Historisch Archief 1877-1940
6
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2475
K
l
l
door AËROBATES
22.
HOE WERD DE MAAN ZOO
TOEGETAKELD
Ruim drie eeuwen lang hebben de bewoners
der aarde hunne kijkers naar de hemellichten
kunnen richten en gedurende een even lang tijd
perk heeft de gesteldheid van het Maan-oppervlak
hen voor een raadsel gezet, waarvan zij de oplos
sing nog altijd niet gevonden hebben. Vóór het
gebruik van kijkers kon men zijn fantasie over de
lichte en donkere plekken, zooals het ongewapende
oog die zag, den vrijen teugel laten. Wilde men
gelooven dat de maan eenvoudig een mengsel was
van lucht en vuur of aannemen dat de afwisseling
van licht en donker slechts gezichtsbedrog was,
wilde men zich tevreden stellen met de gedachte
dat de zeeën en vaste landen der Aarde in de maan
schijf gespiegeld werden gezien, zoo kon niemand
daartegen bezwaar maken.
Kijk", zeide Keizer Rudolf II tot Kepler, toen
zij samen naar de maan stonden te kijken, hoe
duidelijk zien wij vandaag Italiëweerkaatst."
Toch zou hij er zich toen reeds gemakkelijk van
hebben kunnen overtuigen, dat wat hij met het
bloote oog als een vlakke figuur aanschouwde,
in werkelijkheid een grillige verzameling bergen,
heuvels, dalen, en spleten was. Plutarchus had
dit, bij intuïtie reeds in de eerste eeuw na Chr.
verkondigd en reeds de betrekkelijk kleine kijkers
van onzen tijd leeren ons, dat onze trouwe trawant
een nog heel wat onherbergzamer oord is dan men
zich in vroegere eeuwen heeft voorgesteld. Om
hierover wetenschappelijk te kunnen praten heeft
men de op aarde gebruikte geologische terminologie
ingevoerd, maar daarbij, jammer genoeg, uit
drukkingen, die een bepaalde verklaring van het
waargenomene bevatten niet kunnen vermijden.
Men kan zich daaraan trouwens in de natuur
wetenschappen zeer moeilijk onttrekken. Tot de
in casu ongelukkig gekozen benamingen moet
men de zeeën" en de kraters" rekenen. De eerste
zijn groote, ongelijkmatig getinte, sterk
lichtterug-kaatsende vlakten, waaruit zich hier en daar
kopjes" en berg-aderen" verheffen, maar waarin
geen water is. De tweede zijn vormen, die met de
aardsche kraters slechts hierin overeen komen,
dat het terrein van buiten af glooiend oploopt en
dan naar de binnenzijde steil afvalt; maar verder
zien zij er geheel anders uit dan de Vesuvius of de
Piek van Teneriffe, en zij zijn vele malen grooter
dan deze. De bodem is vlak en uit deze vlakte
rijzen een of meer centrale bergen omhoog, die
veel lager zijn dan de kraterwanden. Zoo heeft
bijv. de bekende groote krater Copernicus een
middellijn van 90 K.M., wanden van 3400 M. en
een centrale piek van slechts 675 M.
Met de overige namen van maanvormen kan
men zich gemakkelijk vereenigen. Men aanschouwt
op onzen satelliet de groote bergketenen der Alpen,
Apennijnen, Karpaten en die van den Kaukasus;
men vindt er bergruggen zooals de Taurus, op
zich zelf staande pieken, ringgebergten en
walvlakten, terwijl de spleten en de van n punt uit
naar vele richtingen loopende stralen, twee vormen
die men op aarde niet kent, in hooge mate bijdra
gen tot het raadsel der maanschijf.
De lezer denke echter niet, dat een korte opsom
ming der maanvormen, hem een juist denkbeeld
kan geven van wat hij in een kijker te zien krijgt.
De grillige warboel van bergen en kraters, naast
en op elkaar, dubbel en in elkaar geschoven, kan
niet met woorden beschreven worden en wie ze
beziet, vraagt zich verwonderd af welke processen
een hemellicht op een dergelijke wijze hebben
kunnen toetakelen. 1)
Een van onze astronomen heeft eens geschreven
dat de gezamenlijke natuurwetenschappen mach
teloos staan tegenover het probleem van de ont
wikkeling van ons Zonnestelsel. Deze machte
loosheid komt te scherper uit, naarmate men zich
met de bijzonderheden van dit stelsel gaat bemoeien
en naarmate er meer wetenschappen bij een be
paald vraagstuk betrokken zijn. Hoe kan men over
de bijzonderheden der planeet Mars gaan
theoretiseeren als men niet eens weet of zij jonger of
onder is dan de aarde en hoe kan men den bijzonde
ren bouw der maanstructuur logisch verklaren,
als men niet weet of zij eertijds al dan niet een
I) De maankaart van Schmidt geeft onge
veer 33000 kraters.
deel der aarde was? Een bekend Amerikaansch
sterrekundige heeft jaren lang op grond van eenige
overeenkomst tusschen de kraters der
Sandwicheilanden en de walvlakten der maan, de meening
verkondigd dat deze laatste zich van de aarde moet
hebben losgescheurd daar waar zich thans de
Stille Zuidzee bevindt. Jan Feith, dien men toch
even weinig au sérieux" moet nemen als dezen
Amerikaan, vertelt in zijn boek: De wereld om"
van een ontmoeting die hij met hem gehad heeft
aan boord van een mailboot. ....Zoo liep hij
naast me te betoogen met die goeie, ronde,
bleeke maan, die mee scheen te luisteren, hoog
aan de lucht. Hier ! zei Pickering*?hier
tusschen Aziëen Amerika heeft het maanland
gelegen, beweer ik. Dat heeft dan gebarst en
gekraak gegeven door de centrifugale krachten,
en toen de aardscheur ongeveer 2000 mijlen diep
was, liet het groote middenstuk los."
Daarstondhet in de lucht en we keken ernaar".
Het past wel niet precies meer, zei de professor
voorzichtig, maar er is voor mij geen twijfel
het is dezelfde materie, dezelfde formatie!"
De maan lachte ons leuk toe. In de
maan,,stemming van het oogenblik vroeg ik hem wat dat
lachen beteekende. Daar ben ik nog niet
heelemaal zeker van," zei hij geheimzinnig, maar
als ik nu eens kon bewijzen dat de Hawai-eilanden
net in z'n mond pasten?"
Maar zoo eenvoudig is de zaak niet, reeds hierom
niet omdat de bedoelde oceaan slechts 9 K.M.
diep is en de maan een middellijn heeft van
3500 K.M. En nog veel minder eenvoudig is het
een verklaring te geven van het zoo bijzondere
en zoo sterk van dat der aardoppervlakte verschil
lende beeld dat onze satelliet te aanschouwen geeft,
een verklaring die de astronomen, geologen en
meteorologen gelijkelijk bevredigen moet. Toch
heeft men zich begrijpelijkerwijze, niet bij een
non possumus" neergelegd en vooral de krater
vorming als overheerschende eigenaardigheid,
op verschillende manieren trachten te verklaren.
Deze pogingen hebben geleid tot de volgende 5
onderstellingen, naar welke de maankraters hun
ontstaan te danken zouden hebben aan: 1. vul
kanische uitbarstingen, 2. uitdamping, 3. inzin
king, 4. bombardement van meteoren of kleine
satellieten en 5. getijde-werking gedurende het
stollen der taai-vloeibare massa.
Laat ik er dadelijk aan toevoegen dat de weten
schappelijke litteratuur hierover, die dagelijks
aangroeit, een beeld geeft van groote oneenigheid,
vooral sedert men ontdekt heeft dat er, voor alle
typische kraters geldende, numerieke waarden
gegeven kunnen worden waardoor zij gekarakteri
seerd zijn. Deze hebben betrekking op de verhou
ding van krater-rand en bodem-rand, de helling
der wanden en zoo meer en wie zijn theorie wil
verdedigen aan de hand van kunstmatige maan
kraters, ziet zich hier een tamelijk scherp criterium
gesteld, waarover ijverig geredetwist kan worden.
De theorie der vulkanische werkingen heeft
hare bekoring en hare bezwaren, hare bekoring
omdat men door de eigenschappen van het op de
maan-gesteenten teruggekaatste lichtte weten is ge
komen dat wat men zou kunnen noemen de korst"
van de maan waarschijnlijk uitsluitend uit broze
lavagesteenten is samengesteld, en deze ook op
de aarde een produkt van vulkanische uitbar
stingen zijn. Als een bezwaar wordt meestal aan
gevoerd de groote afmetingen der kraters en het
ontbreken van argumenten voor het optreden
van de zeer heftige processen noodig om ze tot
stand te brengen.
Volgens Campbell, den tegenwoordigen directeur
der Lick-sterrenwacht, behoeft men echter niet
aan zeer heftige processen te denken bij het zien
van zeer groote kraters, daar deze ook door zwakke
processen, die millioenen jaren geduurd kunnen
hebben, ontstaan kunnen zijn. De vraag intusschen
waarom vulkanische uitbarstingen op de maan tot
vormen hebben geleid zoo verschillend van die
op aarde, is niet bevredigend beantwoord.
Dat de kraters uitsluitend door uitdamping
of inzinking ontstonden, is niet waarschijnlijk en
wordt niet aannemelijk gemaakt. Volgens het
eerst genoemde proces zou het maan-oppervlak
door de zich naar buiten werkende gassen en dam
pen plaatselijk zijn vervormd, zooals men dat
o.a. aan een broodkorst kan waarnemen. Op het
tweede proces werd de aandacht gevestigd naar
aanleiding van waarnemingen van een sneeuwveld
waarop overdag de zon scheen en dat 's nachts
aan strenge vorst was blootgesteld; toen dit
eenige dagen had geduurd, bleken er
kratervormige inzinkingen te zijn ontstaan, die geleide
lijk dieper werden naarmate de elkaar afwisse
lende werkingen langer duurden. Op deze wijze
zou een maan-massa, die nog niet verstijfd was en
die beurtelings aan groote hitte en hevige koude
bloot stond, kratervormige inzinkingen hebben
kunnen krijgen.
De meteoren-theorie werd voor het eerst geop
perd in 1828 en 1820 door den Duitschen astronoom
Gruithuisen, en nadat zij in vergetelheid was
geraakt, een halve eeuw later door den Engelschen
Influenza
Nu de gure winter nadert kunt
gij bij de geringste kouvatting
door tocht op tram, straat of
kantoor opgedaan, uw influenza
van vorige jaren terugkrijgen.
Wapent U zich bijtijds daarte
gen en draag steeds een flacon
bij U, zij houden verkoudheid en influenza
op een afstand. Door talloozen aan
bevolen bij Rheumatiek, Jicht, Spit,
Slapeloosheid, Hoofd- en Zenuwpijn.
Bij alle Apoth. en Drog. a f 0.80 en f
2.astronoom Proctor en door twee Duitschers
Thiersch (een theoloog en een architect) opnieuw
bedacht. Zij komt hierop neer dat alle oneffen
heden der maan-oppervlakte haar ontstaan zouden
te danken hebben aan het binnendringen van
groote en kleine meteorieten in een nog niet ver
hard maan-lichaam.
Daarbij is de moeielijkheid reeds dadelijk deze:
waar kwamen deze enorme brokstukken vandaan,
waarom troffen zij de aarde niet en waarom de
maan (blijkens den vorm der kraters) bijna altijd
loodrecht? De twee eerste vragen heeft men wel
eens trachten te beantwoorden door deze projec
tielen aan aardsche vulkanische uitbarstingen toe
te schrijven, maar hiertegen komen de geologen
in verzet. Zijn het inderdaad kosmische projectie
len geweest, dan kunnen zij, volgens de aanhangers
van deze theorie, ook de aarde op dezelfde wijze
gehavend hebben, maar is deze in staat geweest
wat de maan bij gebrek aan een dampkring niet
kon de sporen van deze ramp uit te wisschen
door eeuwenlange processen van verweering.
Later heeft men de gedachte aan kosmische
projectielen laten varen en de mogelijkheid geopperd
dat de aarde door een ring van kleine satellieten
omgeven was, die de een vóór, de ander na, de
maan hebben getroffen en er hun merk op hebben
achtergelaten. Dit profes (samenballing van kleine
lichamen tot n1» is mathematisch zeer moeilijk
te behandelen en waarschijnlijk niet mogelijk.
Proeven met projectielen uit vliegtuigen geno
men leerden bovendien dat de buitenwanden der
gaten steiler atloopen dan de binnenwanden in
tegenstelling met hetgeen op de maan wordt
waargenomen. De theorie zou overigens eischen
dat men kleine kraters bedekt zou zien door groote,
terwijl het omgekeerde het geval is en zij ver
klaart niet de aan de binnenwanden der kraters
waargenomen terras-vorming evenmin als andere
bijzonderheden van den kraterbouw.
Toen de maan nog geen vaste kern had en
sneller om haar as wentelde dan thans, is onge
twijfeld haar geheele oppervlak aan een door de
zon en de aarde teweeg gebrachte getijde-werking
onderworpen geweest. De taaie massa werd daar
door beurtelings op en neer bewogen; zij liep bij
vloed door openingen in de reeds vaste korst,
overstroomde deze naar alle kanten en liep bij het
intreden der eb wel grootendeels terug, maar een
deel bleef achter en verhardde door afkoeling.
Dit proces herhaalde zich geregeld, totdat de
opening verstopt geraakte en als laatste stuip
trekking een centrale piek van geringe hoogte
gevormd werd. De Duitsche natuurkundige Ebert
heeft naar dit proces kunstmatige kraters ver
kregen, die beter dan hun soortgenooten de eigen
aardigheden der maan-kraters vertoonden.
Maar ook deze theorie is voor een volledige
verklaring onvoldoende. Getijde-werking is een
gelijkmatig, kalm verloopend proces; n blik
op de maanschijf is echter voldoende om ons de
overtuiging te geven dat het beeld van dit
hemellicht geschonden werd door heftige, onstuimige
werkingen. Het is daarom misschien het beste aan
te nemen dat alle in de verschillende theorieën
gedachte processen aan de schending van het fraaie
beeld gelijkelijk debet zijn geweest.
ouoo
p o.a s
&N