Historisch Archief 1877-1940
No. 2474
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
Financiën en Economie
DE FRANSCHE LEENING
DIERSTUDIE: WALRUS
Teekenlng voor de Amsterdammer" doof H. Vefstljntn
Na de groote 7 pCt. Duitsche leening, welker
uitgifte met zoo groot succes bekroond werd,
ziet thans ook Frankrijk zich weder verplicht een
nieuwe leening ter openbare inschrijving aan te
bieden. De opbrengst dezer leening dient tot terug
betaling van een gedeelte van het voorschot, het
welk door de Banque de France aan den Franschen
staat is verleend en hetwelk op 6 November j.l.
tot f r. 23.1 milliard was gestegen.
De voorwaarden waartegen deze Fransche leening
wordt uitgegeven, zijn voor den Staat zeer be
zwarend en op het eerste gezicht heel wat
rigoureuser dan die, waartoe de Duitsche leening is uitge
geven. De Fransche leening, die aan geen maximum
van uitgegeven bedrag gebonden is, bestaat n.l.
uit 5 pCt. Schatkistbons, die in de jaren 1930 tot
1934 worden afgelost tot den koers vanlEOpCt.
De af te lossen stukken worden aangewezen door
middel van uitloting, in dier voege, dat van elk
millioen bons, dat geplaatst wordt, in 1930 worden
afgelost 20.000 stuks, in 1931 30.000 stuks, in
1932 40.000 stuks, in 1933 50.000 stuks en in
1934 860.000 stuks. De kans om tot de gelukkigen
te behooren, wier bons tot 150 pCt worden afgelost,
is in de jaren 1930?1933 dus niet zoo bijster groot,
daar het leeuwendeel der aflossing naar het laatste
jaar is verschoven. Toch moeten deze bons voor
beleggers, welke het risico van den wisselkoers
op zich durven nemen, veel aantrekkelijkheid
bezitten. Immers ontvangen deze niet alleen een
vaste rente van 5 pCt., maar bovendien hebben
zij nog de zekerheid over betrekkelijk weinig
jaren een premie van 50 pCt. te ontvangen. Houdt
men een oogenblik geen rekening met
samengestelden interest, dan maken de houders der bons
die reeds in 1930 worden terugbetaald, een ge
middelde rente van 13.3 pCt., terwijl van de bons,
welke in het laatste jaar worden terugbetaald,
toch nog gemiddeld 10 pCt. rente wordt gemaakt.
Anders wordt natuurlijk de rekening, wanneer
men wel densamengestelden interest in aanmerking
neemt. Dan toch blijkt, dat de geheele leening aan
den Franschen staat circa 8.6 pCt. aan rente kost.
Intusschen is dit nog altijd een hoog percentage
en hooger dan Duitschland te betalen heeft voor
zijn internationale leening. Hierbij moet echter
niet vergeten worden, dat de Duitsche leening
niet alleen buitengewoon goed verzekerd is door
speciaal daarvoor aangewezen onderpanden, maar
dat Duitschland ook het risico van den wissel
koers op zich genomen heeft door de leening uit
te geven in ponden en dollars. De Fransche leening
is een binnenlandsche, zoodat de houders dezer
bons het risico van den Franschen wisselkoers op
den koop toe moeten nemen. Dit risico behoeft
men nu wel niet zoo hoog aan te slaan, maar in
ieder geval mag het toch niet uit het oog worden
verloren.
Het percentage van 8.6, dat de Fransche staat
thans te betalen heeft, steekt ook ongunstig .af
tegen den rentevoet, waartegen bijv. nog in 1920
kon geleend worden. De leening van dat jaar toch
kostte aan den Franschen Staat niet meer dan
5.75 pCt., zoodat een nadeelig verschil van bijna
3 pCt. is ontstaan. Dit wekt wel eenigszins be
vreemding, wanneer men let op de belangrijke
verbetering, die de laatste jaren in de Fransche
budgetcijfers heeft plaats gehad. Het jaar 1919
leverde immers nog een deficit op van fr. 23.7
milliard, welk deficit in 1922 gedaald was tot
f r. 11.5 milliard, terwijl het voor het loopende
jaar, niettegenstaande de ongunstige omstandig
heden, niet meer dan fr. 4 milliard zal bedragen.
Een zeer groote verbetering valt dus niet te mis
kennen.
Hier komt nog bij, dat deze verbetering ook
voor het volgende begrootingsjaar blijft bestaan.
De Fransche Minister van Financiën toch heeft
voor 1925 de uitgaven geraamd op f r. 32.456 mil
lioen tegen f r. 29.854 millioen inkomsten, hetgeen
dus een deficit van fr. 2.602 millioen zou opleveren.
Ter dekking van dit tekort worden echter de vol
gende middelen voorgesteld: fr. 1777 millioen uit
nieuwe fiscale maatregelen, fr. 50 millioen uit
gewone ontvangsten en fr. 800 millioen uit de
Duitsche betalingen, in totaal dusfr. 2627 millioen,
zoodat 1925 dan een batig saldo van f r. 25 millioen
zou opleveren.
Het kan trouwens niet ontkend worden, dat de
Fransche regeering thans alles doet om den staat
van 's lands financieën te verbeteren. Daartoe
stelt zij zelfs haar bestaan in de waagschaal,
want uiteraard geven de strenge fiscale maat
regelen, welke thans genomen worden, aanleiding
tot dikwijls niet malsche critiek en bovendien is
het van algemeene bekendheid, dat de
Franschman over het algemeen den fiscus al zeer weinig
goedgezind is. Voorts wil men nu
ookwederde^vennootschappen verplichten jaarlijks 5 pCt. der netto
winst aan te wenden voor storting in het
reserveDli CLUBFAUTEUII.-GKITICUS
fonds en deze 5 pCt. te beleggen in Fransche staats
fondsen totdat het reservefonds 10 pCt. van het
kapitaal bedraagt. Ook voor maatschappijen, welke
wel een volgestorte reserve bezitten, maar die niet
in Fransche staatsfondsen belegden, zou dan voort
aan ook deze bepaling gelden. Ontduiking van de
voorgestelde regeling wordt met hooge boete
bedreigd. Sommigen willen zelfs nog verder gaan
en eischen verhooging van het percentage, ter
hoogte waarvan de reserve uit staatsfondsen
moet bestaan, van 10 pCt. tot 20 pCt. van het
kapitaal.
Zelfs bestaat de kans, dat men wel te ver gaat
en daardoor zijn doel voorbijschiet. Zoo zou men
er over denken van buitenlanders affidavits te
eischen ten einde de inning der Fransche belas
tingen van de eigen onderdanen meer effectief
te maken. Het gevolg hiervan zou vermoedelijk
zijn, dat Franschen, die thans in het buitenland
een groot bezit, bestaande uit Fransche fondsen,
hebben, die dan zullen verkoopen.
Uit een en ander blijkt onderwijl voldoende,
dat Frankrijk alle maatregelen neemt om zijn
financiëele positie weder zoo krachtig mogelijk te
maken, hetgeen de aantrekkelijkheid zijner lee
ningen ongetwijfeld verhoogt.
P A U L S A B E I,
MIDDELEEUWSCH!
't Is gebeurd in een hoek van ons vrije land
(maar de reis naar dien hoek is omslachtig !);
daar dwong er een graaf den lageren stand
en de Democratie was onmachtig !
Een graaf, in het huidige tijdsgewrocht,
die despotisch een overwinning bevocht!
Het leven vloot er zoo rustig voort;
zoo stil lag het land, en zoo vredig;
de bevolking woonde er ongestoord,
en hield met haar werk zich onledig;
-er dwong en er drukte geen enkele hand
(dan die van den fiscus) op 't vrije land !
Ze sleten hun dagen in pais en in vree,
de bewoners van hoeven en dorpen;
ze" bewerkten hun land, ze verzorgdenjhun'j vee,
aan niemand en niets onderworpen; «i
niet rijk, maar vrij, en niemands slaaf;' ?
tot hun Meester verscheen, in den vorm van
(dien graaf!
Hoe zal ik het melden, in dezen tijd,
die niet weet van slaven en knechten !
Want de graven zijn d' oude heerlijkheid kwijt,
en het volk, het volk heeft zijn rechten !
De Democratie stevent full speed" vooruit;
doch de graaf heeft met n woord haar voortgang
(gestuit!
De graaf zag uit over 't vrije land,
en somber blikten zijn oogen;
hij balde verwoed de strijdvaardige hand,
en zijn arm was krijgshaftig gebogen.
-Ik zal!" was toen 't woord, dat zijn lippen
(ontvoer,
en hij richtte zich op, stoutzinnig en stoer!
Zijn machtwoord ging uit, door het vrije land:
het eischte den dienst van allen !
Het heette: Zet eigen arbeid aan kant!"
het riep hen op als vazallen !
De dreigende konde van 't grafelijk woord
heeft het land in z'n vredige stilte gestoord !
Het woord is gesproken; het woord is gehoord;
't vrije volk is tot arbeid gedwongen....
En de graaf heeft zijn macht met het Recht
(geschoord;
met het recht, aan de Macht ontwrongen !
En 't vrije volk uit het vrije land
heeft gebogen onder des graven hand.
En de tijd leek een eeuw of drie, vier
(vervroegd:
't volk klaagde noch murmureerde.
Het heeft geploeterd; het heeft gezwoegd;
en de graaf, de graaf commandeerde....
i
Het is bij den Beerschen Overlaat,
dat die graaf ('k ineen natuurlijk den </(/7.'graaf)
r bestaat!
K U .M U K A NOS A I, I S