Historisch Archief 1877-1940
22
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2472
EEN NIHILIST
Wij waren in Moskou. Lang vóór den oorlog.
Het Czarisme was nog in zijn volle glorie. Overal
orde en regelmaat. Met een hoed op het hoofd de
Keizerlijke musea betreden, was majesteitsschen
nis. Hoeden af! De geest dier heilige majesteit
zweefde ook 'm die gebouwen rond. Van de ne
zaal naar de andere werd men bij zessen tegelijk
geloodst naar de volgende zaal, waar een andere
lakei het briefje nazag, waarop de namen vermeld
stonden. Alles sloot als een bus. Geen gelegenheid
zich te verbergen achter een pilaar, in een
reuzenkandelabre, tusschen een gordijnplooi.
Zoo ging het in de kostbare schilderijen-gallerijen,
zoo ging het in de Ermitage te Petersburg, in het
Kremlin te Moskou, waar de kroonjuweelen te
pronk stonden.
Stram, deftig, stijf van goudborduursel, Keizer
lijk voornaam, veel voornamer dan het meerendeel
der bezoekers, waren de lakeien die tot geleiders
strekten. Men zag het hun aan, op hun gladge
schoren gelaat stond het uitgedrukt: wij behooren
tot het Keizerlijk Huis, de Romanow's, wier schat
ten wij bewaken, en wier kostbaarheden wij wel
zoo genadig willen zijn u te laten bewonderen.
De veiligheid bracht mede dat niet alle belang
stellenden tegelijk of in te groote groepen werden
binnengelaten. Een overrompeling door een groot
aantal Men kan nooit weten! Groepsgewijze
wordt men dus zorgvuldig bijeengehouden, tot de
eerste schare door twee zalen is heengeleid. Ge
durende dien wachttijd heeft men dus gelegenheid
rond te kijken of zich te onderhouden met den
lakei, die als geleider zal dienen, zoo men wel te
verstaan, in dien dienaar een toeschietelijk persoon
treft. Onze gids.bleek een menschelijk" wezen te
zijn. Hij was genaakbaar, wist iets, vertelde iets,
sprak niet alleen Russisch, maar ook Fransch.
Zoo konden wij van hem het een en ander vernemen
over de inrichting van zijn Museum, over de ge
stadige vrees voor de nihilisten, hunne pogingen
te Petersburg en elders, om zich door insluiting
in de Musea, toegang te verschaffen tot de aan
grenzende paleizen. Óók: dat om die redenen de
begeleiding zoo angstvallig werd toegepast. Wij
waren recht dankbaar voor 's mans toeschietelijk
heid en wij ontvingen van hem den indruk van een
betrouwbaar en welwillend persoon, gestoken in een
kostbare livrei. Eén van de weinige gevallen, waar
in men niet de waarheid ondervond van het
spreekwoord: dat spreken zilver is, maar zwijgen
goud; met goudroebels aan fooien moest steeds de
toegang worden gekocht.
Iwan Litowitsch, zoo heette onze gids, had ons
toeristenhart gestolen. In Rusland moet een
reiziger in dit opzicht spoedig tevreden zijn. Wél
had 's mans toeschietelijkheid in het geknevelde
Rusland ons bevreemd, maar zij was ons ten goede
gekomen, ook bij den rondgang, waardoor ons een
minder vluchtige blik was vergund, dan doorgaans
geschonken wordt.
Twee jaren later voerde onze reislust ons naar
Turkije. Wij hadden Adrianopel en Constantinopel
bezocht en zouden van daaruit naar Ismid gaan,
aan de andere zijde van de Zee van Marmora ge
legen, om er de Juno" van de Kon. Ned. Stoomv.
Mij. op te vangen. De Juno" zou in Ismid haar
spoorwegmateriaal voor de Bagdadspoor lossen.
Wij wachtten op een telegram dat ons aan boord
aou roepen, om de reis naar Smyrna te vervolgen.
Noode scheidden wij van de Turksche hoofd
stad. Wij hadden veel hulpvaardigheid ondervon
den van deNederlandsche Legatie, wier kawassen,
militaire geleiders tot de tanden gewapend, aan
ons rijtuig steeds een gewichtig aanzien verschaf
ten. Vooral waardeerden wij de inlichtingen en
hulp, toen wij, na den telegrafischen oproep, in een
laat namiddaguur te Soutari aan de Aziatische
kust, per spoor het land werden ingezonden.
Onvergetelijk schoon is die tocht naar Ismid,
langs de Zee van Marmora en de golf van Ismid.
Olijventuisen wisselen af met citroen- en oranje
boomgaarden. Donkere cypressen boren met hun
pieken van zwart naaldhout hoog in de lucht;
thuyas, honderden jaren oud, gegroeid op de tal
rijke kerkhoven verspreiden citroen of
terpentijngeur. Tusschen de donkere bosschen van tamme
kastanjes gluren de witte landhuizen, schilder
achtiger nog dan aan de Riviera, exotischer dan
aan de bloemrijke Italiaansche meren. De nadering
van Ismid kondigt zich aan door werven en fabrie
ken, het lieflijke landschap wordt allengs opgeslorpt
in schoorsteenrook en ijzergehamer. Het
handelsen fabrieksleven, het stoombootbedrijf leidden ons
in Klein-Aziëbinnen.
Het schemerde reeds toen wij in de
rood-witblauw-bevlagde sloep stapten, die ons naar de
Juno" zou brengen. Boven de rotsen van het
Klein-Aziatische bergland donkerde in het Oosten
het uitspansel Maar des te schitterender was de
aanblik van het met afval van vruchten- en
meloenschillen, rottende krengen en vischafval be
dekte havenwater. Elke beweging in dat vuile,
smerige vocht, elke plons der riemen in het zee
water, elke stuw van de voorplecht van roeibooten
en kaïken, deed fonteinen sprankelen van fonke
lende droppels, van zilveren golven, vloeibaar
goud, doorzichtig gesmolten metaal dat neerdroop.
Een phosphoriseerend schouwspel, zóó schoon,
zóó levend en spartelend en sprankelend, als de
kroezen van gesmolten goud of zilver, die men
in 's Rijks Munt te Utrecht bij het aanmunten
van geld kan aanschouwen. Millioenen infusoria
bereidden in de rottende bestanddeelen een onver
gelijkelijk tooverbeeld. Al onze aandacht was bij de
vaart daardoor in beslag genomen. Het was dus
aan die belangstelling te wijten, dat wij er niet op
letten hoe onder het zeil, dat over onze sloep aan de
voorplecht bijeengevouwen lag, beweging was
gekomen. Eerst toen het zware zeildoek werd weg
geslagen en een mannengedaante voor den dag
kroop, gaven wij er ons rekenschap van, dat, uit
genomen de vijf matrozen en wij, zich nog een
andere persoon in de boot bevond. Bepaaldelijk
ongunstig zag de onverwachte verschijning er niet
uit. Ongeschoren was wél zijn gelaat, lang golvend
zijn hoofdhaar; sjofel was zijn kleeding toch
was hij geen bedelaar, geen schooier. Men zag
hem aan, dat angst hem bezielde, doch dat hij
geen kwade bedoelingen had. Trouwens wat zou
n vermogen tegen zes of zeven anderen? De ma
trozen hielden stom van verbazing eensklaps op
met roeien. Zij die de riemen hanteerden hadden
aan den man bij het roer pas gezien dat er iets
gaande was, want zij zaten met den rug naar den
vreemdeling gekeerd. Wie ? Wat ? Ook
wij staarden met angstige nieuwsgierigheid de on
verwachte verschijning aan.
Wat te doen? De vragen der matrozen in het
Hollandsch gedaan bleven onbeantwoord. De
vreemde sprak enkele woorden. Was het Turksch?
Was het Grieksch? Het werd niet begrepen. Na
eenige pogingen uitte hij zich in het Fransch.
Fransch met een accent, waaruit wij opmaakten
dat hij geen Franschman was: Je veux parier
au capitaine". Meer niet, óók niet, toen wij in het
Fransch met hem wilden doorgaan.
Wij zaten verbluft tegenover den armen drom
mel, voor wien wij medelijden moesten voelen, ook
al had hij ons hevig doen schrikken. In het half
duister konden wij hem niet duidelijk onderschei
den en wij moesten onze nieuwsgierigheid
intoomen tot wij aan boord zouden wezen. Toen wij
aan de valreep aanlegden, keek de kapitein, die
ons met ongeduld wachtte omdat hij reeds onder
stoom lag voor een onmiddellijk vertrek, hoogst
verwonderd op, dat nog een derde passagier was
meegekomen. Met enkele woorden brachten de
matrozen hem op de hoogte van het geval. De
kapitein daalde af in de sloep en had met den
ongenooden gast een onderhoud. Toen hij weer aan
het dek ging, volgde de vreemdeling hem op de
trap en terwijl de sloep werd ingehaald en de val
reep werd opgeheschen, deelde de kapitein ons
mede dat de zoo geheimzinnig meegebrachte gast
een Rus was, een politiek vluchteling. Hij had
gebeden en gesmeekt, dat hij hem zou meenemen
naar Holland, waar hij veilig zou wezen. Daartoe
was echter de kapitein, uit verantwoordelijkheids
gevoel tegenover de Directie der Mij., niet te be
wegen, omdat het niet onmogelijk scheen, dat
daaruit politieke moeilijkheden zouden kunnen
voortspruiten. Nu hij eenmaal aan boord was en
de kapitein haast had om weg te stoomen, wilde
hij hem tot Smyrna meenemen. Vandaar moest hij
zich dan maar zien te redden.
De Juno" ging onder zeil" en wij stoomden,
in de kooi gedoken, langs de Klein-Aziatsche
kust in de richting van ons naaste doel: Smyrna.
Klein-Aziëheet met zijn Griekschen naam:
Anatolië, d.w.z. het land van den Zonsopgang. De
zee purper kleurende goot de zon haar glans over
het water, toen zij boven de bergen omhoog steeg.
Deze aanblik alleen reeds loonde het vroege op
staan. Of dreef ook nieuwsgierigheid om onzen
Rus te zien, mij ter kooi uit? Weldra was ik aan
het dek en kort daarna had de hofmeester mij
mijn koffie en morgenbrood gebracht. Ik zag toen
op het voordek den Rus staan, staaroogend over
de zee: een weemoedig stemmende figuur. Mijn
medelijden dreef mij tot den zwerver en in het mij
verschafte ontbijt, dat ik hem bracht, vond ik een
gereede aanleiding om hem aan te spreken. Nooit
vergeet ik zijn blik, vol verwondering en argwaan,
tevens een blik vol dankbaarheid. Argwaan, die
xich uitte in de vraag: ,,1'ourquoi est-ce que vous
faites cela?" een vraag waaruit een vastgeworteld
wantrouwen jegens den medemensch sprak: hij
was blijkbaar sedert tijden afgewend welgedaan te
worden.
En mét die vraag zag hij mij aan met zijn door
dringend oog en een flits ging door mijn brein:
ik zag die oogen, dien blik reeds vroeger." En
mijn blik rustte op hem, evenals de zijne op mij,
wij diepten op uit het verleden, wij zochten in
onze herinnering tot mij eensklaps een licht
opging: het was onze lakei, onze museumgids uit
Moskou, uit het Kremlin. Mijn vraag: Vous tes
Russe, vous avez téau Kreml a Moscou?" werd
bevestigend beantwoord en toen ik hem zei:
Alors nous nous sommes rencontres au Kreml.
Vous en souvenez-vous?" gaf hij ook dit toe. Het
ijs was gebroken. Hij deelde mij mede, hoe hij als
keizerlijk bediende steeds de taak had vervuld,
waaraan ik hem werkzaam had gezien; hoe hij
wellicht te vriendelijk en daardoor onvoorzichtig
was geweest. Bij de een of andere gelegenheid had
iemand kans gezien zich te laten insluiten, hetgeen
bij nadere inspectie des avonds was ontdekt. Van
medeplichtigheid beschuldigd, aan het daardoor
aan het licht gekomen nihilistencomplot, was hij
veroordeeld, zonder nig ander bewijs dan zijn
gebrek aan zorgen Siberiëzou zijn lotgeweestzijn,
wanneer niet goede vriendenhulp hem uit de gevan
genis had bevrijd. Tenslotte was het hem gelukt
buiten Rusland te komen, Constantinopel en van
daar de overzijde, Ismid te bereiken, waar wij hem
hadden ontmoet en waar hij in onze sloep die hij
door de vlag als Hollandschen bodem had herkend,
een schuilplaats had gezocht en gevonden.
De stakkerd was genoegzaam ontwikkeld om te
begrijpen dat Nederland voor hem gesloten moest
blijven. Dankbaar was hij voor de voorloopige
redding, al betreurde hij het ook, dat hij ons niet
verder mocht vergezellen dan tot Smyrna. Hoe
verder van Rusland, des te veiliger.
Maar de kapitein van de Juno" moest voet
bij stuk houden. Toen wij in Smyrna aan de kade
meerden ging Iwan van boord, en met een bang
hart zagen wij hem gaan en tusschen ezels en
kameelen?tusschen Turken en Armenërs verdwijnen
om een zielig en gevaarvol bestaan tegemoet te
gaan. Zijn weemoedigen blik bij het afscheid, */.iju
dankbetuiging voor hetgeen wij geldelijk nog voor
hem hadden gedaan, zijn laatsten wuifgroet aan
de kade, wij zullen ze nimmer vergeten.
De menschcnzee in het vreemde land verzwolg
wér een ongelukkigen zwerveling temeer in hare
golven.
J. N. SINGELS
VAN 6LUX5
DER
MEUBELS
'[STOFFEN1
1BEHANG
GEHEELE WOON
INRICHTING
UIDEN HAAG
NODRDEINDE