De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 11 oktober pagina 6

11 oktober 1924 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2469 SPREEKZAAL Van den heer G. Hogerwaard ontvingen wij een uitvoerig artikel waarvan wij alleen het onderstaande, zakelijk gedeelte plaatsen: Wil s.v.p. het volgende opnemen als een weder legging van de beschouwingen van Plasschaert over mijn tentoonstelling in het Sted. Museum. Plasschaert beweert, dat hij uit mijn werk o.a. den indruk heeft gekregen: een lust tot athletiek!" PI. ontdekt (neem ik aan) door mijne behandeling der figuren een bij mij aanwezige physieke begaafd heid (een leelijke combinatie!) Heeft PI. wel eens voor sculpturale of geschilderde beelden gestaan van bijv. Michel Angelo? Waren zelfs de vrouwe lijke figuren van dezen niet als die van een Her cules? Heeft hij hier ook zich een'beeld voorge steld van den persoon Michel Angelo als physiek zeer begaafd? Wat te zeggen van die ontzaggelijke beelden der Egyptische tempelwachters, als een ander voorbeeld ! Ik vraag mij af: wat is de bedoeling van PI. geweest, als hij zich zoo kleineerend uitlaat, wanneer hij mijne figuren ziet, en alleen tot de conclusie komt, dat het Simsonnades" zijn? In deze lijn door redeneerend, hoe zal hij die figuratie's van Michel Angelo of de Eeyptenaren noemen? Een andere indruk was: ,,.de overeenkomst met Duitsche affichekunst". Wat een ontdekking ! Stel dat het zoo is, is het dan iets inferieurs? De affichekunst is voortgekomen uit de schil derkunst. Indien de schilderkunst zich verrijkt met de vondsten der affichekunst (hetzij Duitsche of welke ook), ze verwerkend en toepassend tot meerdere uitdrukking, tot sterkere zegging en volmaking van het in beeld te brengen onderwerp, wordt er dan volgens PI. gezondigd? Is er niet voortdurende wisselwerking in alle kunst, bewust of onbewust? Wanneer PI. verder overeenkomst voelt tusschen Konijnenburg's Zacharia en mijn Strijdende Mensch", dan constateert hij misschien niets anders dan wisselwerking". Kwam hij tot dit inzicht, dan zou hij zich mis schien verheugen over iets, dat ik juist noem het noodzakelijke voor den groei van een nieuwe school. Dan zouden wij aan den aanvang staan van een periode, waarin de kunstenaars elkander weer zouden zoeken, elkander verrijkende om eindelijk een geestelijke samenwerking te doen geboren worden, die noodzakelijk is om groote uitingen te verkrijgen, waar wij allen zoo naar verlangen. Geen Rembrandt zoude zijne groote ontwikke ling hebben bereikt zonder die wisselwerking in een meer gelijkgestemde sfeer om hem heen. .En zoo is het ook met de groote figuren in elke andere school. Intusschen, mijn strijdende mensen" was reeds geschilderd vóór de Zacharia van Konijnen burg bestond. Indien er nu overeenkomsten zijn. zoo hebben die hun ontstaan te danken aan die eenigermate reeds ontstane gelijkgestemde sfeer. Zoo althans is het geval in Den Haag. (Is er niet menige overeenkomst in de werken van Toorop en Konijnenburg, met behoud van ieders zelf standigheid?). De geest van die voor de nieuwere Hollandsche school zoo noodige sfeer, begrijp ik als datgene dat zicti nu uit o.a. in een meer gestyleerde en opbou wende schilderwijze, welke een mate van vrijheid in kleur en vorm eischt, die niet dan na harden strijd met de conventioneele opvattingen in ons zelf en onze omgeving verkregen kan worden. Dit nieuwe terrein wordt alleen stap voor stap veroverd. Het openbaart een streven naar reinheid zoowel naar den vorm als naar de kleur. G. HOGERWAARD ANTWOORD. Ik ben mijn geachten opponent, den heer Hoger waard, zeer dankbaar voor zijn door zich zelf zoogenoemde wederlegging mijner uitvoerige karakte riseering van zijn' werk. Het schrijven bewijst ten eerste de juistheid mijner stelling, dat de psychologische begaafdheid van den heer Hoger waard een geringe is, geringer nog dan ik wou neerschrijven, en die in het werk bleek uit een soort eentonigheid, in de portretten door een gebrek aan schakeering. Het schrijven van den heer Hogerwaard toont, en ik meen dat dit een gebrek aan psychologisch inzicht is, een zeer groote (laat ik zacht zijn) overschatting van zichzelf. Wat hij maakt tot nu toe, geeft hem toch geen enkel recht ter eigen verdediging Michel Angelo, de Aegyptenaren,enRembrandt te citeeren (ik geef hem dit hierbij op dit briefje). Het schrijven geeft verder blijk van weinig inzicht (ik ben weder zeer mak) en van weinig|kennis, hoe kunstwerken ontstaan. DE ENGELSCHE REGEERINGS-GRISIS Teekening voor de Amsterdammer" door L. J. Jordaan SALOMÉ'S DANS OM HET HOOFD VAN RAMSAY DEN DODHER Een schilder etc. kan maken wat hij physiek ook is, of hij kan maken wat hij verlangt te zijn, zelfs al is hij physiek niet zoodanig begaafd; met andere woorden, een physiek sterke zoowel als een physiek zwakke kan neiging gevoelen tot wat ik Simson nades" blijf noemen. Bij den heer Hogerwaard komt het eerste geval voor, zooals dat ook bij Henricus kon voorkomen; bij Michel Angelo zou het tweede geval voorkomen, als hij zwak was! Een derde gebrek aan psychologisch inzicht in den heer Hogerwaard is de vraag, of ik wel eens voor een werk van Michel Angelo heb gestaan? Hij moest zoo fatsoenlijk wezen, te weten, dat ik niet schrijf over dingen, die ik niet gezien heb (en ik schreef wel eens over Michel Angelo !); hij moest weten, dat ik mij gewoonlijk verder op de hoogte stel van wat bij en rond en in een schildersieven voorkomt maar, ik ben weder zeer mak, de heer Hogerwaard is psychologisch onzeker, en niet kritisch aangelegd, zeker niet ten opzichte van zich zelven, en van Michel Angelo. Hij zou dan toch weten, dat het verschil tusschen zijn werk en dat van Michel Angelo er een is van psychische geaardheid; dat bij den Italiaan wij aanvaarden wat hij maakte tot in zijne uitbundigheden, toe, omdat alles, ook die uitbundigheden voortkomen uit, gesteund worden door een sterk bewogen geest en innerlijk, en dat het juist de Duitsche" fout is van Hogerwaard, dat zijn werk te leeg is, maar dat hij ons toch overrompelen wil door zoo geheeten groote en gestijlde vormen, niet van binnen-uit geformeerd. Hij zal hieruit begrijpen, dat ik zijn werk anders noem dan dat van Michel Angelo. Ik hoop dat hij dit tenminste kan inzien. Hij zal uit het voorgaande ook begrijpen, wat ik bedoel met de overeenkomst met Duitsche affichekunst." Ook daar is, als in vele Duitsche beelden de lust ons te overrompelen; in Duitsche kolossal-statuen vervangt een zwaarte van materie te veel den ontbrekenden geest. Dat is ook het verschil van Hogerwaard's werk met dat van Willem van Konijnen burg. Bij Van Konijnenburg is geest, bij Hogerwaard te dikwijls een leeg gebaar. Dan is er nog iets, dat ik in zijne, Hogerwaard's repliek als verwerpelijk voel. Hij zegt dat zijn strijdende mensch" ge schilderd was, voordat Willem van Konijnenburg's Zacharia bestond. De Zacharia is een saamvatting van veel in Van Konijnenburg, en Hogerwaard kent het werk van Van Konijnenburg te wel, om in zijn Strijdenden Mensch Van Konijnenburg's invloed te kunnen ontkennen. (Of is hij soms zóó onkritisch, en meent hij dat hij Willem van Konijnenburg beïnvloedt?) Zelfs als ik aanneem, dat die Strijdende Mensch eerder ontstond, dan is de Strijdende Mensch ontstaan onder den dwang van Konijnenburg's kunst en daar ging het om. De verrijking is dus in allen gevalle alleen aan Hogerwaard's kant (dat ter illustreering van de bewering van de wederzijdsche verrijking)." Een andere wanhopige fout in de repliek van Hogerwaard is, dat hij twee zoozeer ongelijke kunsten als die der Aegyptenaren en van Michel Angelo (innerlijke stijl, en barok" gevoel in Michel Angelo) vlak achter malkaar noemt, als stut en steun van zijn oppositie tegen mijn be schouwing. Dat bewijst nogmaals zijn kritische ongeschiktheid. SLOT. Dit alles is naar ik meen voldoende weerlegging van de repliek, die ik verwacht had. Het lijkt mij ook toe, dat zulke overschatting van zich zelf, als daarin blijkt, geen goede grond is voor den bouw van den Nieuwen Stijl", voor de meer gestyleerde en opbouwende schilderwijs". Deze schilderwijs, die we in Toorop vinden, in Willem van Konijnenburg, in jongeren, groeit uit rijker en innerlijker grond en uit meer kritisch inzicht, dan ik in dit hoogmoedig overschattend stuk van Hogerwaard vind. Doen in eenvoud, met alle macht, maar zonder ijdelen hoogmoed, zorgvuldig wikkend, zorgvuldig wegend is onze plicht vooral, in kritiek, in vers en in proza, in plastische kunst en in die van den muzikalen toon. Dan komen we er; niet komen we er met Michel Angelo! en de Aegyptenaren ! te citeeren, als we de eerste wan kele passen doen. Ik hoop hiermede den heer Hogerwaard nogmaals (na mijn kritiek) duidelijk gemaakt te hebben op welke overwegingen mijn besprekingen berusten, niet alleen die van zijn werk, maar ook van beter werk. PLASSCHAERT E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25* - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl