Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2469
SPREEKZAAL
Van den heer G. Hogerwaard ontvingen wij
een uitvoerig artikel waarvan wij alleen het
onderstaande, zakelijk gedeelte plaatsen:
Wil s.v.p. het volgende opnemen als een weder
legging van de beschouwingen van Plasschaert
over mijn tentoonstelling in het Sted. Museum.
Plasschaert beweert, dat hij uit mijn werk o.a.
den indruk heeft gekregen: een lust tot athletiek!"
PI. ontdekt (neem ik aan) door mijne behandeling
der figuren een bij mij aanwezige physieke begaafd
heid (een leelijke combinatie!) Heeft PI. wel eens
voor sculpturale of geschilderde beelden gestaan
van bijv. Michel Angelo? Waren zelfs de vrouwe
lijke figuren van dezen niet als die van een Her
cules? Heeft hij hier ook zich een'beeld voorge
steld van den persoon Michel Angelo als physiek
zeer begaafd?
Wat te zeggen van die ontzaggelijke beelden
der Egyptische tempelwachters, als een ander
voorbeeld !
Ik vraag mij af: wat is de bedoeling van PI.
geweest, als hij zich zoo kleineerend uitlaat,
wanneer hij mijne figuren ziet, en alleen tot de
conclusie komt, dat het Simsonnades" zijn?
In deze lijn door redeneerend, hoe zal hij die
figuratie's van Michel Angelo of de Eeyptenaren
noemen?
Een andere indruk was: ,,.de overeenkomst
met Duitsche affichekunst".
Wat een ontdekking ! Stel dat het zoo is, is
het dan iets inferieurs?
De affichekunst is voortgekomen uit de schil
derkunst. Indien de schilderkunst zich verrijkt
met de vondsten der affichekunst (hetzij Duitsche
of welke ook), ze verwerkend en toepassend tot
meerdere uitdrukking, tot sterkere zegging en
volmaking van het in beeld te brengen onderwerp,
wordt er dan volgens PI. gezondigd?
Is er niet voortdurende wisselwerking in alle
kunst, bewust of onbewust?
Wanneer PI. verder overeenkomst voelt
tusschen Konijnenburg's Zacharia en mijn Strijdende
Mensch", dan constateert hij misschien niets
anders dan wisselwerking".
Kwam hij tot dit inzicht, dan zou hij zich mis
schien verheugen over iets, dat ik juist noem het
noodzakelijke voor den groei van een nieuwe
school. Dan zouden wij aan den aanvang staan
van een periode, waarin de kunstenaars elkander
weer zouden zoeken, elkander verrijkende om
eindelijk een geestelijke samenwerking te doen
geboren worden, die noodzakelijk is om groote
uitingen te verkrijgen, waar wij allen zoo naar
verlangen.
Geen Rembrandt zoude zijne groote ontwikke
ling hebben bereikt zonder die wisselwerking
in een meer gelijkgestemde sfeer om hem heen.
.En zoo is het ook met de groote figuren in elke
andere school.
Intusschen, mijn strijdende mensen" was
reeds geschilderd vóór de Zacharia van Konijnen
burg bestond. Indien er nu overeenkomsten zijn.
zoo hebben die hun ontstaan te danken aan die
eenigermate reeds ontstane gelijkgestemde sfeer.
Zoo althans is het geval in Den Haag. (Is er niet
menige overeenkomst in de werken van Toorop
en Konijnenburg, met behoud van ieders zelf
standigheid?).
De geest van die voor de nieuwere Hollandsche
school zoo noodige sfeer, begrijp ik als datgene dat
zicti nu uit o.a. in een meer gestyleerde en opbou
wende schilderwijze, welke een mate van vrijheid
in kleur en vorm eischt, die niet dan na harden
strijd met de conventioneele opvattingen in ons
zelf en onze omgeving verkregen kan worden.
Dit nieuwe terrein wordt alleen stap voor stap
veroverd. Het openbaart een streven naar reinheid
zoowel naar den vorm als naar de kleur.
G. HOGERWAARD
ANTWOORD.
Ik ben mijn geachten opponent, den heer Hoger
waard, zeer dankbaar voor zijn door zich zelf
zoogenoemde wederlegging mijner uitvoerige karakte
riseering van zijn' werk. Het schrijven bewijst
ten eerste de juistheid mijner stelling, dat de
psychologische begaafdheid van den heer Hoger
waard een geringe is, geringer nog dan ik wou
neerschrijven, en die in het werk bleek uit een soort
eentonigheid, in de portretten door een gebrek
aan schakeering. Het schrijven van den heer
Hogerwaard toont, en ik meen dat dit een gebrek
aan psychologisch inzicht is, een zeer groote
(laat ik zacht zijn) overschatting van zichzelf. Wat
hij maakt tot nu toe, geeft hem toch geen enkel
recht ter eigen verdediging Michel Angelo, de
Aegyptenaren,enRembrandt te citeeren (ik geef hem
dit hierbij op dit briefje). Het schrijven geeft verder
blijk van weinig inzicht (ik ben weder zeer mak)
en van weinig|kennis, hoe kunstwerken ontstaan.
DE ENGELSCHE REGEERINGS-GRISIS
Teekening voor de Amsterdammer" door L. J. Jordaan
SALOMÉ'S DANS OM HET HOOFD VAN RAMSAY DEN DODHER
Een schilder etc. kan maken wat hij physiek ook
is, of hij kan maken wat hij verlangt te zijn, zelfs
al is hij physiek niet zoodanig begaafd; met andere
woorden, een physiek sterke zoowel als een physiek
zwakke kan neiging gevoelen tot wat ik Simson
nades" blijf noemen. Bij den heer Hogerwaard
komt het eerste geval voor, zooals dat ook bij
Henricus kon voorkomen; bij Michel Angelo zou
het tweede geval voorkomen, als hij zwak was!
Een derde gebrek aan psychologisch inzicht in den
heer Hogerwaard is de vraag, of ik wel eens voor
een werk van Michel Angelo heb gestaan? Hij
moest zoo fatsoenlijk wezen, te weten, dat ik niet
schrijf over dingen, die ik niet gezien heb (en ik
schreef wel eens over Michel Angelo !); hij moest
weten, dat ik mij gewoonlijk verder op de hoogte
stel van wat bij en rond en in een schildersieven
voorkomt maar, ik ben weder zeer mak, de
heer Hogerwaard is psychologisch onzeker, en niet
kritisch aangelegd, zeker niet ten opzichte van
zich zelven, en van Michel Angelo. Hij zou dan
toch weten, dat het verschil tusschen zijn werk en
dat van Michel Angelo er een is van psychische
geaardheid; dat bij den Italiaan wij aanvaarden
wat hij maakte tot in zijne uitbundigheden, toe,
omdat alles, ook die uitbundigheden voortkomen
uit, gesteund worden door een sterk bewogen geest
en innerlijk, en dat het juist de Duitsche" fout
is van Hogerwaard, dat zijn werk te leeg is, maar
dat hij ons toch overrompelen wil door zoo
geheeten groote en gestijlde vormen, niet van binnen-uit
geformeerd. Hij zal hieruit begrijpen, dat ik zijn
werk anders noem dan dat van Michel Angelo.
Ik hoop dat hij dit tenminste kan inzien. Hij zal
uit het voorgaande ook begrijpen, wat ik bedoel
met de overeenkomst met Duitsche affichekunst."
Ook daar is, als in vele Duitsche beelden de lust
ons te overrompelen; in Duitsche kolossal-statuen
vervangt een zwaarte van materie te veel den
ontbrekenden geest. Dat is ook het verschil van
Hogerwaard's werk met dat van Willem van Konijnen
burg. Bij Van Konijnenburg is geest, bij Hogerwaard
te dikwijls een leeg gebaar. Dan is er nog iets, dat
ik in zijne, Hogerwaard's repliek als verwerpelijk
voel. Hij zegt dat zijn strijdende mensch" ge
schilderd was, voordat Willem van Konijnenburg's
Zacharia bestond. De Zacharia is een saamvatting
van veel in Van Konijnenburg, en Hogerwaard
kent het werk van Van Konijnenburg te wel, om
in zijn Strijdenden Mensch Van Konijnenburg's
invloed te kunnen ontkennen. (Of is hij soms zóó
onkritisch, en meent hij dat hij Willem van
Konijnenburg beïnvloedt?) Zelfs als ik aanneem,
dat die Strijdende Mensch eerder ontstond, dan
is de Strijdende Mensch ontstaan onder den dwang
van Konijnenburg's kunst en daar ging het om.
De verrijking is dus in allen gevalle alleen aan
Hogerwaard's kant (dat ter illustreering van de
bewering van de wederzijdsche verrijking)."
Een andere wanhopige fout in de repliek van
Hogerwaard is, dat hij twee zoozeer ongelijke
kunsten als die der Aegyptenaren en van Michel
Angelo (innerlijke stijl, en barok" gevoel in
Michel Angelo) vlak achter malkaar noemt, als
stut en steun van zijn oppositie tegen mijn be
schouwing. Dat bewijst nogmaals zijn kritische
ongeschiktheid.
SLOT.
Dit alles is naar ik meen voldoende weerlegging
van de repliek, die ik verwacht had. Het lijkt mij
ook toe, dat zulke overschatting van zich zelf,
als daarin blijkt, geen goede grond is voor den
bouw van den Nieuwen Stijl", voor de meer
gestyleerde en opbouwende schilderwijs". Deze
schilderwijs, die we in Toorop vinden, in Willem
van Konijnenburg, in jongeren, groeit uit rijker
en innerlijker grond en uit meer kritisch inzicht,
dan ik in dit hoogmoedig overschattend stuk van
Hogerwaard vind. Doen in eenvoud, met alle
macht, maar zonder ijdelen hoogmoed, zorgvuldig
wikkend, zorgvuldig wegend is onze plicht vooral,
in kritiek, in vers en in proza, in plastische kunst
en in die van den muzikalen toon. Dan komen we
er; niet komen we er met Michel Angelo! en de
Aegyptenaren ! te citeeren, als we de eerste wan
kele passen doen. Ik hoop hiermede den heer
Hogerwaard nogmaals (na mijn kritiek) duidelijk
gemaakt te hebben op welke overwegingen mijn
besprekingen berusten, niet alleen die van zijn
werk, maar ook van beter werk.
PLASSCHAERT
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25* - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125