De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 8 november pagina 5

8 november 1924 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2473 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND EEN GEVAAR VOOR DE VOLKSGEZONDHEID HET ONTWERP TOT WIJZIGING DER WET~OP_DE UITOEFENING DER TANDHEELKUNDE. DE BOUW VAN EEN GROOTE GEMEENTE-WASSCHERIJ VOORGESTELD Teekening voor de Amsterdammer" door Jordaan Zij, die voor 10 Juni 1913 de beperkte tandprothese, waaronder te verstaan is het nemen van afdrukken van tfen mond en het plaatsen van kunsttanden en kunst gebitten, als beroep toepasten, zonder de bevoegdheid tot uitoefening der tandheelkunst te hebben verkregen, zijn en blijven daartoe bevoegd. Zij zenden binnen een door ons te bepalen termijn het bewijs van hun vestiging hier te lande voor 10 Juni 1913 ter viseering aan den met het toezicht op de handhaving van de wettelijke bepalingen betreffende besmettelijke ziekten belasten inspecteur, onder bijvoeging van zoo danig bescheiden, waaruit blijkt, dat zij vóór 10 Juni 1913 de beperkte tandprothese als beroep toepasten." (Voorgestelde aanvulling van de Wet van 24fjuni 1876, houdende regeling van de voorwaarden tot verkrijging der afzonder lijke bevoegdheid der tandheelkunst enz.). Gaarne voldoe ik aan'het verzoek^der relactie om naar aanleiding van de boven'aangehaalde voorgestelde wetswijziging, eenige opmerkingen te maken, omdat deze niet uitsluitend een vak belang raakt, maar omdat, indien het ontwerp wet wordt, wel degelijk een zeer groot algemeen belang van volksgezondheid wordt aangetast. Bezien we dan het bovenvermelde nader, dan staan we reeds dadelijk voor een groot probleem. Hoe bepaalt men nl. wie voor 10 Juni 1913 de zoogenaamde beperkte tandprothese uitoefende? Waarom is juist dat tijdstip gekozen? Wel werd toen de wet veranderd, maar tegen de zelfstandig werkende technikers werd niet opgetreden. Werd er wel eens een techniker voor den strafrechter gedaagd na 10 Juni 1913, (het geen met zeer veel moeite gepaard ging), dan werd weliswaar een zwaarder straf uitgesproken dan voordien, maar dat de tandtechnikers wegens het onbevoegd uitoefenen der tandheelkunst streng" gestraft werden, zooals de minister zich uit in de Memorie van Toelichting, daarvan is nooit eenige sprake geweest. Dit bewijst wel de groote toeneming van zelf standigwerkende tandtechnikers na 10 Juni 1913. De Minister verstaat onder beperkte tandpro these het afdruknemen en het plaatsen van kunsttanden en gebitten, maar de gevallen waar een tandarts zonder meer afdrukken kan nemen van den mond om een kunstgebit te plaatsen zijn uiterst zeldzaam, zoodat, als de tandtechnikers zich aan het ontwerp van wet- moesten houden, ze geen enkelen patiënt zouden kunnen behandelen. Zelfs zou een dergelijk geval, door een tandtechniker behandeld, voor den betrokken patiënt zeer nadeelige gevolgen kunnen hebben, daar men toch van den tandtechniker geen enkelen waarborg heeft. Hij mist alle kennis van asepsis en van ana tomie, wat toch voor het bepalen van den beet en het zelfstandig opstellen van een kunstgebit noodzakelijk is. En al vindt de tandtechniker den mond geschikt voor het plaatsen van een kunstgebit, wie waar borgt den patiënt, dat dit in werkelijkheid het ge val is? Ontbreekt den tandtechniker niet ten eenen male de meest elementaire kennis om pathologi sche afwijkingen te diagnostiseeren? Is de verleiding niet groot om, als hij iets derge lijks in den mond van een patiënt waarneemt, of ais er b.v. doode wortels zitten, die hij niet in be handeling mag nemen, daarop het kunstgebit toch maar te plaatsen? Dit is maar n enkel voor beeld van de vele gevallen welke tot complicaties kunnen leiden en zelfs het leven van een patiënt kunnen bedreigen. Men kan toch niet verwachten, dat hij voor deze behandeling zijn klant" eerst naar een tandarts zal verwijzen op gevaar af, dat de patiënt bij den tandarts onder behandeling blijft en de tand techniker zijn klant" nooit meer terug ziet? Afgezien van het bovenstaande, is het niet on verantwoordelijk om personen zonder de minste opleiding en zonder den minsten waarborg toe te laten tot het behandelen van menschen? Nemen we hier niet plotseling een ander stand punt in, dan dat, hetwelk in Nederland altijd is gehuldigd? De minister vergelijkt, in de Memorie van Toe lichting, de overgangsbepaling tot bovenvermeld wetsontwerp gemaakt, met die gemaakt bij de wetswijziging betreffende de bevoegdheden van artsen en apothekers, hetgeen onhoudbaar is, om dat de personen die van de laatstbedoelde over gangsbepaling zouden profiteeren, vóór die wets wijziging w e l bevoegd waren, terwijl de tand technikers nimmer bevoegd zijn geweest en de zelfstandigwerkende technikers de wet steeds hebben overtreden en dus ook in strijd met de rechtspraak gehandeld. Juist nu alle andere beschaafde landen al het mogelijke doen om van de zelfstandigwerkende tandtechnikers bevrijd te worden, komt onze JA, JA.... IL FAUT LAVER SON LINGE SALE EN FAMILLE !" minister en wil hun een bevoegdheid geven. Het wetsontwerp is daarenboven absoluut in s t r ij d met hetgeen het officieele lichaam van advies van den minister de Gezondheidsraad steeds weer heeft gerapporteerd. Verder staat in het wetsontwerp: zijn en b l ij v e n bevoegd. Is het den minister niet bekend, dat de tand technikers in Nederland nooit eenige bevoegdheid hebben gehad? Getuigen dat ook niet de strafvorderingen reeds vóór 1913 tegen de zelfstandigwerkende tand technikers?. Daarenboven heeft vóór 1913 reeds in de wet gestaan, dat het plaatsen van kunsttanden en gebitten tot de exameneischen behoort, en de examinandus blijk moet geven de tandvervangkunst te verstaan, waaruit dan toch zeker volgt, dat de tandarts en de arts alleen daartoe bevoegd zijn, en hier dus niet be doeld wordt het bloote" inzetten zonder meer. De t a n d t e c h n i e k is laboratoriumwerk, de tandvervangkunst is de indicatie vóór en het plaatsen van prothesewerk. De tandtechniker, hoe kundig ook op het gebied der tandtechniek, weet van de tandvervangkunst niets, hetgeen dan ook allerminst tot zijn vak behoort; hij behoeft nimmer een patiënt gezien te hebben. Mocht het bovengenoemde wetsontwerp tot wet worden verheven, dan zie ik daarin een zeer groot gevaar voor de goede tandheelkundige ver zorging van het Nederlandsche Volk. Gelukkig heeft men dat in alle medische kringen E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25b" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 125 gevoeld en heeft naast de Nederlandsche Maat schappij tot Bevordering der Tandheelkunst ook de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst een adres aan de Tweede Kamer ingezonden, waarin de groote gevaren voor de volksgezondheid uiteengezet worden. Met gerust heid zie ik dan ook de uitspraak van de Tweede Kamer tegemoet en vertrouw, dat bedoeld wets ontwerp niet uit politieke overwegingen zal wor den aangenomen. O S C. L A N S B E R G DE BIJENKORF" WAGENSTRAAT 45?45a DEN HAAG ZALEN voor VERGADERINGEN, EXPOSITIE'S, etc. CENTRUM DER STAD TEL. 14228

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl