De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 25 oktober pagina 9

25 oktober 1924 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No.' 2471 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND NIEUWE DUITSCHE BOEKEN SPROOKJE EN LEGENDE HANS BLUCK: Marchen von der Niederelbe, (Diederichs-Verl,, Jena, 1923); WILL-ERICH PEUCKERT: Lantrosz (id. 1924); ADELHEID VON SYBEL-PETERSEN : Ctirislophorus (id. 1923); LISA TETZNER: lm Land der In dustrie zwischen Rheinund Ruhr (id. 1923). De oorspronkelijke bedoeling van Hans Bluck . is waarschijnlijk geweest, in navolging van de onsterfelijke, gebroeders Qrimm, sprookjes uit den volksmond op te teekenen. We kunnen van dat goede nooit te veel krijgen: Denn all dies Wissen vom Orenzenlosen ist Versöhnung und Liebe und grosze fruchtbare Fröhlichkeit", zegt de schrijver zelf te recht. Maar het gedegen goud wordt gewoonlijk slechts door de pioniers gevonden en dan moeten de del- vers, die later komen, zich tevreden stellen met wat stofgoud, moeizaam gewonnen uit het gruis, dat zij niet vaak genoeg kunnen wasschen. Wat hier wordt geboden schittert wel heel verleidelijk, doch bij nader, toezien blijkt' het goudgehalte toch niet bijster hoog te zijn. Het is waar, ook de beide Grimtns, ofschoon zij meer dan een eeuw voorsprong hadden, vonden slechts een betrekke lijk gering aantal oeroude sprookjes naast zeer veel volksverhalen van lateren datum, waarin de mythologische kern is verdrongen door stichtende moraal of maatschappelijke critiek, maar ook dergelijke verhalen zijn, zooals zij in de Kinder und Hausmaïchen" zijn opgeteekend, een kostelijk bezit. De groote verdienste van deze beide dich terlijke geleerden is geweest, dat zij niet alleen een uiterst fijn gevoel voor het echte, maar ook een diepen eerbied voor de overlevering hadden, zoodat men uit hun weergave geen woord zou willen missen, en evenmin toevoegingen wenscht, ofschoon juist deze stof tallooze varianten biedt. Dat het niet moeilijk is steeds nieuwe sprook jes" op te disschen, waarin het wemelt van dwergen en feeën, bewijzen de tantes der kinderkrantjes wekelijks, maar de tante, die een echt sprookje zou weten te bedenken, zóó tot in de kleinste zinswending onvergetelijk als Sneeuwwitje of Doornroosje, zou zelf een sprookjesfee zijn. En dat het zoo volkomen onmogelijk is nieuwe sprookjes te maken of er ook maar het minste aan te veranderen, zonder deze kostbare antiquiteiten onherstelbaar te beschadigen, is misschien wel het beste bewijs voor hun mythologischen oorsprong. Van een sprookjes-verteller moet in de eerste plaats worden verlangd, dat hij een intuïtief gevoel heeft voor wat er tusschen de vele varianten van een sprookje nog aan echts schuilt. Hij heeft te zoeken naar een kern, die, al is zij ook niet zonder meer, begrijpelijk, toch nog als eenheid kan worden gevoeld. En waar het oorspronkelijke, mythologische motief geheel onvindbaar is, zoodat het sprookje tot een fabel of legende met strekking is geworden, mag men toch verwachten dat hij de soberste, zuiverste lezing zal geven. Hans Bluck voldoet aan al deze eischen maar matig, maar het zou misschien onbillijk zijn hem daarom hard te vallen. Ik vermoed, dat zijn oogst tamelijk schraal is geweest en dat hij heeft moeten schikken en plooien om er mee voor den dag te kunnen komen. Zijn bundel bevat naast n belangrijk sprookje en n mooie legende nog eenfge goede maar nagenoeg realistische verhalen, waarin rudimenten van aard-geesten een kleine rol spelen en is overigens een chaos, een verwarde heksen-sabbat, waar allerlei geesten, van den oudgermaanschen Grendel af tot aan de akeligst moderne allegorie-figuren toe, vrij doelloos rond waren. Het beste in het realistische genre is wel het verhaal van het meisje, dat bij de moeder van een jongen visscher dient. Zoowel de Klabauter" de scheepsgeest als de huisgeest, Ole Puk, trachten haar over te halen bij hen in dienst te komen. Het meisje weifelt: Die Leute sagen, wer noch keinen Schatz hat, darf wahlen, ob er bei Mensen oder Geistern dienen will. Aber es ist ein fauler, unseliger Dienst bei den Klabautern". Zij zit op den rand van haar bed en Ole Puk, de dwerg in de dakgoot, wacht nog op een beslis sing, als de moeder van den visscher komt vragen of zij meevaart: haar zoon heeft geen maat kunnen vinden Eine Weile muszte sie warten; die Angst, allein mit dem Schiffer zu bleiben stieg in Esbe hoch. Ja, meinentwegen, rief sie dann halblaut und wolle gleichgültig tun. Aber in ihrem Herzen war Flut, es hammerte, als wollt's ihre Brust sprengen. Wie sie sich furchtsam umsah, war Ole Puk am Fenster fort." Deze mooie, sobere vertelling onderscheidt zich gunstig van de onsamenhangende geesten-geschiedenissen, die het overgroote deel van den bundel vormen. Hier heeft de vertelling zin; zij is een weliswaar moderne, maar smaakvolle en eenvoudige fantasie op een oud volksgeloof vol diepe wijsheid, terwijl elders, waar zulk een motief ontbreekt, de schrijver zich licht laat ver leiden tot het bedenken van verhaaltjes, om toch maar gelegenheid te hebben zijn sterk gerestau reerde of geheel en al onechte sprookjesfiguren te vertoonen. Nog beter dan de novelle van het visschersméisje is de legende, Der Bruder des Fischers sorgt für seine Walsen". De visscher waagt het niet des avonds uit te varen in den storm, ofschoon zijn vrouw hem met bitterheid en Unheimlichkeit" in haar oogen, verwijt dat de kinderen honger hebben, 's Nachts staat de vrouw op van zijn zijde en verlaat het huis. De visscher volgt haar in het duin en is daar, ongezien, getuige van haar ont moeting met zijn verdronken broeder, die haar zijn vangst komt brengen en op het angstig vragen der vrouw, hoe vaak hij haar nog wekken zal, antwoordt: Totdat de kinderen verzadigd zijn". De visscher vlucht ,Er eilte an seinem Haus vorbei, horchte angstlich ob die Kinder schrieen. Dann ruderte er, das Kinn gegen die Brust, und die Augen starr auf dem Weg,' zu seinem Fischkutter hinüber. Eh sein Bruder fuhr, wollte er's selbst wagen." Dat Bluck, indien hij maar meer gave motieven onder het volk aan de Betjeden-EJbe had gevonden, een voortreffelijk boeki»zou hebben geschreven, bewijst echter vooral ajijn behandeling van het eenige waarlijk belangrijke sprookje, dat óns in dezen bundel wordt geboden. Der Wolfsgürtel" verhaalt hoe een jonge jager, om zijn zuster te verlossen, die als weerwolf in het bosch rondloopt, haar gordel doorsnijdt. De wolfsgordel wikkelt zich echter onmiddellijk om zijn eigen lichaam, waardoor hij op zijn beurt in een weer wolf verandert, nadat hij, nog juist bijtijds, het meisje aan den anderen oever der rivier in veilig heid heeft gebracht. Ein Weib stand drüben, berm Flusz und schrie nach ihm; ihn lechzte nach ihrer Kehle, er heulte am Wasser entlang vor rasendem Mordverlangen". De troostlooze zuster wil nu sterven. Zij steekt over naar den oever, waar de weerwolf haar verscheuren zal; ze sluit de oogen en verwacht zijn sprong ,,Da, als sie schon glaubte, das Ende rührte sie, spürte sie wie jemand ihre Lider ffnete. Da war der Werwolf verfallen, der junge Jager lag in tiefer Ohnmacht wie ein Mensch im Gras, aber voll Frieden urn den Mund, in sanftem, leisem Atem. Es war so, wie die Leute sagen: opfert sich einer zum anderen Mal um einen Werwolfsgürtel, wird ihn die weisze Frau erlösen." Bluck schrijft litterair; ook waar hij een volks verhaal gemoedelijk of naief vertelt, of zijn per sonen dialect laat spreken, zijn dit slechts stijl middelen om welbewust een bepaald effect te bereiken en niet een zoo getrouw mogelijke weer gave van den volkstoon, zooals men die bij de gebroeders Grimm vindt. Maar in die verhalen waar hij het verborgen motief van het volkssprook je werkelijk heeft aangevoeld, slaagt hij er ook op deze wijze in, het zuiver weer te geven. In elk geval is zijn boek een aanwinst. En, al valt het ook moeilijk hem zijn bezielde telefoonpalen, locomotieven e.d. te vergeven, ook de meer ver warde fantasieën zijn niet geheel verwerpelijk, want alles wat aan de sprookjeswereld herinnert brengt ons toch weer iets nader tot het verloren paradijs. Peuckert's Luntrosz" is een soort silezische Uilenspiegel, die met zijn als Turk verkleeden helper, rondtrekt en er zijn werk van maakt de goêgemeente beet te nemen. Hij heeft nog minder scrupules dan zijn vroolijke vlaamsche broeder en, wat erger is, hij mist karakter. Eigenlijk moest het boek: Ein Luntrosz" heeten, want men heeft hier te doen met een soortnaam, niet met n legendarische figuur. Deze Luntrosz is dan ook niet de ziel van een volk, zooals de dorpers-helden Uilenspiegel en Reinaert, maar een veel vagere abstractie, die de schrijver, niet altijd met succes, tot middelpunt heeft gemaakt van een reeks oude en nieuwe grappen van verschillende afkomst, en zonder diepere beteekenis. De Luntrosz, die Habakuk Strietzel heet, gelijkt eigenlijk meer op een zigeuner dan op een volkstype en ook de vermomming van zijn knecht geeft te denken. Hij zwerft rond in het grensgebied en weet soms zelf niet of hij zich in Polen of in Duitschland bevindt. Zijn grappen" zijn meestal op geldelijk voordeel berekend en missen al te zeer den kostelijken humor der oude volksboeken. Een frisch type is deze Habakuk alles behalve, al zou hij dan ook als Gauner" in de Fliegenden Blatter" geen kwaad figuur maken. Hier geeft hij zich uit als vader van tallooze grapjes, zooals er in ieder dorp de ronde doen, zonder dat iemand er aan denkt ze te adopteeren. Wat niet wil zeggen dat de schrijver geen goed werk zou hebben gedaan door daartoe zijn bemiddeling te verleenen. Het is werkelijk een heel aardig boekje, geschreven in een niet gemakke lijk dialect, dat op zich zelf al de moeite waard is. De Christophorus" van mevrouw Adelheidvon Sybel?Petersen is, blijkens den ondertitel, eine Legende der Zeit'V Een dun boekje in grooten gotischen letter gedrukt. Er was een tijd dat de upperten" dweepten met het libretto der Zauberflöte", dat thans een stemmig bespottelijk" wordt gevonden. Immers ware het niet ter wille van Mozart's onsterfelijke muziek, dan hadden wij die heilige hal, met al haar onderafdeelingen al lang naar den rommelzolder verbannen. Maar dit soort van magische mystiek van den kouden grond begint tegenwoordig in zekere kringen toch weer opgang te maken, natuurlijk onder de modernste vermomming, die, als ik het wel heb, in Duitschland neo-gotiek wordt genoemd. Deze secte, die misschien ook Neue Rosenkreuzler", of Neueste Hakenkreuzler" heet, doet nogal geheimzinnig, zoodat het moeilijk is het fijne van de zaak te weten te komen. Aan het slot van Christophorus" wordt echter medegedeeld, dat dit boek het eerste is van een reeks, mei de toevoeging dat, wer hier für ein Leben im Gteist wie für den starken Willen zum Dienst ah der einen wahren Gemeinschaft Aller Zeugnis ablegt," wel weet waar het om gaat. Duidelijk is de zaak mij niet geworden; ik weet alleen dat de eerste vrucht van dit geheimzinnige boompje mij al bijzonder slecht heeft gesmaakt. Deze Christophorus, die eerst Lunus heet, omdat hij iets astraligs over zich heeft, is de zoon van een deftige moeder, welke de wereld intrekt om den geest van een langgestorven, mystieken schil der te ontmoeten en van een onbekenden vader. Hij komt later onder de hoede van zijn welgestelden grootvader, wordt revolutionair en ver schijnt, na een symbolisch intermezzo, als Christo phorus weer in de gewone wereld, thans vergezeld van een dame, die Maria heet en wier betrekkingen tot hem overigens niet duidelijk worden. Samen doen zij aan kinderzorg, tot aan het mystieke" slot van het boek. Zie hier een, voor de hand weg gekozen, voor beeld van den hollen rhetorischen stijl, waarin geen enkel beeld doorvoeld is. Christophorus und Maria standen nun allein im Mittelpunkte einer immer vielgestaltiger(l). wachsenden Tatigkeit. Sie lebten nicht mehr im Seligen Zueinandergewendetsein, wo die Welt im Strahl des Geliebten Blickes empfangen und erkannt wird, sodern sie begegneten sich im Dritten im Draussen: in dem Begehren, den Noten, den Schicksalen dervielen Menschen, die von ihnen Halt und Richte zu empfangen wünschten. Oft kam ihnen Verheerung iiber ein Feld, dasz mit besonderer Liebe gepflegt worden war. Oft schosz Unkraut auf, wo sie reine Blüte erhofft natten." En zoo voort, en zóó al maar voort, woorden, woorden, woorden. Eerlijk gezegd begrijp ik de bedoeling van mevrouw von Sybel en haar geestverwanten maar al te goed; zij trachten ons hun ethischpolitieke tractaatjes als litteratuur voor te zetten. Maar, n van de twee: wij doorzien hen, of we vinden het bespottelijk" libretto in ons hart toch wel mooi. Volledigheidshalve wil ik nog even de aandacht vestigen op het aardige, bescheiden en hartelijk geschreven werkje, waarin Lisa Tetzner verhaalt van haar avonturen als rondtrekkend sprookjes vertelster, van bezoeken aan onttroonde vorsten en oude eenzame princessen, spreekbeurten op communistische feestjes en voor betere kringen". De belangrijkste episode uit haar boek is echter de korte tijd, doorgebracht bij Die Neue Schar", de vrij-religieuse jonge mannen en vrouwen, die van dorp tot dorp trekken, volksdans en volkslied propageerend.Met fijnen weemoed en zuivere waar heidsliefde vertelt de schrijfster aan het slot van haar boek, hoe de schoone droom, die gedurende korten tijd ook de hare was, breekt, wanneer blijkt dat de hoogvereerde leider der schare maar een zwak mensen is en dat n jaloersche vrouw in staat is de geheele illusie te verstoren. Jammer is alleen dat de schrijfster zoo spaarzaam is met haar rnededeelingen over het sprookjesvertellen zelf. Uit valsche bescheidenheid, misschien? C H R. DE G R A A F F V. ^OSSEM'S

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl