De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 25 oktober pagina 15

25 oktober 1924 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2471 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 Noviteiten in het Concertgebouw De muziek van Ravel heeft zich de officieele belangstelling van het Concergebouw verworven. Wat Debussy, en zooveel grooteren meesters, nooit gelukte, ja wat hier fetelijk alleen Mahler en ' Strauss hebben gekend, ziet Ravel gebeuren, zijn laatste werken worden in het Concertgebouw ge regeld en dra na hun verschijnen uitgevoerd. Wij hoorden vrij spoedig na elkaar La Valse", de sonate voor viool en violoncello en nu Zondag middag de rapsodie voor viool en piano Tzigane"; in een bewerking voor viool en orkest zelfs in aller eerste uitvoering! Dit beteekent op zich zelf een triomf, al werd dit werk zelf in onze waardeering niet geheelden al een triomf. Het heeft ons eigenlijk toevreemd dat Ravel zooveel van zijn originaliteit heeft willen inboeten om een stuk te componeeren, dat ten slotte, hoewel yirtwos bedoeld, opper vlakkige virtuozen-kunst is gebleven. Men begrijpt het niet, dat Ravel botweg de zigeunermuziek van Liszt's Hongaarsche rapsodieën tot onderwerp van een reeks muzikale koorddansers-toeren heeft willen kiezen, tenzij dat hij de zigeuner of kermis klant ziet zooals van Jakob Scheller wordt bericht die, terwijlhij speelde zijn snuifdoos op zijn viool legde en hem in evenwicht balanceerde. Alles is bij Ravel, die in zijn muziek lacht met de sym metrische vertrokken rimpels van een Japansch godenmasker, mogelijk. Wellicht heeft hij in deze zigeuner-rapsodie rapsodie ook in de slechte zin van het woord: alleen de aanhef, de inzet door den solo-viool is even meer belovend in dit herhalen van een melodie met virtuoselijk uitgegoochelde variaties zijn publiek eens op een sympathiek stemmende manier willen verbazen; het klinkt toch nog altijd niet kwaad en het heeft succes. Wij weten niet of uit de eertijds aangekon digd sonate voor viool en piano" dit Tzigane' geworden is, maar wij hopen het niet. Wij zagen de verrassing van zijn sonate voor viool en cello gaarne in die voor viool en piano voortgezet. De introductie van Tzigane" werd toever trouwd aan den jongen Amerikaanschen violist, Samuel Dushkin, en de leiding van het geheel aan Pierre Monteux, die het werk met hart en ziel dirigeerde. Ook hier heeft Monteux weer bewezen een eerste klasse dirigent te zijn voor de moderne muziek. Het lijkt of hij bij het klassieke zich bij voorbaat intoomt, of eerst in het moderne alle vurigheid en meeleven in hem los komt, alsof hij zich dan geen noot, geen accent wil laten ontsnappen en hij .zelf zoo hard mogelijk meewerkt aan het gezamen lijk resultaat. Hoever stond zijn Sacre" boven zijn Mozart, zijn Tzigane" zelfs boven zijn Beethoven ?<in graden van overtreffing dan gesproken. Want JVlonteux is een uitnemend dirigent, die bij zijn -afscheid Zondagmiddag er zeker van kon zijn het Amsterdamsche publiek voor zich te hebben gewonnen). Samuel Dushkin toonde zich in zijn voordracht van Tzigane" van de vereischte virtuositeit. Het kwam ons echter voor, dat deze jonge violist, die -een fijne muzikale intelligentie bezit, ongetwijfeld, :zich nog niet geheel en al heeft kunnen ontplooien in hetgeen hij dien Zondagmiddag speelde; want ook in een tamelijk onbelangrijk, hoewel op zich zelf curieus vioolconcert van Luigi Boccherini .scheen hij ons niet op zijn best en ook nog niet voldoende met het orkest ingespeeld. Voor een ?definitief oordeel behooren wij eerst nog zijn reci tal in de KI. Zaal af te wachten. Dushkin wist «echter het publiek al voor zich te winnen, wat reeds veel is. Monteux liet ons dien middag nog kennis maken met twee andere noviteiten, n.l. drie der Antiche danze ed arie" van Italiaansche meesters der 16e eeuw, voor orkest bewerkt door Respighi. 'Tegen een dergelijk bewerking voor tegenwoordig ?orkest voel ik altijd het bezwaar dat zij de muziek meer uitstalt dan weergeeft (zelfs al werkt er een zoogenaamde cembalo in mee). Wanda Landowka streed er reeds met haar beste kunnen tegen. Het worden kabinetstukjes en dergelijke, maar geen herleving. Doch dit neemt niet weg, dat het aangenaam was om maar te luisteren onder Mon teux' levendige directie en dat Respighi het reper toire voor orkest met een paar dankbare" stukken heeft verrijkt. De andere noviteit, een Fantasie van den Engelschen componist Vaughan Williams voor dubbel strijkorkest leek ons belangrijker. Wel bewerktde componist hier ook een oud thema, dat van Tallis, die organist van Koningin Elisabeth van Engeland was, doch door een typische opstelling der strijkersgroepen en ook van hun onderdeelen de strijkers waren verdeeld in twee orkesten, het kleinste bestond uit negen spelers, die zoo'n beetje bij wijze van ander register in een orgel optraden was wel een bijzonder effect bereikt. Ook dit werk werd door Monteux zeer geslaagd geleid. Herinneren wij ten slotte nog aan het concert voor waldhoorn van Richard Strauss (op. 11) waarin de hoornist, Richard Sell (sinds kort aan ons orkest verbonden) groote triomphen vierde met zijn bekwaamheid in het waldhoorn-blazen. De mooie manier waarop hij zijn partij voordroeg, excuseerde hem voor dit ,,wacht-parade"-concert van Strauss. Chopin-cydus. Raoul von Koczalski gaf Maandag den eersten avond van een reeks van drie Chopin-avonden, waarop echter en helaas, de Muze van Chopin verre bleef. Chopin componeerde muziek, waarin de sfeer bijna alles is. Koczalski daarentegen vond blijkens zijn voordrachten, dat in Chopin's muziek de sfeer vooral niets moest wezen. Chopin had een afkeer van leege virtuositeit, haatte alles wat maar op verbluffing van het publiek geleek. Koczalski echter meende, dat er niets boven ging een ver bluft publiek het pretje te gunnen een pianola te Teekening voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen RAOUL VAN KOCZALSKI hooren, waar men toch duidelijk een mensch van vleesch en bloed zag spelen. Wie is Raoul von Koczalski, de Chopin-speler? Ik herinner mij, jaren geleden, eens in een kinder blad een prentje te hebben gezien, van een jongetje in een blouse bespeld met medailles. Dat was Raoul von Koczalski, het wonderkind. Er is als man helaas niets dan de technische goochelaar van over gebleven. Het is verdrietig en het kan slechts als afschrikwekkend voorbeeld dienen voor ons zwak voor wonderkinderen, die onze bewondering met hun eigen ziel betalen. Koczalski speelde o.a. de 3de sonate van Chopin, die in H-moll. Het was technisch-brutaal gespeeld, bruut geweld-pathos naast momenten van onduld baar grof Gemüf'-vertoon. Hoeveel edeler, niet tegenstaande dat het technisch veel minder vol maakt was, met verscheidene inzinkingen, gaf ons de blinde pianist Johan Verster, den Zaterdag avond daarvoor, deze sonate ! Neen, deze Koczals ki heeft alle illusie aangaande muziek blijkbaar al lang verloren. Wij hebben op dit eerste concert niets anders dan zijn virtuositeit hooren afloopen. Er waren onder de toehoorders verscheidene ouderen van dagen, die men anders zelden op deze concerten ziet. Waren zij gekomen om een her innering opnieuw te beleven, om Raoul Koczalski, het wonderkind, nog eens te hooren? Het zal een ontgoocheling geworden zijn: zij vonden hem niet. CONSTANT VAN W t s s E M NIEUWE UITGAVEN OVER MUZIEK SEM DRESDEN, Het muziekleven in Nederland sinds 1880 I. De Componisten. Elseviers Algemeene Bibliotheek. Dit is het eerste deel van een werkje, waarmede Sem Dresden ongetwijfeld voorziet in een behoefte, aangezien een dergelijk geschrift over de Nederlandsche toonkunst der laatste jaren nog steeds ontbrak en deze laatste jaren toch belangrijk genoeg zijn geweest juist voor de ontwikkeling der Nederlandsche toonkunst, meer speciaal sinds 1880, een keerpunt trouwens in ons geheele kunst leven. Dresden behandelt in het eerste thans versche nen deeltje de componisten en hun werk, geeft overzichten van tijdperken en karakteristieken van figuren zooals Dan. de Lange, Diepenbrock, Zweers, Wagenaar en, voor zoover reeds mogelijk, van de jongeren. Een belangrijke verzameling van materiaal bevatten deze overzichten, met daar tusschen door beschouwingen vol rake op merkingen en toelichtingen. Verschillende kwesties, de moderne muziek betreffend, worden er onder de hand in behandeld. Tot de beste gedeelten van Dresden's boekje behoort ongetwijfeld het hoofd stuk componeeren en componisten". Het is belangrijk, dat Dresden er nog eens den nadruk op legt dat de moderne componist zijn nieuwig heden" toch zuiver intuïtief aanbrengt en dat ook de andere proporties en details die hij geeft geheel tot die eigen wereld behooren, omdat de muziek van een groot meester een wereld op zich zelf is waarin de onderdeelen op hun plaats staan, elk deeltje of motief organisch is geordend en schijn bare toevalligheden, die theoretisch niet te ver klaren zijn, bij het hooren als noodzakelijkheden zich voordoen. Die eenheid wordt bereikt door zonder berekening of wiskunstige hulpmiddelen, zuiver intuïtief de wetten der ordening, verhouding tot in uiterste consequentie toe te passen. Voor den componist bestaan er geen afzonderlijke factoren in de muziek. Later, als de nieuwe moge lijkheden niet nieuw" meer zijn, worden zij met bewustheid theoretisch verklaard en toegelicht en de taal der klanken is weer voor eenigen tijd constant". Jammer is, dat Dresden's algemeen bedoeld werkje wat los in den vorm zit, wat vlug geschreven werd blijkbaar. Enkele toelichtingen doen hem wat te lang afdwalen (het was soms ook wel noodzake lijk) en de draad van het geheel gaat er wel eens door verloren. De musicus is dan den publicist de baas geworden. CONSTANT VAN WESSEM NIEUWE UITGAVEN Het tweede deel van het attesten-album van de N. V. Hees & Co., fabriek van muziekinstru menten te Delft, is verschenen. Het bevat vele uitstekende getuigenissen over de door genoemde firma geleverde ihstrumenten. HUI!, ParIM 10 Epische Fauteuiltjes f 55.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl