De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 18 oktober pagina 13

18 oktober 1924 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

2470 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 SCHILDERKUNST-KRONIEK EEN VERGISSING; EEN VERKEERDE SCHILDE RIJEN-KRITIEK. Op een zeker oogenblik, wij ondervinden dat allemaal, die met toewijding en ten eerste met begaafdheid, ons uiten in een bepaald vak der kunst, raken we buiten de spheer der weigeringen, hoewel niet, en nooit, buiten de spheer der bespre king. Het is een automatische belooning van het kunstenaarsleven. Dit is het eerste, wat hier is vast te stellen. Het tweede wat hier te constateeren blijkt, is, dat Jan Sluyters een der voornaamste schilders der tegenwoordigen is, en dat een loopbaan als schilder, getuige van allerlei begaafdheid, kunnen, «n van zekere, gewisse persoonlijkheid, hem gezet heeft buiten het gebied der weigeringen steeds in de spheer der erkenning, hoewel natuurlijk kritiek nooit is buiten gesloten. Hoe zou dat laatste hier of elders kunnen; het heelt leven is steeds een kritiek ten opzichte van wat zich voordoet in dat leven; zuiverder: het leven is onmogelijk zonder afwijzing en zonder kiezen van het andere; dat is de volledige zin van het grieksche woord: kritiek. Een derde waarheid, hier neer te schrijven, is deze, dat een kunstgenootschap niet bestaat als een uitsluitende verzameling van schilders van den rang van Jan Sluyters. Ik meen, dat deze waarheid evenzeer onbetwistbaar is, als 't getij der zee, d'ebbe en de vloed; als de wisseling der jaargetijden. Wanneer wij dat dus aannemen, dan is het vol gens de billijkheid steeds onmogelijk, dat een schil derij van Sluyters zou worden geweigerd op welke tentoonstelling: ook, waar leden van een kunstgenootschap de producten tentoonstellen van hun .begaafdheid, of ijver, of qnkunde want ook dit * taaiste; komt voor. Wanneer daarenboven een schilder op verzoek van een genootschap, of van de in deze gerechtig den, gevraagd is geworden wel lid te willen uit maken van zulk genootschap, om daarvan de artistieke waarde te verhoogen" dan wordt het ge val nog meer ongewoon, om binnen den diplomatieken stijl der hoofschheid te blijven. Zulke gevallen zijn dan ook, leek mij, alleen mo gelijk in den tijd, dat een nieuwe beweging op komt met macht, en dat de gezeten burgerij der schilder kunst zich verdedigt tegen wat zij ten eigen baat dan de revolutionnairen" zou kunnen noemen. In den laat s t en tijd is echter nog iets anders ge bleken mogelijk te zijn. De Hedendaagschen, zoo als Sluyters, Gestel, de Wiegmans enz. verdringen terecht een aantal schilders van de markt". Hun werk overtreft toch het andere, en dat der anderen. Een laatste poging wordt door deze anderen ge waagd, een kleine wraak beproefd (natuurlijk tevergeefs). Deze anderen trachten, waar zij toe vallig de macht hebben, die grootere schilders, die tegenstanders door voortreffelijkheid, van het kleine pad, waarop die anderen gaan, te duwen. Het is maar voor een oogenblik, en het zijn dingen, die zich altijd wreken; de miskenning van een ta fent valt zwaar terug op den miskennen Zóó zal wat bij de laatste tentoonstelling van het werk van leden is gebeurd, terugvallen op de miskenners van Jan Sluyters' kunst, welke schilder Sluyters inder tijd uitgenoodigd is om lid te worden van Pulchri Studio om de artistieke waarde" van dit genootschap te verhoogen etc. Er is namenlijk door wie daartoe de macht hebben een stilleven van Jan Sluyters geweigerd. Het is misschien niet ongepast voor de geschiedenis der schilderkunst, de namen te ver melden van hen, die tot dit besluit kwamen; het geeft het komisch accent aan de weigering. Voor zoover mij bekend is (ik heb gaarne rectificatie zoo ik iemand noem, er niet in betrokken) zijn de beoordeelenden geweest: Ype Wenning, Mension, B. Schregel en heeft de president? in deze quaestie, D.'Wiggers, een adviseerende stem gehad. Jan Sluyrtes, de schilder,1 heeft na deze weigering van zijn stilleven, zooals hij mij meldt, het eenige besluit genomen, in zoodanige gevallen mogelijk: hij heeft voor het verdere lidmaatschap van Pulchri Studio bedankt. Voor mij is nog iets anders duidelijk uit deze zaak; het wordt tijd, dat de besten der tegenwoordigen (die ook de Modernen worden genoemd) zich ver eenigen tot een bepaalde organisatie, waar zij de mogelijkheid hebben, te laten zien wat zij maken, en dat er een kunsthandel (of iets dergelijks) worde geformeerd, wiens doel en daad zal zijn te zorgen voor de verspreiding van het werk dezer werkelijke schilders. NIÉUWE KALENDERS. Bij den uitgever F. B. Abrahamson zijn twee kalenders verschenen; die van Leo Visser (druk Dieperink) en de Leistikow-kalender van Schwarz (druk van Leer en Co. te Amsterdam), beide dus door Modernen" ontworpen. Dat een uitgever hiertoe dezen kunstenaars de gelegenheid gaf (al is dat natuurlijk in hoop op winst) is dadelijk ie.s dat te prijzen is. De kalender van Leo Visser, hoewel misschien niet een der beste van dezen teekenaar, over treft door innerlijkheid, en stijl zoekende phantaisie die van Schwarz. Van de vier bladen waaruit Visser's kalender bestaat is het eerste blad (het schutblad) met den boom, waarom de slang krinkelt het beste, met het groenblauw-gele blad van de waterlelie. Het tweede met de tulpen met het paarse blad is niet zoo subtiel, het laatste, dat met den paddestoel wat ondoorschijnend in de kleur. Het is een kalender om te koopen; het werk van Visser is in deze iets om volledig te willen bezitten. De kalender van Schwarz bestaat uit zes bladefi, ieder van twee maanden; elk'blad stelt telkens een anderen dans voor der begaafde danseres. Qe kunt niet anders zeg gen, dan dat de bladen gegeven zijn in den stijl van het moderne aanplakbillet; en ten tweede, dat het subtiele spel der handen van de dansereswat verwaarloosd werd. Het is echter eveneens een kalen der, die de moeite waard is zich aan te schaffen. Het eerste blad lijkt mij het minst gelukt, beter het derde (de dans van Albeniz) het vierde en het zesde, terwijl het vijfde een bizarre spookachtigheid bezit. Het is te hopen, dat deze kalen ders der Modernen van jaar tot jaar worden voortgezet het is noodig en aangenaam. De koffiefirma Van der Vijver gaf een kalender uit, geteekend door Willem Roelofs, den jongere. POLET'S BEELDHOUWWERK. Er is hier een beeld, dat een bizarre verhouding vertoont tusschen de vormen, maar dat is voor mij geen lokking. Er zijn hier andere beelden naar wie mijne welgezind heid eenvoudiger en gemakkelijker gaat. Dat is niet zoo zeer de liggende vrouw maar het is de gehurkte. Dat is een stuk beeldhouwwerk, dat persoonlijkheid vertoont zonder iets bizars, waar de gesloten vorm gevonden is. Dat is dus wat wij m dezen tijd noodig hebben, en dat voldoet aan de eischen van ons innerlijk gevoel voor stijl. Een masker moet dan nog genoemd worden, en een moeder met kind. PLASSCHAERT TENTOONSTELLING GOUDSTIKKER. NIEUWE AANWINSTEN. Jan van Goyen is een schilder die zich niet herhaalt. Hij vertelt gaarne dezelfde geschiedenis; altijd schijnt ze nieuw. Als hij een groot doek vult zooals er een, goed bewaard en bijzonder belang rijk, hangt op deze tentoonstelling wijzigt hij zelfs zijn voordracht niet. Hij wordt niet breeder, of machtiger, hij wordt alleen uitvoeriger. Hij vertelt meer niet anders. Ook dan teekent hij eerder met het penseel, dan dat hij schildert. Aan een conceptie denkt ge niet; nauwelijks aan een compositie. Hij kan rechts begonnen zijn om al keuvelende links te eindigen. Hij slaat niets onbelangrijks over, terwijl hij toch niet zoo heel veel belangrijks te zeggen heeft. Niettemin is het resultaat een volmaakt schilderij, elk onderdeel aan een geheel ondergeschikt, en dat geheel tegelijk een uitknipsel en een samenvatting van het Hollandsche rivierlandschap. Hij verstond de kunst om al maar voortbordurende aan het bijzondere, het algemeene te bereiken. Men kan van dezen verteller niet zeggen dat hij niet lyrisch was aange legd. Elk zijner schilderijen is een loflied; maar hij is als een uitvoerend musicus die zich effaceert om den componist recht te laten wedervaren. Er is geen eigen lief en leed in de vertolkingen van dezen eenvoudige. Tegenover het bewonderde landschap, bestond hij niet. Iets dergelijks vindt ge in Gabriel, moderner, terug. Zijn geest was niet diepzinnig, maar zijn aandacht onvermoeid en zijn liefde on eindig. Te midden van machtiger werken keert ge steeds naar zijn simpele grootheid terug. Daarom deert de nabijheid van een pompeuzen Tintoretto hem niet: de houding, de bewuste kracht van den Italiaan overbluft meer, bekoort minder. In zijn portret van een Venetiaansch DE TOESTAND BIJ MEKKA Teekening voor de Amsterdammer" door L. J. Jordaan OM DEN BAARD VAN DEN PROFEET PARK-HOTEL ROTTERDAM admiraal lijken trouwens het kostuum en de achter grond hoofdzaak, de kop bijzaak: een gewoon man in een buitengewoon kleed. Onze waar deering gaat naar de decoratieve pracht en de enorme bravour der schildering. Het derde in de rij der belangrijke aanwinsten is een vroege Rembrandt, portret van een officier. Ook hier is de krijgsman de hoofdzaak niet. Men kan zich moeilijk een minder martiaal soldaat denken. De held haftige houding heeft niets te maken met het tamme en onbewogen gelaat. Maar dit zeer door werkte schilderij is meer een genrestuk dan een portret: de omgeving en vooral het stilleven van krijgsmansattributen doen den grooten naam geen onrecht. Veelzijdigheid is een aparte deugd dezer ten toonstelling. Naast van Goyen, Tintoretto, Rembrandt vindt ge er een mannenkop van El Greco met een zonderlinge maar aangrijpende expressie, die een meer ordinairen en wat glad geschilderden schutterskop van Frans Hals ver in de schaduw stelt. Een kleine wat schetsmatige derde-klas van Daumier hangt naast een groot dubbelportret van den ouden Talma, dat ook meer het genre nadert en waarin de kop van den man het in schildering en uitdrukking wint van die der echt Venetiaansche, zeer weelderige en wat latente schoone; overigens een stuk waarop ge aan een overvloed van in zuidelijker gloed gedoopte groe nen, rooden en blauwen te gast kunt gaan. De primitieve Italianen missen ditmaal dien kleuren pracht, behalve misschien een kleine Sano di Pietro; een paar achttiend' eeuwsche Fransche stillevens houden het daarentegen met hun be scheiden distinctie en kokette kleurenspraak tegen hun luidruchtiger buren voortreffelijk uit. De namen Rubens, van Dijck, Brouwer, Pieter de Hoog, Fragonard, Richard Wilson, Greuze, Casanova mogen verder een denkbeeld geven van het cosmopolitische karakter dezer tentoonstelling. H ENNUS

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl