De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 25 oktober pagina 6

25 oktober 1924 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2471 NEDERLAND EN SURINAME } In den financiëelen en economischen toestand van Nederlandsch-Indiëvalt vooruitgang te bespeuren.... j,In Suriname blijft de staat der Landsfmanciëri zorgelijk en maken handel en .-? bedrijf nog steeds moeilijke tijden door. De gang van zaken in Curacao stemt daarentegen in menig opzicht tot vol,.doening." (Troonrede 1924) Indiëgaat best Curac.ao goed Suriname slec"ht. Dit is, ontdaan van de omhulling der officiele voorzichtigheid, de.bloote zin der woorden. Zouden zij indruk gemaakt hebben? Het valt te betwijfelen. Van hen, die belang stellen in de Koloniale paragraaf der troonrede, zal de overgroote meerderheid rrtet een zekere behaaglijke voldoening even hebben stil gestaan bij de be moedigende mededeeling over Oost-Indië. Over Curacao zal wel zijn heengelezen en bij Suriname ja, daarover is den laatsten tijd wel mér gehoord, altijd hetzelfde, het blijft er maar sukkelen, niets aan te doen ! bij Suriname zullen waarschijnlijk de gedachten van slechts hél weinigen een oogenblik langer zijn vastgehouden dan noodig is om het hoofd eens te schudden. Maar voor die weinigen en voor degenen, die ginds, in Suriname zelf, de troonrede lazen, zal de lezing een gevoel van verdrietige teleurstelling hebben achtergelaten. Niet omdat het iets nieuws voor hen was; och neen, zij wisten het maar al te goed ! Doch zij zullen iets gemist hebben, een enkel woord, dat er op duidde, dat de Regeering zocht naar een weg om uit de ellende te komen. ?De ellende, het is werkelijk niet te sterk gezegd ! Een Surinaamsch blad, De West", heeft on'langs ónder het opschrift Een arme boel" met ge bruikmaking van de cijfers der inkomstenbelasting getracht een inzicht te geven in den armoedigen .toestand van Suriname's maatschappij. Slechts 222 personen aangeslagen voor een inkomen boven 6000- gulden, zestig voor inkomsten boven 10.000 .gulden enz. Bijlage L. van het laatste Koloniaal Verslag van Suriname laat een andere, gevoeliger aansprekende wijze van bewijsvoering toe. In de inkomstenbelasting, die reeds verschuldigd wordt bij een inkomen van slechts ? 500.?per jaar, kon in 1922 maar acht percent van de totale bevolking (met uitzondering van de boschnegers en indianen, die hier buiten beschouwing gelaten kunnen wor den) aangeslagen worden en van die aangeslagenen had meer dan de helft (pl.m. 60 pCt.) het niet verder kunnen brengen dan een inkomen van ? 500 t/m. /1000 ! De Pieten van ? 1000 vormden in -deze groep een bescheiden minderheid: nog geen 5 pCt. De Jobs van / 500 t/m. ? 600 daarentegen namen 44 pCt. in beslag. Een ander getuigenis: de Koloniale middelen bleven in 1923 ruim 1460.000 ten achter op een raming van heelemaal ? 5.200.000. De vooruit zichten van 1P24 zijn nog veel bedenkelijker. De raming is ruim een half millioen lager gesteld en de opbrengsten van het eerste half jaar bleven reeds zeven ton beneden de helft der raming. Treuriger beeld nog van den geheelen toestand geeft de achteruitgang van het groot-landbouw bedrijf, waarvan de bloei in hooge mate de gansche welvaart beheerscht. Schrijver dezes heeft nage gaan hoeveel plantages verlaten zijn, die drie jaren geleden althans nog in bedrijf gehouden werden. Het zijn er zeventien. En daarnaast zijn er nog andere aan te wijzen, die wel niet geheel verlaten, doch bijna niet meer verzorgd worden. Verlaten, verwaarloozen, is óndergang. Dan wordt de vruchtbaarheid van den grond een vloek voor de vroegere plantages. Ongelooflijk snel schiet onkruid en wild gewas uit den bodem en overwoekert den ganschen aanplant, de slooten (trenzen) groeien dicht, de onverzorgde dammen worden lek, het brakwater dringt binnen en verzilt den bodem, de kelderholle sluizen verzakken, de houten gebouwen vervallen, mieren en veenmollen in de tuinen, krabben in de dijken, voltooien het sloopingswerk. Dit zijn de dooden, en wat er in het bedrijf nog leeft, leidt over het algemeen een kwakkelend leven. Het klein-landbouw-bedrijf, levensbron vooral voor duizenden kolonisten, dat een inderdaad lof waardige vlucht genomen had en voor het be drijfsleven der maatschappij mede een bijzondere waarde heeft, staat er ook moeilijk voor. Zelf bijdragende tot de economische ontwikkelingvan de gemeenschap, is het op zijn beurt afhankelijk van den algemeenen gang van zaken. De böschbedrijven: houtaankap, goud en balata winning, kwijnen.... En zoo woekert, evenals hét onkruid op de verlaten plantages, de misère over de gansche gemeenschap, stoffelijk en geeste lijk beide. Wat is er tegen te doen? Een daad. Een daad van Nederland. De. Regeering kan rechtstreeks niet afdoende helpen. Zij houdt de huishouding in orde, zoo goed en zoo kwaad als het gaat. De Nederlandsche wetgever staat elk jaar het noodige geld toe om het gat in de middelen te dempen. Maar met dat al komt Suriname geen stap vooruit. Nederland zelf moet toespringen. Met kennis, kapitaal, energie, ondernemingsgeest, menschen. Het is acht jaren geleden dat daartoe een beroep gedaan werd op de lichamen en de personen, door wier krachts-ontwikkeling zoo groote daden ver richt zijn in Nederlandsch Oost-Indië. Het Suriname-Studie-Syndicaat kwam tot stand. Daar waren nu de groote Indische Maatschappijen, die Suriname wilden betrekken in hare belangstelling en haren arbeid! Daar werd het bewustzijn wakker dat Suriname ook een stuk Nederland was in karakter mér Nederlandsch dan een der Nederlandsche gebieden over zee ! daar werd een recht erkend op mede-deelen in den overvloed van groote, goede krachten die aan Oost-Indi gewijd waren. De deelhebbers in het Syndicaat zonden hunne vertrouwensmannen uit naar Suriname om verslag te doen. Zij deden het, zij openden de oogen voor mogelijkheden en vermoedelijkheden. Maar.... hoe heet het in het Latijn? Tijden veranderen zelf en vél. Acht jaren zijn voorbijgegaan. En de toestand in Suriname is niet eens dezelfde gebleven, wél slechter geworden. Zijn er dan wezenlijk zulke ernstige bezwaren, dat de Nederlandsche kracht daartegen niet opgewassen is? Dat zij dóar niet kan overwinnen wat zij in Oost-Indiëschitterend overwon? Laat ons toch eens even de zeer gunstige fac toren bezien, die eigenlijk door niemand, die er maar iets van weet, meer weersproken worden. Suriname is een landbouwland (?bij uitnemend heid", zegt Professor Went in het Haagsche Maand blad van October); klimaat, gezondheidstoestand zijn in de ontgonnen streken wezenlijk goed; de vruchtbaarheid van den grond is bekend en er is grond beschikbaar; de periodiciteit van vier seizoenen is een voordeel; de grondrechten zijn stevig. Het is er veilig, politiek rustig, er is een bevolking, die in haar meerderheid zich Neder landsch voelt. De bedrijfszekerheid.... Daar duiken twee bedenkingen op, die herhaaldelijk wofden aange voerd: het gebrek aan arbeidskrachten en de ziekten, die in eenige cultures (cacao, hevea, bacoven) zulke ernstige verwoestingen hebben aangericht. Inderdaad kan Suriname zelve niet de noodige werkkrachten leveren voor landbouwondernemingen op groote schaal. De bevolking is er te klein voor. Dat is wezenlijk de allesbeheerschende oorzaak. Alle nevenoorzaken, die wel' gezocht worden in karakter-eigenschappen van de creolen-bevolking, leggen het geheel af bij het feit van de onder bevolking. Intusschen is het niet \vaar, dat het gebrek aan werkkrachten een werkelijk beletsel zou opleveren. Er zijn jaar n dag steeds voldoende arbeiders aangevoerd kunnen worden, eerst uit Britsch-Indië, later (en thans uitsluitend) van Java. Sedert deze immigratie geregeld werd is nog nooit een onderneming opgegeven moeten worden, omdat zij niet van arbeiders kon worden voorzien. Zelfs midden in den oorlogstijd, toen het wereldverkeer zoo bedenkelijk gestoord was, konden in Suriname toch nog altijd arbeiders van Java aangebracht worden. Dit is tot in den treure reeds verkondigd en bewezen, maar toch wordt de bedenking telkens weer gehoord. Zal zij nu eindelijk van de baan raken, nu Professor Went het in zijn aangehaald geschrift ook weer heeft uitgesproken, dat het verkrijgen van arbeiders niet meer op moeilijkheden hoeft te stuiten?" Het is waar, dat de aanvoer geld kost. Vroeger betaalden de planters 3/5 van de aanvoerkosten en die liepen in latere jaren hoog op. Doch thans geldt de regel dat, onafhankelijk van de kosten, die de Overheid heeft moeten maken, de werkgevers 15 cent per man voor eiken werkelijken werkdag als bijdrage in de kosten betaalt. Gelet op het overwegend belang, dat Suriname (en Nederland !) bij de uitbreiding van het landbouw bedrijf heeft, ook en vooral met het oog op de vaste vestiging van de arbeiders, die hunne werko vereen komst hebben volbracht, zou het alleszins te rechtvaardigen zijn de aangevoerde arbeiders zonder eenige bijdrage van de planters te hunner beschikking te stellen, indien daardoor de vestiging en uitbreiding van ondernemingen kan worden bevorderd. In verband met de arbeids-voorziening wordt ook wel het bezwaar gehoord, dat misschien te eeniger tijd de z.g. poenale sanctie" zal worden afgeschaft. Hierbij ziet men echter over het hoofd, dat in Oost-Indiëde poenale sanctie een geheel andere plaats inneemt in de strafwetgeving dan in Suriname, waar zij niet is een uitzonderlijke strafbedreiging tegen een bepaalde groep van personen in bepaalden werkkring, doch een alge meen geldend wetsvoorschrift. Wat de ziekten in eenige gewassen aan gaat valt op^ ute merken, [dat in den tijd van die rampen nog niet beschikt werd over een behoorlijk georganiseerden wetenschappelijken dienst voor den landbouw, zooals thans. Had men destijds van de krulloten-ziekte even veel geweten als nu door wetenschappelijk onder zoek is bekend geworden, dan zou zij zeker niet die groote verwoestingen in de cacaotuinen hebben veroorzaakt. Het spreekt van zelf, dat de vraag naar de rentabiliteit van landbouwondernemingen in Suriname een voornaam punt is bij de be ordeeling van de mogelijkheden. Daaromtrent zijn in het- verslag der Studie-commissie van het Suriname-Studie-Syndicaat en in andere geschrif ten van den laatsten tijd mér beschouwingen gehouden dan hier ter plaatse kan geschieden. Volstaan zij met de opmerking, dat het verleden en de oudere en verouderde bedrijfss'.elselsgeen juisten maatstaf opleveren (onder voor gevolgtrekkingen aangaande de rentabiliteit. Onder anderen zijn de oorspronkelijke plantages te klein voor de bedrijfs-eischen van dezen tijd. Bovendien moge verwezen worden naar de reeds vermelde gunstige factoren, waarbij nog gevoegd kan worden de ligging ten opzichte van Europa en de Vereenigde Staten, die gunstiger is dan die van Oost-Indië. De daad, waarop Suriname wacht, is die van den kundigen, energieken, kapitaalkrachtigen landbouwondernemer. Het is een eisch, dat hij komt en spoedig; het zal de opheffing zijn uit het verval. Ziek Suriname heeft behoefte aan zijn medicijn voor de groote kwaal; dan zullen de andere kwaaltjes van zelf genezen. Nog eens: de Regeering kan rechtstreeks weinig doen. Zij kan wél aanwakkeren, bemoedigen, steunen zelfs op velerlei wijzen, zonder echter te vervallen in kunstmatige bewaring, want ten slotte moet ook in Suriname, evenals elders, het bedrijf leven uit eigen kracht. Dat Nederland aan Suriname kan geven wat het behoeft, mag niet betwijfeld worden. Wat heeft het Oost-Indiëniet verschaft! Het is, in verge lijking daarmede, slechts zér weinig wat Suriname noodig heeft. Waarom kon van Curagao gezegd worden, dat de gang van zaken er in menig opzicht stemt tot voldoening? Omdat de Nederlandsche onder nemingsgeest heeft aangegrepen, waar gegrepen moest worden of kon worden om er wat van te maken. Het is de vestiging van het oLebedrijf, die de opleving teweeg bracht. In Suriname is het aangrijpingspunt: de land bouw, en het zijn wederom woorden van Pro fessor Went indien het Nederlandsche kapitaal zich wat minder blind keek op Nederlandsch Indië", dan zou het in Nederlandsch Guyana ongetwijfeld lichtpunten genoeg ontdekken om het kloek te naderen. En dan: Suriname is de naaste in de familie van Nederland, in geest en taal de naaste verwant van de overzeesche gezinsleden. Daarin moest een verplichting of om dat hartlooze woord te vermijden een aandrang gevoeld worden om den verarmden verwant, die in rijkere tijden milddadig was te begunstigen met de mildheid der gave van versterking. Er is nog iets.... een voorbije tijd de tijd der slavernij nog niet zoo heel lang geleden. Die zegt wat.... die stemt tot nadenken en dan rijst weer dat woord verplichting", maar nu uit het hart. STAAL Oud-gouverneur van Suriname. HET Succesboek van 1924 Ank is 'n Malle DOOR PAMELA WIJNNE Uit het Engelsen vertaald door CHR. MORESCO BRANTS Prijs gebonden in geïllustr. omslag f 2.5O EEN PERSOORDEEL: Een snoezig boek over een snoes van een meisje. Haagsche Post. IEDER KOOPER KANS OP f 100.?. Vraagt uitvoerig prospectus Uitgave van Van Holkema &Warendorf, Arnst.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl