Historisch Archief 1877-1940
No. 2474
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
SCHILDERKUNST-KRONIEK
Teekening voor ,,de Amsterdammer"
door U. van Vlijmen
ANDKÉLN HICIIY UKOIÏULLLT, bij Butia.
Als eene eigenaardigheid, hem alleen eigen,
den kunstenaar stempelde tot eene persoonlijkheid,
dan waren de beide exposanten van deze
tenstelling persoonlijkheden.
De zuidelijke gloed, de gebruinde typen, de
soms Italiaansche hemel van AndréBroedelet
verraden hem en hem alleen op een afstand als
den maker. Vele jaren al bleef hij op dezelfde
wijze zich zelf gelijk en wijkt hij op dezelfde wijze
van anderen af. Hij heeft zijn kunstenaarsschap
aan een manier verpand en klampt zich daaraan
vast. Wat oorspronkelijkheid leek maar het
nimmer was is een dwangbuis geworden; een
kleed dat hij niet kan afleggen zonder zich zelf
te verliezen.
Het werk van Hetty Broedelet is op het
eerste gezicht bewegelijker en gevarieerder. Zij
schildert bloemen en stillevens maar vooral
bloemen. Zij neigt naar bontheid, plaatst graag
bloemen van verschillende sterk sprekende kleuren
in een fel groen vaasje of een kleurige kom. Zij
laat die bloemen uitkomen op een even getint
fond; een slagschaduw staat daar stevig tegenaan.
Aan haar plastische kracht ontbreekt het haar
stukken niet. Maar haar coloriet is noch gevoelig,
noch zuiver, noch gedistingueerd. Zij doet denken
aan een zangeres die tegen den toon aan zingt
en elk lied vertolkt op dezelfde manier. Zij is
gevangen in een methode evenals haar echtgenoot.
Het is niet moeilijk hier of daar eene azalea aan te
wijzen, die lichter, luchtiger, bloemiger dan andere
uw aandacht vasthoudt, maar tien tegen een, dat
op datzelfde schilderijtje, binnen enkele centi
meters een grof effect nw stemming bederft.
En de vele felle glimlachjes zijn wel grillig en
coquet maar daarom nog niet geestig of charmant.
Toch is er in de stukjes iets dat wijst op den arbeid
van iemand die beter zou kunnen en beter zou
willen, maar die een te vroeg succes den ver
keerden weg wees. Een klein, bescheiden schilderij
tje met spieringen (3) zachter van kleur en soupeler
van vorm schijnt uit een beter en inniger aan
schouwing geboren.
Men zou den heer en mevrouw Broedelet
toewenschen dat zij veel eigens over boord wierpen
en minder persoonlijk" werden, om zich zelf
terug te vinden. H E N N u s
TENTOONSTELLING DE BEEL
DENDE KUNST EN HET MEUBEL"
IN DE RlJKS-ACADEMIE VAN BEELDENDE
KUNSTEN TE AMSTERDAM
De toenadering van Kunst en Ambacht heeft
terecht veler liefde en toewijding, niet alleen omdat
in den samengang van het kunstzinnig element
en het zuiver ambachtelijke aan den kunstenaar
zoowel als aan den ambachtsman gelegenheid
wordt geboden hunne talenten op practische wijze
aan elkander dienstbaar te maken, doch ook wijl
zij een wijder gebied raakt en ruimer perspectief
opent, dan de al te nauwe beperking der kunst
vaardigheid binnen het kader van het z.g. tableau
de chevalet".
En al is er dan bij deze noviteit eener tentoon
stelling van meubelen en anderszins, waarbij de
beeldende kunst tot versier ings-kimst werd geheven
(het is nooit eene vernedering zooals sommigen
meenen te mogen veronderstellen !) in de Heilige
Hallen van de Officieel Erkende kunst en kunst
opleiding veel te weinig nieuws en al is alles
veeleer ingesteld op de historie, dan wel op het
heden of op eene grootere en betere toekomst,
dit neemt niet weg dat er heel wai te genieten valt
bij het aandachtig bezien der verschillende werk
stukken, welke in twee zalen van het Academie
gebouw zijn opgesteld.
Het is heel verstandig om als het getij verloopt,
de bakens te verzetten!.... De Nieuwe Tijd
brengt andere inzichten en meer dan eens is reeds
gewezen op het feit dat de schilderij-kunst lang
zamerhand in de architectonische oplossing der
wandschildering zal overgaan en dat aan deze
laatste en aldus aan de toegepaste beeldende
kunst eene groote toekomst is beschoren.
Het is juist als met de z.g. ,,vrije" beeldhouw
kunst: het vrijstaande beeld wordt in onzen tijd
reeds meer en meer verdrongen door het aan het
gebouw toegepaste beeldwerk. Terecht kon dan
ook de Directeur van de Amsterdamsche Academie
in zijn openingswoord van de tentoonstelling tot
de leerlingen zeggen:
,,... .Ge hebt niet te vreezen voor een vermin
dering van uw werk of uw idealen wanneer ge
Uw terrein veel ruimer zoekt dan alleen in de
afbeelding van het direct waarneembare. Integen
deel. Indien de arbeid aan wand en meubel u
verplicht tot maat en regel, tot samenvoeging tot
beeld en gedachte, dan blijft ge inderdaad in de
zuivere sferen der kunst bekenden".
MILA WELLERSON
c'.e 14-jarige celliste, die dcz; week in het
Concertgebouw een uitvoering gaf
Aldus werd bij de keuze der tentoongestelde
kunstvoorwerpen allereerst gezocht naar meubels
waarin de versiering met het beeld" en de
gedachte" voortdurend de aandacht vraagt".
Men vindt op de tentoonstelling velerlei goede
voorbeelden van de meest tiiteenloopende tech
nieken en men bewondert in deze oude en bezielde
dingen vooral de groote rust welke daaruit zoo
treffend naar voren komt, doch waarbij men tege
lijkertijd tot de erkenning komt, dat deze niet
meer voor dezen tijd is.
De tijd der ivoren torens" is voorbij, de kunste
naar moet het leven in !
Elke poging om de jongeren te wijzen op nieuwe
kansen dient met warmte te worden geprezen.
Buiten de beslotenheid der Academie wacht
hen velerlei moeilijkheid en eene door de ongunst
der tijden heen vijandige maatschappij.
Doch de machtige machine en het
aesthelischverzorgd massa-product, het bouw-beeldwerk
en de" wanden van velerlei gebouwen wachten
op hem en hem is de kracht der bezieling !
Maar dan voor zich en niet achter zich zien,
dus van het oude tot het nieuwe ! Daartoe /.ij
deze tentoonstelling eene aansporing.
O T T O VAN T U S S K N B R O E K
WETENSCHAP
EN JOURNALISTIEK
Ruim een jaar geleden verscheen er in de
Preuszische Jahrbücher 1) een zeer merkwaardig en
belangrijk artikel over dit onderwerp. Merkwaardig
niet alleen omdat het gastvrijheid in dat tijd
schrift genoot, maar vooral ook omdat hier een
professor aan het woord was, die ronduit verklaar
de, dat journalistiek en wetenschap geenszins
zulke tegenstellingen zijn als velen plegen te
beweren. Belangrijk, omdat het opstel op over
tuigende wijze deed zien hoe juist kunst, weten
schap en journalistiek hand in hand behooren
te gaan, belangrijk tevens omdat het geschreven
was ter gelegenheid van den zestigsten verjaardag
van den beroemden Oostenrijkschen schrijver
Herman Bahr en in die bijdrage uitkwam, hoe ook
een man als Bahr, als een sieraad uit de
journalistenwercld kon gelden. Professor Burdach, zoo heette
de auteur van dit waagstuk, betoogde dat in
Bahr de drie-eenheid: Journalistiek, Kunst en
Wetenschap huisde en wees op Bahr's zeer bijzon
dere praestaties op journalistiek terrein.
In tooneelstukken komen de dienaren van de
Koningin der Aarde er gemeenlijk niet erg goed af.
Daarin zijn ze in den regel al heel weinig gunstig
en ook heel weinig naar waarheid, geteekend.
Een groot deel van het publiek heeft nu echter een
maal, ook ten onzent, van journalistiek geen
erg hoogen dunk en in zooverre beantwoorden de
journalisten-op-de-plankcn meestal wel aan de
voorstelling van zaken, die de toeschouwers /.ich,
in laakbare onwetendheid en kortzichtigheid, in het
dagelijksch leven van een journalist maken.
Van heel wat meer inzicht gaf professor Burdach
RESTAURATEUR VAN SCHILDERIJEN
C. B. VAN BOHEMEN - DEN HAAG
blijk, (oen hij in het hier vermelde artikel o.m.
schreef: Er, der taglich, fast stiindlich ein
Bskenner, i m wahrsten ufid ursprünglichsten
Sinne des verhlaszten Worts ein Professor sein
musz, er soll, sofern er sein Ziel erreichen will,
auch ein Bildner sein des Oedankens und des
Worts. So ist der Journalist, wenn er seinem Ideal
nahekommt, zugleich Professor und Künstler."
Inderdaad, in deze woorden is de ware
beteekenis van den goeden journalist, van hem die
in de dagbladpers een vooraanstaande plaats in
neemt, volkomen gekenschetst.
Wie geroepen is door middel van de krant het
publiek voor te lichten omtrent de belangrijke
voorvallen in binnen- en buitenland op politiek
en sociaal gebied, kan dat alleen goed doen, wan
neer hij in staat is die voorvallen als het ware
door een wetenschappelijker! bril te beschouwen.
Juist het feit, dat de aard van het beroep met zich
meebrengt, dat men snel een conclusie moet vor
men, maakt het zoo dringend noodzakelijk, dat wie
dat moet doen, over een flinke dosis intellecttieele
gewetenswroeging beschikt. De gevaren van de
snelheid, die hier veelal een eisch is, kunnen niet
beter geneutraliseerd worden dan door een ter
stond, instinctief beseffen, dat men het probleem,
waarvoor men staat, van meer dan een kant dient
te bekijken. Naar mate men door studie van te
voren, door de kennis die men vergaard heeft,
meer paraat is, zal de kans op een juist weergeven
van wat er gebeurt, groottr zijn.
De zgn. hoogere journalistiek eischt een zeer
deugdelijken ondergrond van kennis, zonder welken
men zoo gauw oppervlakkig geschrijf in het leven
zou roepen, waarvan de infonnatorische waarde
natuurlijk zeer gering moet wezen.
Het is dan ook geen toeval, dat de N.R.Ct.,
die in ons land toch nog steeds als de beste geldt,
als de meest serieuse, bij uitstek wordt geredigeerd
door journalisten, die een wetenschappelijke op
leiding genoten hebben.
Meer dan een van haar beste medewerkers,
van wier hand hoofdartikelen in het blad plegen
te verschijnen, treft men aan onder onze professo
ren .
Intiisschen, dit alles heeft tot dusverre nooit
kunnen verhinderen, dat menigeen nog steeds
aan het ouderwetsche denkbeeld is blijven vast
zitten, dat journalistiek en wetenschap niets met
elkaar te maken hebben, ja twee totaal tegenover
gestelde machten" zijn.
Des te heuglijker mag men het verschijnsel
noemen, dat zich nu onlangs heeft voorgedaan,
toen in het Mekka van de Hollandsen^ geleerd
heid, toen in het groot-auditorium van de
Leidsche Hoogeschool, twee journalisten, op
uitnoodiging van de juridische faculteit, voor het
Legatum Visseriaiuini, elk een voordracht hebben
gehouden, door de in zoo zeldzaam talrijke getale
verschenen spes patriae, met groote belangstel
ling aangehoord.
De Leidsche professoren, althans zij, die de
voordrachten op het gebied van internationaal
recht en internationale politiek organiseeren tot
dit doel en ook tot het uitgeven van publicaties
op dit terrein moet het legaat worden aangewend
-- hebben blijk gegeven te beseffen, hoe goed
journalistiek en wetenschap kunnen samenwezen.
Vandaar, dat de studeerende jeugd, en nog
vele andere belangstel lenden, de gelegenheid hebben
gehad op 28 October Dr. M. v. Blankenstein,
den ster-correspondent van de N.R.Ct. te hooren
spreken over de politieke zijde der conferenties
van de laatste vijf jaar, en op 20 October Mr. Dr.
B. de Jong v. Beek en Donk, Zwitsersche cor
respondent van datzelfde blad, over den
juridischen kant der conferenties sinds 191'J.
Deze beide journalisten, wier beroepsarbeid hen
in staat had gesteld, ja genoopt,van nabij de confe
renties te bekijken en te bestudeeren, bleken wel
de geschikte beschouwers te zijn om op wetenschap
pelijke wijze een beeld te geven van wat zij als
journalist hadden gade geslagen.
Niet in de laatste plaats is het dan ook aan dit
tweetal te danken, dat 28 en 2!) October 1924 te
boeken zijn als gulden dagen zoowel in de histo
rie van Leiden's universitaire wetenschap, in wel
ker officieelen kring de Journalistiek haar intree
deed, als van de Nederlandsche Journalistiek, op
znlk een tot dien nog ongekende wijze door de
Wetenschap geëerd ea als gelijkwaardig erkend.
- Dr. E. v A N R A A i. r E.
1) Juli 1923.
Vraagt steeds
VAN OUDS HET BESTE MERK