De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 22 november pagina 12

22 november 1924 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2475 Lesjvan den heer Balthazar Verhagen Les van den heer van Gasteren DE TOONEELSCHOOL 1874?1924 Het was in 1821, dat in ons land de eerste pogingen werden aangewend, om de Tooneelspelers te onderwijzen in de vakken, die zij voor hunne kunst noodig hebben, pp 24 April van dat jaar werd door de Commissarissen van den Stads schouwburg gesticht: Het fonds, tot vinding ?der benoodigde onkosten, om Tooneellisten of tot de tooneelkunst geschikte lieden, een behoorlijk ?onderwijs in de kunst te doen genieten." Met deze Tooneelisten, die allen tot den Stadsschouw burg moesten behooren, werden de lessen gehouden in den schouwburg zelf en alleen door hoogstens S leden van het fonds. De baten werden gevonden in lo. de bruto opbrengst, zonder aftrek vaneenige kosten van drie buitengewone voorstellingen jaarlijks", 2o. de verbeurde boeten, volgens de Tooneelwetten, geïncasseerd door de Commissa rissen" en 3o. zoodanige gelden als door inteekeningen of andere goed te vinden middelen of bijdragen, speciaal daartoe zullen worden bijeengezameld." De leeraren werden aangesteld ,,om aan diegenen, die hem door Commissarissen worden aangewezen, in alle vakken der Tooneel kunst die instructie te geven, die noodig zijn om hen tot bekwame Tooneelkunstenaars op te leiden". Vreemd is het echter, dat de oprichtings acte, na deze bepalingen het onderwijs loslaat en alleen bepalingen bevat over het pensioeneeren der leden van den Stadsschouwburg en het fonds ook in 1836 werd omgezet in ,Het fonds tot pensioeneering van leden van den Stadsschouwburg". Van de school en hare leeraren en leerlingen is heel weinig bekend. Alleen weet men, dat Jelgerhuis er de plastiek en grimeerkunst doceerde, getuige zijn boek over deze vakken, dat hij voor de leerlingen schreef en dat Mevrouw Cornelia Wattier?Ziesenis uit het fonds een belangrijk pensioen ontving. Het was pas in 1866, dat de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen opnieuw pogingen aanwendde, om het tooneelonderwijs in goede banen te leiden en een school stichtte, waar door bekwame docenten het vakonderwijs werd gegeven. Maar ook deze school, waar leerlingen als Aug. Kieh.1, Louise van Dam, Marie van Westerhoven en andere bekende tocneelspelers de lessen vooral van Mevr. KleineGartman, volgden, voldeed niet aan de verwachtingen. Toen echter in 1872 het Nederlandsch Tooneelverbond werd opgericht, was hierbij een der eerste bepalingen: de stich ting eener Tooneelschool mtt vijfjarigen cursus, die geheel zou voldoen aan de eischen, die men stellen mocht aan de opleiding der moderne tooneelspelers. Met behulp van de zooeven genoemde Maat schappij, met Stads- en Pro vinciale subsidie begiftigd, werd op 23 November 1874 begonnen met een zestal leer lingen, van welke Cor Schulze en Anna Sablairolles de voor naamste waren. Het bestuur der school werd opgedragen aan den bekwamen kunste naar J. H. Rennefeld, terwijl eene Commissie van Beheer en Toezicht werd ge kozen, onder voorzitterschap van Mr. G. van Tien hoven. De lessen omvatten, buiten lessen in voor dracht en spel van Mevrouw Kleine-Gartman Nederlandsche Taal, Fransch, Duitsch, Engelsch, teekenen, aesthtika, zang, muziek, schermen, benevens de vakken als aardrijkskunde en ge schiedenis, ter algemeene ontwikkeling. Dat de school in een gropte behoefte voorzag bleek duidelijk, doordat jonge tooneelspelers als vak leerlingen de practische lessen bij kwamen woonen, ja zelfs door sommige Tooneeldirectie's daartoe werden verplicht. Was oorspronkelijk begonnen in een heerenS. J. BOUBERO WILSON huis aan de Prinsengracht, in 1878 werd een eigen gebouw gesticht aan de Marnixstraat bij de Raampoort, waarvoor de stad den grond in billijken erfpacht .had gegeven, met recht van koop, en met 16 leerlingen opende de cursus 1878 1879, onder leiding van den heer W. C. Goteling Vinnis. Het volgens jaar werden de eerste eind diploma's uitgereikt aan Cornelis Schulze, Anna Sablairolles, Antonia Poolman en Wilhelmina Bouret, die allen door het Nederlandsch Tooneel (toen juist uit den Stadsschouwburg verdreven) werden geëngageerd. In 1881 stierf Goteling Vinnis; hij werd opge volgd door den man, onder wiens vijf en dertig jarig bestuur de Tooneelschool klom tot hoogen bloei en het onderwijs geleid werd in steeds nieuwe banen, tot geestelijke ontwikkeling van den tooneelspeler. Hij, S. J. Bouberg Wilson, de vader lijke vriend van zoo velen, wist de leerlingen op te voeden tot menschen die de tooneelspeelkunst een cachet gaven, als tot dusverre onmogelijk werd geacht. Omgeven door een staf van leeraren waarvan de voornaamste waren: W. J. Hofdijk, Taco de Beer, Jacq. van Looy, Frank van der Goes, L. Simons, J. H. Rössing, Prof. G. A. van Hamel en Marie Speet voor technische vakken, en Mevrouw Kleine-Gartman, mevrouw Christine Stoetz, A. J. Legras, Jan C. de Vos, Henri van Kuyk en mevrouw Holtrop van Gelder voor de praktijk, maakte hij de school tot een instituut van hooge waarde, dat het tooneel begaafde en ontwikkelde artisten schonk. Zeker de tegen standers der school hebben nooit nagelaten er op te wijzen, dat geen enkele leerling het bracht tot een hoogte der Bouwmeesters laat het zoo zijn; maar leerlingen als Dr. Willem Royaards, Alida Tartaud?Klein, Herman Schwab, Louis de Vries, Aleide Roelofsen, Cor van der Lugt, om maar enkelen te noemen, bewezen toch wel, dat de tooneelschool in dien tijd tooneelkunstenaars had opgeleid, wier naam in de Nederland^sche Tooneelkunst een groote waarde heeft. En dat allen hem vereerden, hem dankbaar waren voor zijne groote liefde, bewees wel het feest van zijn vijf en twintigjarig directeurschap, toen uit geheel Nederland zijne oud-leerlingen samenstroomden om hem geluk te wenschen en blijkt ook nu nog waar zij zich allen willen vereenigen om bij het gouden feest der school, zijne nagedachtenis te eeren, door het aanbrengen van een gedenksteen. Toen Wilson in 1915 eindelijk als directeur aftrad, benoemde het Tooneelverbond als zijn opvolger den heer Balthazar Verhagen, die het onderwijs in nieuwe banen trachtte te leiden, waardoor hij in botsing kwam met vele der lee raren en niet minder met de leerlingen, die zelfs eene staking proclameerden en weigerden het onderwijs verder te volgen. Doch hij zette zijne plannen door, schrapte van het lesrooster de, volgens velen, onnutte lessen, verminderde het' aantal leeraren, bracht nieuwe vakken naar voren kortom een nieuwe geest regeert sinds dien tijd in de school. Op spel en voordracht gebied trachtte hij de besten aan zich te verbinden. Mevrouw Mann?Bouwmees ter werd leerares,helaasslechts voor kort, Adriaan van der Horst en Eduard Verkade be proefden hunne krachten, toch schijnt de school in de laatste jaren een kwijnend bestaan te lijden, misschien ook wel.omdat het Tooneelverbond zich niet meerinden bloeienden toestand van vroeger mag verheugen. Zoo zal dan op 23 Novem ber a.s. de school haar vijftig jarig bestaan vieren. Het Tooncelverbord heeft plannen,om te dezer gelegenheid aan de school een tooneelmuseuin te verbinden, maar de school zelf kwijnt en het is wel zonderling, dat op dit oogenblik voor een negental leerlingen, een <taf van vier en twintig bestuurderen en leeraren noodig if. Les van Mevrouw (tweede van links); Theo Mann?Bouwmeester. Op deze foto komen o. a. voor Mien Erfmann Ch. Kohier (derde van links); Marie Hamel (staand) en H. Burchdorffer (tweede van rechts) H. K. T E L

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl