De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 25 oktober pagina 13

25 oktober 1924 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2471 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 SCHILDERKUNST-KRONIEK DE JUBILEUMTENTOONSTELLING (SUASSOTENTOONSTELLINO). Hoewel het te begrijpen is, dat deze tentoonstel ling niet volledig zou zijn, zelfs geen overzicht zou geven, is zij toch te loven; zij bevat kunst van allerlei aard: uitbundige, zelfs vulkanische, sobere, bedeesde, teruggetrokken, en die zich guitig «n geestig vertoont, kunst vol nadrukkelijke stoutheid; zij bevat verrassends en teleurstellends, waaraan de vergankelijkheid van den niet waren roem duidelijk wordt bewezen. Zij is, ge weet het, een tentoonstelling "van portretten naar kunste naars. Behalve het pas-geschilderde zelfportret ?van Jan Sluyters, een eclatant bewijs van scheppingsdrang en hartstocht en ongekende stoutmoe digheid, bevat zij als dingen, 't eerst te noemen, de zelfportretten van Breitner, van Jozef Israëls, ?en portretten door denzelfden, geestige conterfeitsels van Isaacl Israëls; Rik Wouters, Piet van Wijngaerdt, Witsen, Mankes, n J. O. Schwartze, Ovens en Mathijs Maris, Veth's, Gestel, van ?Gogh, een totaal overbodig werk van Bogaerts. Jozef Israëls is om twee portretten ten ?eerste te loven, dat van Willem Roelofs den Oude «n van Neuhuys (een aq.). Deze vertoonen niet het peinzende, 'k zou haast schrijven het droomerige-starende der zelfportretten, zij vertoonen «en kracht vol grooten gang, evenzeer in dat van Roelofs als in de waterverfteekening van Neuhuys, ?waar de kop iets van de ruige barschheid kreeg van een boerenwaakhond. Dézedige, welberaden schoonheid van het portret van M. Maris naar Artz behoeft niet meer te worden aangetoond, noch Mankes asketische beeltenissen naar zich zelven ge schilderd.- Iedereen weet verder, dat welk portret Isaac Israëls ook maakt, het altijd vol is van een ironische geestigheid, evengoed in d'eigen beeltenis als in die van Thérèse Schwartze (in een stadsge zicht), waar vlotheid en geestigheid gingen gepaard. Breitner is belangrijk in alle portretten op n na. <le vindt hier de weinig bekende schets van den schilder ten voeten uit; die met den kop achterover geworpen; die, met het gebaar, en die tegen den rooden grond, waar de kop met den jongen baard naar voren komt, als van een grooten ram. In alles treft de directheid, waarmee de schilder in schilderslust het te schilderen aangreep, en in sommige de haast laatdunkende zekerheid. Tegen over zulk portret doet het gekleurde van Gestel als dandieus aan, dat van Allebédoor Rueter als burgerlijk-familjaar; geraffineerd weer dat van Bauer door Isaac laraëls. Courbet vertoont in het bekende portret weer de rust van het talent, ?zeker van zich zelf; Haverman lijkt nog steeds, achter alles wat de jaren bijvoegden en afnamen van 't gezicht, op het portret van zijn jeugd met de cigaret. (Er zijn vele portretten met een cigaret ?geschilderd!) Van Gogh, hoe kalm lijkt het werk tegenover Sluyters' uitbundigheid al! is het diepst in het portret voor den ezel uit Parijs, en schoon benaderd in een matte toch rijke kleur, met de ?felheid van een gebaar erbij, in Gauguin's kostbaar portret. Gabriël werd vrij geestig geëtst door Jan Veth, evenals dezelfde in een steendruk Breitner, met den kop strak-uitdagend naar achter ge houden, gaf. Een portret van Derkinderen door Yeth, is niettegenstaande een goede gelijkenis, ioch iets dat uit twee deelen bestaat (die niet uit een drift of bezinning zijn noch n werden) het bestaat uit den achtergrond (dat is n ding, ?en uit den Hop als' het tweede ding!) Hoe anders is Mauve's zeer gevoelig zelfportret. De kop is daar n deel van het geheel; niet afgescheiden maar er mee verbonden gehouden. Een soldaat van een tot den dood toe getrouwe garde lijkt het kleine portretje No. 99; Kever's bekende beeltenis is als steeds melodieus. Van Looy's eigen afbeeld sel het is intiemer gestoofd door 't gevoel dan het werk der meeste Allebéers: dat van den jongen Onnes heeft een praecieuze gobelinkleur (pointillé). Toorop is niet voldoende vertegenwoordigd, ?van. Konijnenburg zóó goed als ten eenenmale niet; van Therese Schwartze is Lizzy met den ?waaier te vermelden, van Lizzy Ansingh niet haar beste Coba Ritsema. Een verrassing is het kinderportret (126) van J. G. Schwartze. Er is iets ?van een pop in, maar dat is geen verarming hier, het beteekent alleen een stilller en meer betogen zijn. Er is hier inderdaad iets treffends. Witsen's Tomantisch-gouden zelfportret hervond ik ; Rik Wouters' met den verband-doek, klaar en ?zeer zuiver. Ik noem om te besluiten, of hernoem, van Wijngaerdt, niet zwaar maar diepklinkend, iwee kleine de Zwarten; Toorop door Gestel, Tholen's niet meest overtuigend zelfportret, D. Oyens' guitig gedoe, een zelfportret van Maris', Karsen door Voerman, etc. Hiermee zijn de voornaamsten aangeduid. Het is te hopen, dat deze ?tentoonstelling nog eens op grooter schaal worde hervat, scherper van keus maar zóó is ze toch zeker te waardeeren. PULCHRI STUDIO. LE DEN. Deze tentoonstel ling zal altijd voor mij geblameerd blijven door den geweigerden Sluy ters, maar wat bevat zij dat te bespreken is? Haast innig-genoeg zijn Adamse's bloemen; de geestige Cactus van Lizzy Ansingh is hier te herzien. Floris Arntzenius schets is gevoelig; knap, maar feitelijkonwerkelijk (geen eigen leven !) is de kop van W. van den Berg. Mejuffr. van den Berg is zwierig, maar kon dieper gaan, Bolding's glijbaantje is geestig illu stratief. Butter's naakt is een niet organisch verbonden vleeschmassa; Pol Dom is iets beter dan de vorige keer, in dit landschap. Freule de Jonge's tafel met vruchten is eigen gereidstoutmoedig ge schilderd, zal ik zeggen geschetst? van Masten broek is atmospherisch in zijn Ochtend in de haven. Van Meegeren is grof-zwak in het portret van iemand, een vrouw,die tooneelspeelt, Mension illustratief in Pinguïns. Oldewelt's Geertje is een zachtzin nig werkje; alles is rose in Piet de Regts avond stemming. Rouville is gesloten en vol in zijn werk, de Ophaalbrug, voor hem een volledig werk; Jan Sluyters' Naakt is niet een van zijn allersterkste. Van Mej. Surie noem ik het stilleven; van Tiele de doorkijk uit Zuid Tyrol. Een slappe geschiedenis is Wennings werk; Wetering de Rooy heeft het gevoel van de ruimte in het landschap, Wolter heeft twee stemming volle schilderijtjes, vooral dat met de paarse schuit. Van de belangrijkere schilders is er geen of met niet belangrijkst werk; van Bakels een Dooiweer, niet gansch-gaaf. Van 't beeldhouw werk vermeld ik dat van Dirk Wolbers (106). PLASSCHAERT OUDE SCHILDERIJEN BIJ DOUWES, Rokin 46. De Heeren Douwes laten werken zien van zeven tiende eeuwsche Hollanders (en van eenige ande ren), waaronder er zijn van buitengewone kwali teit. Daartoe behooren een kleine, sobere Wouwer man met n paard in een landschap, een stilleven van Jan van de Velde en een landschap van Mancadam. De laatste (die wij nooit zoo pakkend zagen) staat steviger op den bodem der werkelijkheid dan het tikje romantische zwier waarmee hij ook hier pronkt, wil doen gelooven. Een rivierlandschap van Aelbert Cuyp kreeg een eereplaats. Het ver dient die om sommige fijnheden in de weergave van het water en de wijking van het verschiet; toch is het de vraag of een vogelstuk van denzelfde niet eerder deze onderscheiding verdiend had. Een groote Ferdinand Bol een jonge vrouw die niet zonder behaagzucht uit een venster kijkt gaat gebukt onder overgroote opdringerigheid der details; in een kleinere Nicolaas Maes, herhaling van een geliefd sujet, waardeert ge eerder de plas tische schildering van costuum en stilleven, dan de uitdrukking van het biddende gelaat eener oude vrouw. Voortreffelijk zijn nog een stilleven van Heda, n zee van Porcellis, en een gezicht in Venetiëdat aan Canaletto wordt toegeschreven, maar dan aan n veel hartstochtelijker en veel luisterrijker dan dien ge gewoon zijt te zien. Opmerkelijk is een groot kerkgezicht van Van Hickele, om zijn simpele schildering en de afwezigheid van elk dankbaar" effect aan Saenredam verwant en een binnenhuis van Troost, waarin de costuums der beide vrou wen veel welsprekender zijn dan haar gezichten, maar dat vooral om het fraaie achtiend'eeuwsche interieur aantrekkelijk is. Twee kleine stillevens van E. Collier (muziek-instrumenten), een schilder die in Breda'werdlgeboren|en in Leiden werkte, gaat ge niet onopmerkzaam voorbij. Deze tentoonstel ling behoort tot de smake lijkste waarop de Amsterdamsche kunsthandel ons in den laatsten tijd onthaald heeft. Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braaktnsieh Voor een temperamentv., intellig. lib. J. Dame, aard. verschijning, besch., ontw., ook op muz. en huish. geb., worut een pass. partij gezocht, met goede pos." (Adv.) H. A. VAN INGEN. Nationale Kunsthandel, Men moet naar deze tentoonstelling niet gaan met de a! te groote verwachtingen die de inleiding tot den catalogus, gesteund door bewonderende krantenuitknipsels, opwekt. Van Ingen heeft zich zelf niet overschat. Waarom zouden wij hem over schatten? Hij verdient beter. Hij was een eenvoudig werker, trouw aan een voudige beginselen. Hij heeft zijn woonplaats Renkum nooit verlaten en deed daar instinct matig??goed aan. Hij is door geen stroomingen, geen richtingen, geen hersenschimmen beroerd en dat heeft hem niet geschaad. Hij heeft zich rustig gespecialiseerd. Van Ingen was vriendelijk-romantisch aan gelegd in dien zin dat het effectvolle moment binnen kalme grenzen, hem imponeerde. Hij hield van avond- en ochtendstemmingen en van de liefelijke tegenstelling tusschen een doorlicht schaduwplekje rechts waar het vee droomerig bijeenschool en de in zonnewarmte badende verte links, door geen leven beroerd. Het is eigen aardig dat hij te oordeelen naar deze tentoon stelling in zulke onderwerpen niet zijn beste praestaties gaf. Hij onderging de bekoring, maar verhief er zich niet boven. Aan zuivere schilders kwaliteiten ontbrak het hem niet; eerder aan een fijnen, subtielen en bewegelijken geest en een schiftenden en keurenden smaak. Zoo bleef hij beneden anderen dienaar hetzelfde streefden. Het best is hij waar zijn gegeven het simpelst is: in een landschap met wilgen (15, 42); eenzaamheid (14); rust (35), landschap (48), het doode schaap (2). Een klein, vroeg? landschapje met koeien (10) doet om de bijna objectieve visie en scherpe plas tiek zelfs aan Paul Potter denken. Behoort van Ingen dus om de begrensdheid van zijn geest, die ge als een belemmering voelt, niet tot de grooten, om de volharding en de liefde waarmee hij onafgebroken werkte behoort hij tot de meest sympathieken. In zijn vak was hij een eerlijk en trouwhartig dienaar. Zoo een komt ge niet dagelijks tegen. H E N N u s Naar aanleiding van het artikel van den heer Plasschaert over Pulchri Studio en zijn ver zoek om, zoo noodig, rectificatie, deel ik u mede, dat ik in de functie door den heer P. genoemd, geen adviseerende stem heb. D. W i o o E R s RESTAURATEUR VAN SCHILDERIJEN C. B. VAN BOHEMEN - DEN HAAG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl