in de gemeenten, in aanraking kwam, kent hem als den schrijver haast schreef ik, den dichter van Het Neder landsen Gemeenterecht, dat in pakkenden, boeienden stijl geschreven standaardwerk, dat vier uitgaven beleefde en waarin een ontzaglijk uit gebreide, dikwijls weerbarstige of taaie stof is gesystematiseerd en verwerkt tot een welgevormd, smakelijk geheel, ten profijte van talloos velen. Die schare zag in hem den machtigen beschermer der Gemeente; als een borgervader van alle Gemeenten tezamen zorgde hij voor haar belangen, streed hij voor haar rechten, in woord en geschrift, in zijn boek, in zijn vele adviezen en nog laatste lijk in het Verslag van de Staatscommissie tot voorbereiding van de herziening der Gemeentewet, waarvan hij de ziel mocht worden genoemd. Wie zich de laatste veertig jaren in of om het politieke strijdperk bewoog, brengt zich hem te binnen als den medewerker aan de Provinciale Groninger Courant, wiens artikelen lange jaren zeer de aandacht hebben getrokken, als het invloedrijk lid van verschillende staatscommissies (n.m. die voor de grondwetsherziening) en als den eersten voorzitter van het Centraal Stembureau in den Haag. De staatslieden denken aan den overledene allereerst als aan den hoogleeraar in het Staats recht gedurende meer dan twintig jaren en als den gezaghebbenden Staatsraad. ;?In de kringen der Joodsche geloovigen eert men bovenal hun vriend en helper, die het geloof zijner vaderen lief had en in bescherming nam, en die leed gevoelde, als hij dat geloof verwaar loosd of zijn geloofsgenooten verguisd zag. Rechtsgeleerden bewonderden zijn vele geestes vruchten, alle schoon van inhoud en vorm: behalve zijn reeds genoemd boek over het gemeente recht o.a. te samen met Jhr. Mr. J. Roëll geschre ven Bijdragen tot regeling der administratieve rechtspraak (1899 en 1902), zijn eerste opstellen (o.a. over de politieverordening tegenover den eigendom) en boekaankondigingen in het Rechts geleerd Magazijn (o.a. 1887 en 1891), zijn beide inaugureele oraties (1885 en 1893), zijn verhan deling over de suprematie van de Grondwet, in 1906 voorgedragen in een vergadering der Konink lijke Akademie van Wetenschappen, zijn praeadvies over de Vergadering der Nederlandsche Juristen-Vereeniging van 1912. Voor de Juristen-Vereeniging deed de overledene nog meer. En ook dat vergeten de rechtsgeleerden niet: hij was er een gevierd spreker, die zijn gehoor var; juristen door den gloed zijner overtuiging, zijn meesterschap in het debat en zijn geestdriftige welsprekendheid sterk wist te boeien (denkt aan het debat in 1914 te Utrecht over de vraag of een verschil tusschen wet en Grondwet in stand behoorde te worden gehouden) en in 1915 en 1916 bezette hij den Voorzittersstoel. In Groningen is men trotsch op den geboren en getogen Groninger, die er zijn stad en land langen tijd met groote eere heeft gediend, met name 12 jaren als Gemeentesecretaris en 8 jaren als hoog leeraar. In Rotterdam zal men zich er op blijven be roemen, hem nog in de laatste jaren als docent aan de Handels-Hoogeschool te hebben kunnen bewonderen. En dan Leiden, waar hij in het tijdvak zijner rijkste ontplooiing gedurende veertien jaren veertien gelukkige jaren" volgens zijn eigen getuigenis bij zijn afscheid het professoraat in het staats- en administratief recht heeft bekleed; de namen Leiden en Oppenheim hooren bijeen; in Leiden vierde hij als docent zijn groote triomfen, enkele jaren nadat hij de stad had verlaten, keerde hij tot de akademie terug als haar Curator;en op zijn 70sten verjaardag vereerde de Leidsche Senaat hem het doctoraat honoris causa in de Staatswetenschappen. De Leidsche hoogleeraren konden zich het akademiegebouw moeilijk denken zonder hem en voor zijn Leidsche leerlingen blijft onvergetelijk de studeerkamer in zijn woon huis op de Breestraat, waar de onuitputtelijke zorg en vriendschappelijke belangstelling van den leermeester den leerling haast in verlegenheid brachten, maar daarnaast vooral zijn collegezaal, het vermaarde klein auditorium (?waarin ik" zoo schreef hij eenmaal zelf liever dan ooit in eenige andere zaal ben binnengetreden"). Daar kwamen de hoogleeraar en vele studenten tot elkander; daar wist hij door zijn onnavolgbaar talent als docent de hoorders voor de stof die hij voordroeg, te boeien, hen te prikkelen en den weg te wijzen tot zelfstandige studie in bibliotheek en werkkamer; daar deed hij telkens de college voordracht in een soms geanimeerd debat met zijn hoorders overgaan; daar kwam de stof tot leven, de student tot juridisch besef. Aldus heeft de heer Oppenheim in Groningen, en vooral in Leiden een groote schaar van leerlingen gevormd, die zich ook na hun afscheid van de aka demie meer in het bijzonder aan het publieke recht zijn gaan wijden en het land in publiekrechterlijke betrekkingen dienen of op hun beurt, aangevuurd door 's leermeesters voorbeeld, als hoogleeraar de juridische wetenschap verder dragen- Geen slaafsche volgelingen wilde hij kweeken en het is tot zijn eere getuigd dat mannen van gansch verschillende richtingen onder de hoogleeraren bijv. Van Vollenhoven en Struycken, Anema en van Eysinga zijn discipelen zijn geweest. Maar bij alle verschil van beginselen waren zij n in bewondering voor hun leermeester. Bij zijn af scheid als hoogleeraar in 1907 en bij zijn 70sten verjaardag poogden zij deze bewondering op over tuigende wijze tot uitdrukking te brengen en daar naast hun dankbaarheid voor wat hij, hun leids man, nog lang nadat zij de studentenbanken verlaten hadden, voor hun vorming, ja voor hun gansche leven heeft gedaan, met al die toewijding en hartelijke belangstellende vriendschap, waarvan hij het geheim bezat. Zoo heeft hij zijn vaderland in vele opzichten groote diensten bewezen en zoo zal hij in veler dankbare herinnering voortleven. Aan zijn leerlingen placht hij gelijk hij in indrukwekkende schoone peroratie van zijn zeer schoone laatste college" in herinnering bracht op het hart te binden, dat wie in onzen tijd aanspraak maken wil op de eer zijn land te dienen en in de gelederen der staatsburgers vooraan te staan, moet kunnen aantoonen dat hij zijne kennis uitnemend verzorgd en zijn land oprecht lief heeft" en in te scherpen dat hun wel is waar niet wordt opgelegd den arbeid, die de menschheid wacht te voltooien, maar dat zij ook niet vrijheid hebben er zich geheel aan te onttrekken". Ook in dat opzicht is Oppenheim's gansche leven aan de gemeenschap van Nederland gewijd, een lichtend voorbeeld geweest. Het worde niet vergeten. Dank, groote dank zijn wij den overledene verschuldigd. Eere zij zijn nagedachtenis. J. P. FOCKEMA ANDREAE RINGERS' KROKANTE CHOCOLADE 15 as.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl