De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 22 november pagina 6

22 november 1924 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

6 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2475 K l l door AËROBATES 22. HOE WERD DE MAAN ZOO TOEGETAKELD Ruim drie eeuwen lang hebben de bewoners der aarde hunne kijkers naar de hemellichten kunnen richten en gedurende een even lang tijd perk heeft de gesteldheid van het Maan-oppervlak hen voor een raadsel gezet, waarvan zij de oplos sing nog altijd niet gevonden hebben. Vóór het gebruik van kijkers kon men zijn fantasie over de lichte en donkere plekken, zooals het ongewapende oog die zag, den vrijen teugel laten. Wilde men gelooven dat de maan eenvoudig een mengsel was van lucht en vuur of aannemen dat de afwisseling van licht en donker slechts gezichtsbedrog was, wilde men zich tevreden stellen met de gedachte dat de zeeën en vaste landen der Aarde in de maan schijf gespiegeld werden gezien, zoo kon niemand daartegen bezwaar maken. Kijk", zeide Keizer Rudolf II tot Kepler, toen zij samen naar de maan stonden te kijken, hoe duidelijk zien wij vandaag Italiëweerkaatst." Toch zou hij er zich toen reeds gemakkelijk van hebben kunnen overtuigen, dat wat hij met het bloote oog als een vlakke figuur aanschouwde, in werkelijkheid een grillige verzameling bergen, heuvels, dalen, en spleten was. Plutarchus had dit, bij intuïtie reeds in de eerste eeuw na Chr. verkondigd en reeds de betrekkelijk kleine kijkers van onzen tijd leeren ons, dat onze trouwe trawant een nog heel wat onherbergzamer oord is dan men zich in vroegere eeuwen heeft voorgesteld. Om hierover wetenschappelijk te kunnen praten heeft men de op aarde gebruikte geologische terminologie ingevoerd, maar daarbij, jammer genoeg, uit drukkingen, die een bepaalde verklaring van het waargenomene bevatten niet kunnen vermijden. Men kan zich daaraan trouwens in de natuur wetenschappen zeer moeilijk onttrekken. Tot de in casu ongelukkig gekozen benamingen moet men de zeeën" en de kraters" rekenen. De eerste zijn groote, ongelijkmatig getinte, sterk lichtterug-kaatsende vlakten, waaruit zich hier en daar kopjes" en berg-aderen" verheffen, maar waarin geen water is. De tweede zijn vormen, die met de aardsche kraters slechts hierin overeen komen, dat het terrein van buiten af glooiend oploopt en dan naar de binnenzijde steil afvalt; maar verder zien zij er geheel anders uit dan de Vesuvius of de Piek van Teneriffe, en zij zijn vele malen grooter dan deze. De bodem is vlak en uit deze vlakte rijzen een of meer centrale bergen omhoog, die veel lager zijn dan de kraterwanden. Zoo heeft bijv. de bekende groote krater Copernicus een middellijn van 90 K.M., wanden van 3400 M. en een centrale piek van slechts 675 M. Met de overige namen van maanvormen kan men zich gemakkelijk vereenigen. Men aanschouwt op onzen satelliet de groote bergketenen der Alpen, Apennijnen, Karpaten en die van den Kaukasus; men vindt er bergruggen zooals de Taurus, op zich zelf staande pieken, ringgebergten en walvlakten, terwijl de spleten en de van n punt uit naar vele richtingen loopende stralen, twee vormen die men op aarde niet kent, in hooge mate bijdra gen tot het raadsel der maanschijf. De lezer denke echter niet, dat een korte opsom ming der maanvormen, hem een juist denkbeeld kan geven van wat hij in een kijker te zien krijgt. De grillige warboel van bergen en kraters, naast en op elkaar, dubbel en in elkaar geschoven, kan niet met woorden beschreven worden en wie ze beziet, vraagt zich verwonderd af welke processen een hemellicht op een dergelijke wijze hebben kunnen toetakelen. 1) Een van onze astronomen heeft eens geschreven dat de gezamenlijke natuurwetenschappen mach teloos staan tegenover het probleem van de ont wikkeling van ons Zonnestelsel. Deze machte loosheid komt te scherper uit, naarmate men zich met de bijzonderheden van dit stelsel gaat bemoeien en naarmate er meer wetenschappen bij een be paald vraagstuk betrokken zijn. Hoe kan men over de bijzonderheden der planeet Mars gaan theoretiseeren als men niet eens weet of zij jonger of onder is dan de aarde en hoe kan men den bijzonde ren bouw der maanstructuur logisch verklaren, als men niet weet of zij eertijds al dan niet een I) De maankaart van Schmidt geeft onge veer 33000 kraters. deel der aarde was? Een bekend Amerikaansch sterrekundige heeft jaren lang op grond van eenige overeenkomst tusschen de kraters der Sandwicheilanden en de walvlakten der maan, de meening verkondigd dat deze laatste zich van de aarde moet hebben losgescheurd daar waar zich thans de Stille Zuidzee bevindt. Jan Feith, dien men toch even weinig au sérieux" moet nemen als dezen Amerikaan, vertelt in zijn boek: De wereld om" van een ontmoeting die hij met hem gehad heeft aan boord van een mailboot. ....Zoo liep hij naast me te betoogen met die goeie, ronde, bleeke maan, die mee scheen te luisteren, hoog aan de lucht. Hier ! zei Pickering*?hier tusschen Aziëen Amerika heeft het maanland gelegen, beweer ik. Dat heeft dan gebarst en gekraak gegeven door de centrifugale krachten, en toen de aardscheur ongeveer 2000 mijlen diep was, liet het groote middenstuk los." Daarstondhet in de lucht en we keken ernaar". Het past wel niet precies meer, zei de professor voorzichtig, maar er is voor mij geen twijfel het is dezelfde materie, dezelfde formatie!" De maan lachte ons leuk toe. In de maan,,stemming van het oogenblik vroeg ik hem wat dat lachen beteekende. Daar ben ik nog niet heelemaal zeker van," zei hij geheimzinnig, maar als ik nu eens kon bewijzen dat de Hawai-eilanden net in z'n mond pasten?" Maar zoo eenvoudig is de zaak niet, reeds hierom niet omdat de bedoelde oceaan slechts 9 K.M. diep is en de maan een middellijn heeft van 3500 K.M. En nog veel minder eenvoudig is het een verklaring te geven van het zoo bijzondere en zoo sterk van dat der aardoppervlakte verschil lende beeld dat onze satelliet te aanschouwen geeft, een verklaring die de astronomen, geologen en meteorologen gelijkelijk bevredigen moet. Toch heeft men zich begrijpelijkerwijze, niet bij een non possumus" neergelegd en vooral de krater vorming als overheerschende eigenaardigheid, op verschillende manieren trachten te verklaren. Deze pogingen hebben geleid tot de volgende 5 onderstellingen, naar welke de maankraters hun ontstaan te danken zouden hebben aan: 1. vul kanische uitbarstingen, 2. uitdamping, 3. inzin king, 4. bombardement van meteoren of kleine satellieten en 5. getijde-werking gedurende het stollen der taai-vloeibare massa. Laat ik er dadelijk aan toevoegen dat de weten schappelijke litteratuur hierover, die dagelijks aangroeit, een beeld geeft van groote oneenigheid, vooral sedert men ontdekt heeft dat er, voor alle typische kraters geldende, numerieke waarden gegeven kunnen worden waardoor zij gekarakteri seerd zijn. Deze hebben betrekking op de verhou ding van krater-rand en bodem-rand, de helling der wanden en zoo meer en wie zijn theorie wil verdedigen aan de hand van kunstmatige maan kraters, ziet zich hier een tamelijk scherp criterium gesteld, waarover ijverig geredetwist kan worden. De theorie der vulkanische werkingen heeft hare bekoring en hare bezwaren, hare bekoring omdat men door de eigenschappen van het op de maan-gesteenten teruggekaatste lichtte weten is ge komen dat wat men zou kunnen noemen de korst" van de maan waarschijnlijk uitsluitend uit broze lavagesteenten is samengesteld, en deze ook op de aarde een produkt van vulkanische uitbar stingen zijn. Als een bezwaar wordt meestal aan gevoerd de groote afmetingen der kraters en het ontbreken van argumenten voor het optreden van de zeer heftige processen noodig om ze tot stand te brengen. Volgens Campbell, den tegenwoordigen directeur der Lick-sterrenwacht, behoeft men echter niet aan zeer heftige processen te denken bij het zien van zeer groote kraters, daar deze ook door zwakke processen, die millioenen jaren geduurd kunnen hebben, ontstaan kunnen zijn. De vraag intusschen waarom vulkanische uitbarstingen op de maan tot vormen hebben geleid zoo verschillend van die op aarde, is niet bevredigend beantwoord. Dat de kraters uitsluitend door uitdamping of inzinking ontstonden, is niet waarschijnlijk en wordt niet aannemelijk gemaakt. Volgens het eerst genoemde proces zou het maan-oppervlak door de zich naar buiten werkende gassen en dam pen plaatselijk zijn vervormd, zooals men dat o.a. aan een broodkorst kan waarnemen. Op het tweede proces werd de aandacht gevestigd naar aanleiding van waarnemingen van een sneeuwveld waarop overdag de zon scheen en dat 's nachts aan strenge vorst was blootgesteld; toen dit eenige dagen had geduurd, bleken er kratervormige inzinkingen te zijn ontstaan, die geleide lijk dieper werden naarmate de elkaar afwisse lende werkingen langer duurden. Op deze wijze zou een maan-massa, die nog niet verstijfd was en die beurtelings aan groote hitte en hevige koude bloot stond, kratervormige inzinkingen hebben kunnen krijgen. De meteoren-theorie werd voor het eerst geop perd in 1828 en 1820 door den Duitschen astronoom Gruithuisen, en nadat zij in vergetelheid was geraakt, een halve eeuw later door den Engelschen Influenza Nu de gure winter nadert kunt gij bij de geringste kouvatting door tocht op tram, straat of kantoor opgedaan, uw influenza van vorige jaren terugkrijgen. Wapent U zich bijtijds daarte gen en draag steeds een flacon bij U, zij houden verkoudheid en influenza op een afstand. Door talloozen aan bevolen bij Rheumatiek, Jicht, Spit, Slapeloosheid, Hoofd- en Zenuwpijn. Bij alle Apoth. en Drog. a f 0.80 en f 2.astronoom Proctor en door twee Duitschers Thiersch (een theoloog en een architect) opnieuw bedacht. Zij komt hierop neer dat alle oneffen heden der maan-oppervlakte haar ontstaan zouden te danken hebben aan het binnendringen van groote en kleine meteorieten in een nog niet ver hard maan-lichaam. Daarbij is de moeielijkheid reeds dadelijk deze: waar kwamen deze enorme brokstukken vandaan, waarom troffen zij de aarde niet en waarom de maan (blijkens den vorm der kraters) bijna altijd loodrecht? De twee eerste vragen heeft men wel eens trachten te beantwoorden door deze projec tielen aan aardsche vulkanische uitbarstingen toe te schrijven, maar hiertegen komen de geologen in verzet. Zijn het inderdaad kosmische projectie len geweest, dan kunnen zij, volgens de aanhangers van deze theorie, ook de aarde op dezelfde wijze gehavend hebben, maar is deze in staat geweest wat de maan bij gebrek aan een dampkring niet kon de sporen van deze ramp uit te wisschen door eeuwenlange processen van verweering. Later heeft men de gedachte aan kosmische projectielen laten varen en de mogelijkheid geopperd dat de aarde door een ring van kleine satellieten omgeven was, die de een vóór, de ander na, de maan hebben getroffen en er hun merk op hebben achtergelaten. Dit profes (samenballing van kleine lichamen tot n1» is mathematisch zeer moeilijk te behandelen en waarschijnlijk niet mogelijk. Proeven met projectielen uit vliegtuigen geno men leerden bovendien dat de buitenwanden der gaten steiler atloopen dan de binnenwanden in tegenstelling met hetgeen op de maan wordt waargenomen. De theorie zou overigens eischen dat men kleine kraters bedekt zou zien door groote, terwijl het omgekeerde het geval is en zij ver klaart niet de aan de binnenwanden der kraters waargenomen terras-vorming evenmin als andere bijzonderheden van den kraterbouw. Toen de maan nog geen vaste kern had en sneller om haar as wentelde dan thans, is onge twijfeld haar geheele oppervlak aan een door de zon en de aarde teweeg gebrachte getijde-werking onderworpen geweest. De taaie massa werd daar door beurtelings op en neer bewogen; zij liep bij vloed door openingen in de reeds vaste korst, overstroomde deze naar alle kanten en liep bij het intreden der eb wel grootendeels terug, maar een deel bleef achter en verhardde door afkoeling. Dit proces herhaalde zich geregeld, totdat de opening verstopt geraakte en als laatste stuip trekking een centrale piek van geringe hoogte gevormd werd. De Duitsche natuurkundige Ebert heeft naar dit proces kunstmatige kraters ver kregen, die beter dan hun soortgenooten de eigen aardigheden der maan-kraters vertoonden. Maar ook deze theorie is voor een volledige verklaring onvoldoende. Getijde-werking is een gelijkmatig, kalm verloopend proces; n blik op de maanschijf is echter voldoende om ons de overtuiging te geven dat het beeld van dit hemellicht geschonden werd door heftige, onstuimige werkingen. Het is daarom misschien het beste aan te nemen dat alle in de verschillende theorieën gedachte processen aan de schending van het fraaie beeld gelijkelijk debet zijn geweest. ouoo p o.a s &N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl