De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 15 november pagina 7

15 november 1924 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2474 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND LAS TRES REIMAS. (HAVANA CONDITION) Reinas Grandes - Reinas - Reinas Ghicas. Verpakt in kisten van 100 stuks Prijs f 120.?p. m. J. Ch HASEKABEP, Importeur van Havanasigaren, 23 GLASHAVEN TEL. 7347 R'DAM. INSTITUUT OVERTOOM Amsterdam Rotterdam Ofertoom 57 en 93* Kruisstraat 40 jpen - Steno - Talen Zooeven verschenen: PIERRE MARIEL DE FRATELLINI Da Geschiedenis van drie Clowns met 50 teekeningen en 6 portretten VERTAALD DOOR J. W. F. WERUMEUS BUNING Prijs ingen. f 2.40; geb. f 2.90 Uitgave EM. QUERIDO, Amsterdam BOUWT IN HET OOSTERPARK TE BILTHOVEN IILICHTIIGEI IEKTIEKT DE DIIECTK TEL. INT. :?No. 653S 20/30 n. O Cyl. DE AMSTERDAMMER Weekblad voor Nederland kost slechts f 3.?per kwartaal j of f 10.?per jaar bij vooruitbetaling.; Leverbaar met zeer ruime 6-pers. koetswerken "Coupélimousine Conduite intérieure Landaulet limousine / 8OOO.- f OOOO,?f 1O1OO.J LEONARD LANG, AMSTERDAM KLIMOP Van al onze werkelijk inlandsche planten kumt de klimop het laatst in bloei en hij houdt het in den regel uit, totdat de hazelaar alweer begint. Die twee overbruggen den winter en helpen mee, om de doodslaap der natuur nog heel aangenaam en levendig en onderhoudend te maken. Er zijn nog heel wat bloemen, die in November en December bloeien, maar voor het meerendeel is die bloei abnormaal en een ziekelijk verschijnsel van ver snelling of vertraging. Juist in dit jaar met zijn kouden, duisteren zomer en tamelijk zonnigen herfst hebben wij daar weer veel van 'e zien ge kregen. In de laatste week van October stond op menige plaats de heide nog in vollen bloei en zelfs de blauwe gentianen openden nog mooie nieuwe groote klokken. Ook duinroosjes en eglantieren bloeiden er nog lustig op los mét hier en daar een enkele peer en kastanje. Doch al deze bloei zou men vergissing kunnen noemen. Hij verloopt ook heel anders dan de normale bloei, het openen en sluiten der bloemen, het rijpen van meeldraden en stempels gaat in een heel ander tempo, dikwijls verward en lusteloos. Er is dan ook geen sprake van, dat deze bloemen ooit rijpe vruchten opleveren. Met de klimop is dat echter heel anders. Die bloeit zooals het behoort, opent zijn bloemen in behoorlijke volgorde en normaal tempo, fabriceert geregeld zijn honig, laat zijn helmkroppen duidelijk hun stuifmeel vertoonen, eer dat het stijltje zijn voorgeschreven lengte heeft bereikt en kleverig is geworden op zijn stempeltop. De kamperfoelie in Juni raakt door aanhoudend kil en donker weer nog wel eens de kluts kwijt en voelt dan ten slotte niet meer, of het avond is of morgen, maar onze klimop gaat in November en December rustig zijn gang en laat zich niet door wat nachtvorst van de wijs brengen, zelfs niet door een reeks van vorstdagen of door een sneeuwstorm. En in de donkere dagen voor en na Kerstfees' rijpt hij rustig zijn vruchten; dikke zwarte bessen, die overheerlijk te pas komen in den nawinter, wanneer meidoorn en wilde sneeuwbal, kardinaalsmuts en hulst al door de lijsters en duiven zijn afgegraasd. 't Is we! merkwaardig, dat deze plant, die zoo goed onze winters verdraagt of liever, die ze zoo weinig telt, tot een familie behoort, die haar voornaamste vertegenwoordigers in de tropen heeft en daar haar hoogsten bloei bereikt. ledere gymnasiast weet trouwens, dat de klimop een plant is van de Grieken en Romeinen en een van de voornaamste attributen van Bacchus. Misschien kan de een of ander mijner in de klassieken ervaren lezers mij wel het genoegen doen met een citaat op te duiken, waaruit blijken zal, dat die klimop der Grieken de variëteit is, die niet zwarte maar goudgele bessen draagt en die dan ook wel beschre ven is onder den naam van Hedera poi-tarum, de klimop der dichters. Over de klimop in de mytho logie, litteratuur en volksgeloof zouden we pagina's vol kunnen compileeren. Het zuidelijke karakter van onzen klimmer spreekt ook wel uit de omstandigheid, dat hij naar het Noorden niet eens zoo heel ver doordringt, verder dan Zuidelijk Zweden komf hij niet, de zesenvijftigste breedtegraad vormt zijn grens. Vroeger, voor den ijstijd was dat anders en klimopachtige gewassen komen dan ook nog voor in de merkwaardige fossiele flora's van Groenland en Spitsbergen. Ik zou wel eens willen weten, welke insecten er in Griekenland van de overvloedige honig van de klimopbloemen komen snoepen, 't Is maar heel jammer, dat de bloemenbiologie van die zuidelijke BLOEIENDE KLIMOP i Teekening van Johan Jacobs voor het Watidelboekje landen zoo weinig bestudeerd is. Zelfs Delpino vertelt er maar heel weinig van. Midden-F.uropa is in dat opzicht beter verzorgd; Sprengel en Hermann Muller hebben daar niet te vergeefs hun geniaal voorbeeld gegeven. Gelukkig begint de Weener school nu aardig te werken langs de Adriatische Zee. Wellicht vertelt ze ons metter tijd ook wat meer van den klimop in 't Zuiden. Als hij bij ons pas begint te bloeien, zoo in de eerste week van October, dan krijgt hij nog be zoekers genoeg. Ik heb den grooten klimop van de ruïne van Brederode in dien tijd wel vol gezien met allerlei mooie dagvlinders: ?talanta's, dagpauwoogen, vosjes, citroentjes en parelmoervlin ders, die er nog gauw wat voedsel kwamen opdoen eer ze den winterslaap in gingen. Toen was er ook nog een groote vlucht van honigbijen en natuurlijk legio vliegen, want bij ons is de klimop toch in hoofdzaak een vliegenbloem. Thans, nu zijn bloei ten einde loopt, wordt hij nog steeds door vliegen bezocht. Het gemakkelijkst kunt ge dit te zien krijgen, wanneer ge in uw tuin of in uw buurt een haag hebt van lagen klimop op eigen stam. Deze verkrijgt men door bloeitwijgen te stekken en die hebben dan ook niet het gewone hoekige gelobde klimopblad, maar min of meer ovale bladeren met lange spits. Ken gewone klimop i? mij veel liever, maar deze kweekvorm is toch wel geriefelijk voor hèt bestudeeren van de bloeigeschiedenis en ik v. il hem dan ook wel heel graag in mijn schooltuin hebben. Toen ik dezer dagen eens een uurtje bij de klim opbloemen doorbracht, leek het aardigste bezoek wel dat van een wesp, een gewone wesp. Merk waardig, zoolang ais die dieren zich nog in de kou wagen. De hommels, die ongeveer dezelfde leef wijze hebben, beginnen reeds in Augustus hun winterkwartieren te betrekken, dat zijn dan de eenzame wijfjes, want bij hommels zoowel als bij de sociale wespen gaan de werksters en de mannetjes allemaal in den herfst dood. Deze wespenkoningin was nu nog in de eerste week van November op de been en likte monter de honig van de stampers af. Maar de meeste bezoekers waren toch vliegen en wel het viertal soorten, dat zich dapper door onze wintertjes weet heen te slaan, bij vorst weggekropen in luwe hoekjes, maar gereed om van iedere zonnestraal te profiteeren en te allen tijde nog een beetje honig of stuifmeel te bemachtigen. Het zijn een lichtblauwe bromvlieg met een nog al breed en plat lichaam, die heet Pollenia, dan nog een donkerblauwe bromvlieg, ten derde de mooie ruige vlieg, vuilgroen met vuilgeel, die scatophaga heet en eindelijk de zweefvlieg, die wel wat van een honigbij heeft, maar natuurlijk niet steken kan en daarom blinde bij genoemd wordt. Zijn wetenschappe lijke naam is Eristalis tenax; ge vindt op den klimop ook nog wel een paar van zijn naaste verwanten. Dit zijn de echte winterboemelaars en zonder den klimop zouden ze het heel wat moeilijker hebben en misschien zou zonder hen, de klimop ook minder vruchten krijgen. En zonder de vogels zouden die vruchten niet worden ver spreid. Thans echter gebeurt dat al op groote schaal en den volgenden zomer ziet ge overal, waar vogels hebben gerust de aardige kiemplantjes van klimop in groepjes bij elkaar. In de laatste twintig jaren heb ik al heel wat van die kiemplantjes groot zien worden, zich zien uitbreiden over verscheidene viei kante meters boschgrond en huizenhooge boomen zien beklauteren. Ook ben ik wel met het kapmes tusschen beide gekomen, want hoewel de klimop met zijn hechtworteltjes niet in de stam van de boomen doordringt en er stellig geen sappen uit zuigt, beneemt hij toch eindelijk aan de bladeren van zijn gastheer licht en lucht, tot de dood er op volgt. De klimop zelf blijft dan leven, want die was het alleen om het steuntje te doen. JAC P. T n ij s s E

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl