Historisch Archief 1877-1940
No. 2474
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
De Italiaansche opera.
Ach, de arme opera. Zij is dood, zegt men. Maar
zij leeft, alle aesthetiek ten spijt. Zij leeft, zoolang
zij volle zalen trekt, zoolang er publiek te vinden
is, dat meer phantasie, meer illusie-kracht bezit,
meer liefde voor romantisch zingen heeft, dan
de koele critici, die zitten te bibberen bij alle
ongerechtigheid, die daar op de planken geschiedt
in een tijd, dat alles in het teeken der hervorming
en vernieuwing staat. Onze tijd van het realisme
heeft de opera bedenkelijk uit haar omgeving van
klatergoud in het nuchtere daglicht willen zetten.
Men moet de opera haar leven in het kunstlicht
laten. Tooneelrekwisieten, overdag gezien, zijn een
griezelig verkleurd goedje. Maar toch heeft men
er allang van afgezien echte huizen, echte fontein
tjes, echte plantsoentjes op hettooneel te zetten.
En daarom moeten wij maar klatergoud, voor
onze verbeelding goud laten zijn, dat is beter voor
onze gemoedsrust en voordie deropera-directeuren.
horizont langs het firmament glijden allen tijd en
astronomie ten spijt. De geweldige keelen, de
formidabele longen, de minutenlang aangehouden
voorlaatste noot van den cadens doen alles vergeten.
De Italiaansche Opera-troepen van De Hondt,
die hier ieder jaar weerkeeren, bezitten de gewel
dige keelen, de formidabele longen, de minuten
lange slotnoten, die aldoor weer de tooverformule
blijken om alles in illusie en glorie te zetten.
Vraag niet: waar haalt de Hondt de antiquiteiten
toch nog van daan? Hij heeft ze, basta en hij weet
dat hij er in Amsterdam een publiek voor vindt,
dat hem er dankbaar voor is. Wanneer ze dan nog
la voce celesta" heeten, wie zal er dan nog aan
twijfelen of men ooit hemelscher zang kan
hooren dan van dit puik der Italiaansche keelen?
De openingsvoorstelling bracht Ponchielli's
Qioconda". Ponchielli schreef vele opera's, doch
alleen de Gioconda" schijnt hem te mogen
overleven. Veel kwaad zou het niet hebben gekund,
wanneer deze opera ook was bijgezet bij de
verleden grootheid, dunkt me. Maar er komt een
ballet in voor, dat naam heeft gemaakt op
openlucht-concerten, dat wil men nog wel eens hooren
en zien, al viel het bij deze voorstelling leelijk
tegen.
Concertgebouw-sextet.
Men schijnt Joseph Jongen in Belgiëhoog aan te
slaan. Het lijkt me door wat hier van zijn muziek
Teekening voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen
MEEREN-SCnOEISEL
BERNARD ELIAS.
51 LEIDSCMESTROAT ADAM
Wijzangen van Tagore (foor Bernard Zweers.
Wat Mevrouw Noordewier zingt is altijd van een
echte gemoedsadel, een nobele attitude en haar
genre, haar instrumentale stem hebben niet huns
gelijke. Doch in een kleine ruimte als die van de
kleine-zaal klinkt haar zingen toch niet goed aan
en haar stalen geluid, als het zwaard dat uitging
van Gods mond", schalt beter in de kerken, en in
de Groote-Zaal-ruimte bij oratoria.
Concertgebouw. Strauss' Couperin-suite.
Het Concertgebouw gaf op zijn abonnements
concerten gelegenheid Strauss' nieuwe
Couperinsuite te hooren, muziek, bestaande uit dans
stukken naar clavecin-composities van Couperin
en gecomponeerd voor een balletopvoering in
de Weensche Redoute-zaal. Wij hebben reeds
eerder, naar aanleiding van het Richard
Straussfeest, speciaal bij ,,Ariadne auf Naxos", er op
gewezen, dat Strauss zich thans geheel wijdt aan
Men moet in de brave opera niet vragen waarom
een operazanger als een pop op zijn plaats staat te
zingen en acteert alsof men aan touwtjes trekt.
Men moet ook maar niet boos worden, dat er
een tooneel-decorkunst bestaat, dat de moderne
regie zich uitslooft om het beste te bereiken wat
aan tooneeleffect te bereiken is en dat dan een
regisseur van de opera voor zijn voorstelling zijn
pakhuis leeghaalt vol bibberende huizen, wanke
lende boomen, deuren die niet sluiten, zalen van
paleizen, waaruit de uitdrager blijkbaar reeds den
faillieten inboedel heeft weggebracht, met nog
n stoel en n tafel, waaraan de held kan
zitten wanhopen. Neen, dan moeten we maarliever
thuis blijven. Het is zoo geweest en het schijnt
zoo te moeten blijven. Het groote kind, dat het
publiek nog altijd is, houdt nu eenmaal meer
van de pop zonder kop, dan van de pop met
mooie mechanische oogen, die kan slapen en
jazeggen. In de opera komt het publiek om het
zingen en om de romantiek, die er nooit ontbreekt.
Wanneer er mooi gezongen wordt, wanneer er
maar spanning in de helden-aria's zit, wanneer
de snoodaard maar een ander den dood toezingt
met koud-makend realistisch accent, mogen de
zangers gerust bij den moord met blikken sabeltjes
lucht staan te hakken, mogen er gerust japon
sleepen in dichtslaande deuren blijven vastzitten
<of maantjes als bezeten van de poolster naar den
DE BOHEMERS
bekend is, nog weinig gerechtvaardigd. Werk,
dat o. a. indertijd op uitvoeringen van Belgische
kamermuziek ten gehoore werd gebracht deed ons
Joseph Jongen kennen als een braaf Franckist, de
rapsodie, die het Concertgebouw-sextet Dinsdag
avond speelde, bewees dat Jongen meer met zijn
tijd meegaat en voor zijn bloemlezing van rythmen
en klanken, in dit werk verzameld, de bloempjes
van overal uit het ruime veld der moderne muziek
heeft geplukt: Debussy, jazzband, orientalisme,
tango, habanera, etc. De rythmische versterking
van de bas is voor Jongen, wiens rythmiek, als
Franckist juist niet zijn geprononceerde kant was,
zeker een aanwinst, doch dan moet hij er ook wat
mee te zeggen hebben : het knap in elkaar timmeren
van een muziekstuk op deze basis hebben al
meerderen voor hem bewezen te kunnen. De
muzikale winst was te gering. Wat niet wegnam,
dat het Concertgebouwsextet van dit werk
een boeiende en alleszins geslaagde vertolking gaf.
Interessanter leek mij een trio van Loeillet, een
componist uit de tweede helft van de 17e eeuw,
van wien wij reeds meer muziek hoorden uit
voeren door het Concertgebouwsextet, dat voor
dezen componist van mooie musiceer-muziek een
zwak heeft, en terecht.
Mevrouw Noordewier verleende haar mede
werking aan dit concert in aria's van Mozart,
aria's uit cantates van Bach en in een tweetal
de ,,Neu-entdeckung Mozarts", zooals het tegen
woordig heet, en dat zijn versobering voortgaat
uit een streven naar innerlijke verdieping van zijn
kunst; wat ten slotte toch zal blijken uit te loopen
op de eenige verdieping die bij Strauss mogelijk is,
die tot een stijlvolle barok. Want wat Strauss uit
Couperin's muziek weer maakte is toch Strauss,
de man van bepaalde dikke orkest-effecten, speci
aal van het koper en het slagwerk (en hier speciaal
van een te goedkoop genoegelijk carillon), en zijn
voorkeuren verloochenen zich nooit, ook nu niet
weer in deze slechts schijnbaar versoberde in
strumentatie, waarin het aanwenden van een
cembalo een speelsche, doch niet een atmosferische
vondst kon blijken.
Een tweede novfteit, die Mengelberg introdu
ceerde, was een nieuwe compositie van Ernst
Schelling.
Ernst Schelling's ,,Victory Ball" is
Amerikaansche export. Dat danken wij onvermijdelijk
Mengelberg's Amerikaansche relaties. Want wie
zou anders op het idee komen deze muziek van
oorlogs-visioenen op Vals hier te vertoonen,
zou ik haast zeggen. Het stuk gaf alleen Mengel
berg gelegenheid een menigte trommen zoo
fascineerend te laten slaan, dat Berlioz, leefde
hij nog voor hem dadelijk een marsch alleen voor
trommen zou hebben gecomponeerd !
CONSTANT VAN W E s s EM