Historisch Archief 1877-1940
No. 2472
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOORJNEDERLAND
17
l
Dr. G. KALFF, West-Europeesche letterkunde,
2 deelen J. B. Wolters, Groningen Den
Haag, 1923?24.
Louis COUPERUS, Proza, tweede bundel,
Van Holkema en Warendorf, Amsterdam,
zonder jaar.
EDUARD BROM, Dante's Opgang, sonnetten,
Van Munster's Uitg. Mij., Amsterdam,
zonder jaar.
Kalff aanvaardde een uiterst moeilijke taak,
toen hij besloot de vergelijkende litteratuur
geschiedenis van West-Europa van de 14de eeuw
tot op onzen tijd in vier deelen saam te vatten.
Nauwelijks twee deelen mocht hij voltooien, en
wat hij gaf, is zeer stellig belangwekkend als een
respectabele poging om eindelijk eens werkelijk
vergelijkende litteratuur-geschiedenis te schrijven,
maar ook om den inhoud. Die inhoud maakt
echter meer den indruk van
cultuur-geschiedenis, zooals zich die weerspiegelt in de litteratuur,
een geschiedenis van de ideeën in de litteratuur,
an werkelijk van de schoone kunsty letterkunde,
van West-Europa, gezien als een groote eenheid
in haar verschillende schakeeringen, beheerscht
in haar bouw door eenige goed zichtbare hoofd
lijnen.
Waar n mensch op zich neemt de geschiedenis
der kunst van een werelddeel in de periode van zijn
krachtigen groei en veelzijdige ontwikkeling te
schrijven, mag men niet van hem verwachten.
dat hij al wat van eenige beteekenis is voor de vol
ledige kennis van die kunst door eigen
kritischaesthetische lectuur grondig kent, heel het terrein
Van verschijnselen in al zijn verscheidenheid over
ziet. Een werk waaraan deze eisen gesteld wordt,
kan alleen door de eendrachtige en welgeordende
samenwerking van eenige specialiteiten ontstaan en
zou een veel grooter omvang krijgen. Kalff had
zeer zeker veel en goed gelezen. Niet altijd echter
heeft hij den moed en de zelfbeheersching gehad
het snoeimes te zetten in den weelderigen groei
van zijn kennis of de ma;sa notities zorgvuldig te
schiften. Hij geeft soms een groote hoeveelheid
details, die binnen den toch weer beperkten omvang
van zijn boek niet tot hun recht konden komen
en in den vorm van korte meedeelingen over
vaak den leek geheel onbekende verschijnselen
voor dien leek waardeloos zijn.
Alleen in een werk van veel grooter omvang
hadden al deze détails, krachtig getypeerd en met
citaten toegelicht, tot hun recht kunnen komen.
Om een enkel voorbeeld te geven: Wat heeft
een leek, die belust is op litteratuur-kennis
en ook de vakman aan meedeelingen als deze
ik sla de eerste de beste pagina maar op: De
zot van den Franschen koning KarelVIlI heette
Noël"; die van Karel den Stoute Le Glorieux";
die van Monseigneur de Saint-Pol ,,Hotin";een
andere broeder van het gilde was Coquinet, Ie
fou de Bourgogne." Voorts kennen we Koenraad,
den zot van keizer Maxiliaan en ,,t jonghe
gecxken van hertoghe Kaerle" (later Karel V).
Jacob IV van Schotland onderhield aan zijn hof
verscheidene zotten, die onder toezicht stonden
van den opper-zot Sir Thomas Norray. Dat de
Spanjaarden de beroepszotten kenden, blijkt uit
een gedichtje van Suero de Ribera A un truhan
(zot); Alfonso Ferrandez Samuel wordt in een
Cancionero de aardigste zot ter wereld" geroemd;
Gomez Manrique maakt een schimpgedichtje op
Mossen Juan" den zot van den Conde de
Trevino." Dit gaat zoo nog een heel eindje door.
Een van beide: geef een flinke typeering van
het zotschap in het algemeen, geïllustreerd met
een enkel pakkend typisch voorbeeld, dat dan ook
zoo veel mogelijk den zot in zijn volle beteekenis
doet zien en begrijpen, of geef al uw détails zoo,
dat het niet enkel doode, nietszeggende namen
zijn, maar dat ieder geval op zich zelf een levend
onderdeel wordt voor de diepere kennis van het
,,zotten"-wezen in het algemeen.
Naar mijn opvatting had men in zoo'n boek
meer eenheid van bouw, meer overal zichtbare
groote lijn kunnen brengen door heel de Renais
sance in haar ruimsten zin als kern, als basis der
geschiedenis aan te nemen. De Renaissance, die
men met den roman van de Roos, met Dante,
Petrarca, Boccaccio kan laten beginnen, de Re
naissance, die omstreeks de 14de eeuw de komende
volwassenheid beteekent van die eenheid, die men
Westersche beschaving noemt, het
manbaarworden van de nieuwe menschheid, de nieuwe
groote maatschappij, die betrekkelijk van meet
af aan haar ontwikkeling begint na den ondergang
van de Romcinsche beschaving. De Middeleeuwen
Het oude Hollandsche schilderij van een bekend meester
en in goeden staat
IS DE BESTE BELEGGING.
De grootste en uitgebreidste collectie in persoonlijk bezit
HUYS VAN JOHAN DE WITT"
KNEUTERDIJK 6 DEN HAAG DORUS HERMSEN
zijn er de kinderjaren van; in den Renaissance-tijd
wordt zij de jonge-man, die inzicht en begrip
krijgt van de waarde en beteekenis van vroegere
culturen, in het bijzonder die van Rome en Hellas,
en de kracht er zich naar te richten.
Dan komt ook de geestelijke vrijmaking van het
individu, in het Humanisme, dat innig verwant
is aan de Renaissance, het zoeken van wetenschap
en wijsheid langs eigen wegen, naar eigen inzicht,
buiten den band der in de middeleeuwen allen
omvattende Christelijke kerk.
Het uitgangspunt van zoo'n geschiedenis ligt
natuurlijk in Italië. In Kaifl's boek lijkt Holland
te zeer het centrum, waarom zich alles groepeert.
In de periode, die hij behandelde, zijn zeker ook
hier eenige verschijnselen van wereld-beteekenis aan
te wijzen, maar in het groote geheel moeten de
meeste toch slechts een zeer bescheiden plaats
blijven innemen.
Uitgaande van de Italiaansche
Renaissancecultuur in 14de, 15de, 16de eeuw,
waaromomheen de volkskunst, de
laat-middeleeuwsche mystiek (deze misschien ook reeds als een
uiting der komende Renaissance) enz. zouden
zijn te groepeeren, kan men overgaan van de
letterkundige Renaissance in beperkten zin op de
Fransche Pléiade-dichters van het midden der
16de eeuw en aantoonen, hoe zich vooral vandaar
uit de officieele Renaissance-kunst, die steeds meer
een modekunst en een vormendienst wordt, ver
spreid heeft over Engeland, Holland, Duitschland.
Hoe, wat de Pléiade vaag en half bewust in groote
luidklinkende frasen verkondigde n.l. dat men
zocht een vrije, machtige, eigen nationale kunst,
gelijkwaardig aan die der Ouden door innerlijke
kracht, niet door uiterlijke navolging, bereikt
wordt buiten alle officieele Renaissance om in
dienzelfden tijd door Shakespeare en Cervantes.
Zoo kan men ook weer het Humanisme van
Italiëuit velgen in zijn uitingen in Duïtschiand,
Frankrijk, Holland, Engeland, bij een Nancierus
en Peutinger, een Rabelais en Montaigne, een
Erasmus en Coornhert, een Morus en Bacon, en
laten zien, hoe, als in de 17de eeuw de beweging onder
het regime van Ie Roi soleil in vormendienst
verloopen is, bij den aanvang der 18de eeuw met New
ton om slechts dezen naam te noemen de
nieuwe opveering komt en we in den loop der 18de
eeuw eerst de ware Renaissance krijgen, de volle
mannelijke kracht, de vrije, zelfstandige kunst,
waarvan de Pléiade droomde, die naast die der
Ouden komt te staan, de vrije, grootsche weten
schap en wijsbegeerte. Alle verschijnselen van de 18de
eeuw zijn in de kiem reeds aanwezig in de Renais
sance der 14de, 15de eeuw. Er zijn lijnen aan te
wijzen, die loopen van Petrarca naar Rousseau,
Goethe, Byron, Shelley; maar om die te zien
moet men het hinderlijke struikgewas der détails
weghakken.
Ik voel me wel ietwat wecrbaarbarstig om
toe te juichen bij het ter hand nemen van al weer
zoo'n stevig deel herdrukken van Couperus, her
drukken van dingen, wier waarde nu toch heusch
van erg passageren aard is, dingen die het intertijd
gedaan hebben als lichte verstrooiing in de jour
nalistieke pers en toch eigenlijk weinig verdienen
vereeuwigd te worden.
Over het algemeen blijft die eerste impressie
bij een gezette lectuur, 't Is alles heel aardig, maar
men voelt het als maakwerk van een handigen,
genialen baas, wiens ambacht nu eenmaal schrijven
was. Het staat buiten zijn groote kunst.
Twee opstellen zijn een aangename verrassing,
omdat ze Couperus van een ongekenden kant
geven, Couperus als recensent, als criticus in
geestdriftig enthousiasme voor Querido's Koningen
en als kritisch causeur over Zola en Otiida. En in
deze laatste causerie deze treffende zin, geen
ontdekking van Couperus, maar die toch voor de
historie van onze nieuwe litteratuur goed vastge
legd moet worden: Met Frans Netscher las ik
Thérèse Raquia, en als wij het niet samen lazen,
spraken wij later over wat wij elk afzonderlijk
hadden gelezen. En veel las ik Zola.... de wereld
ging voor mij open. Want Zola laat ons het
ronduit en eerlijk bekennen was de groote,
loyale, litteraire leermeester onzer generatie van
proza-schrijvcrs. Zoo beschouw ik het nog steeds:
Zcla heeft de poorten voor ons geopend, heeft
ons de wereld getoond, de immense landen van
het Leven, ons in de wijkende verschieten gewezen;
handen geheven, in vervoering, gingen wij den
nieuwen weg op en leerden het Leven zien, als
het was, zonder sentimentaliteit, zonder romantiek,
wreed en fataal."
En als ik dan zoo aan het einde van het boek
kom en ik lees dat kostelijk bezoek aan Londen,
dan heeft toch ook alweer de oude charmeur mij te
pakken en met een stillen glimlach houdt hij mij
geboeid weer in zijn genoegelijk, gracieus-grillig
gepraat.
Of de bundel van Eduard Brom heel de nieuwe
oogst is uit de lange periode, sedert ik zijn Felicia,
las, weet ik niet. In ieder geval deze dichter dringt
zich niet op den voorgrond. Hij gaat rustig en stil,
bewust van zijn kracht, zijn eigen weg naast het
gezwatel veler stemmen, bouwt zijn eigen sonnetten
in romantische stemming, die hem Rostand en
Wagner verheerlijken doet, of in stille devotie
voor de verheven schoonheid van Dante. Het is
zuiver gevoeld werk in een vorm, dien hij beheerscht.
Hoor dezen Kathedraal-droom:
....En, leunend aan de aloude kathedraal,
Stond daar zijn huis op 't grauwe kerkeplein
Waar, a!-beheerschende, de bouw massaal
Beheerschte ook heel het innigst ziele-zijn
Van hem, die peinzend poosde bij 't verhaal
Der eeuwen, lang vergaan tot valen schijn,
Dat sprak 't gesteente met zijn stomme taal
Van starren vorm en plechtig-strakke lijn....
Zóó was hem zijner woning enge kring
Hen wijde wereld van herinnering,
En vulde zich zijn nederige ruiis
Met wierookgeur eu psalm en beêgeruisch,
Gleden der dagen stage trage rij
Als ongemerkt in 't eeuwige getij....
Er is ontroering geweest bij den dichter en we
voelen die ontroering als pure schoonheid na.
En de beide elementen zijn er: romantiek en
mystiek.
J. PRINSEN JLz.
NIEUWE UITGAVEN
Wonderen der Oudheid, onder leiding van J. A.
HAMMERTON, Amsterdam, Elsevier's Uitgevers
maatschappij.
Van de bekende Engelsche uitgave Wonders
oj the Pust" zal een Nedcrlandsche bewerking van
W. J. Ankersmit, onder toezicht van Dr. P. A. A.
Boeser, lector aan de Universiteit te Leiden, ver
schijnen, waarvan de eerste aflevering voor ons
ligt. Deze geeft een goede belofte voor het geheel;
de volledige uitgave zal, op deze wijze voortgezet,
een prachtig plaatwerk worden met meer dan 1000
illustraties in zwart en 96 in kleuren.
De inhoud is verdeeld in de volgende groepen:
merkwaardige steden, de oude graven, koninklijke
paleizen,groote monumenten,godentempels, groote
bouwmeesters, oude kunstnijverheid, de zeven
wereldwonderen. In deze onderdeelen zal geen
chronologische volgorde betracht worden, zoodat
den lezer een wisselend panorama wordt voor
gezet.
Het eerste deeltje bevat o.a. een artikel, met
fraaie foto's in kleuren en in zwartdruk, over
het Graf van Toet-Anck-Amon.
Hinderlijk in de Nederlatidsche uitgave zijn de
Engelsche teksten van de platen op pagina 24
en 25.
VAN NELLCSVARINAS
GOUDZEGEL
5O cis. per Pakje.