De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 22 november pagina 7

22 november 1924 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2475 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND N.V. PAERELS' Meublleering-MQ. AMSTERDAM COMPLETE MEUBILEERING BETIMMERINGEN Rokln 128 - Tel. 44541 Spoors Mosterd | Zooeven verschenen: ? ; Bijbelscbe Verbalen; DOOR De verhalen van Oud-Israël, | hier voor volwassenen naverteld, zullen ten allen tijde in staat zijn, l de belangstelling tot zichte trekken, niet het minst van den ontwiki Hetty liman Irip-da Beaufort, Prijs in fraaien slempelband f 3.75 keiden mensch. ? Vraagt prospectus bij de N.V. Uitg.-Mij en Boekhandel l v/h P.M. WINK, Zalf Bommel l. HOFLEVERANCIER tevert oi?er het gtefiecte [and fraaeo Zendt U gaarne hare. dtu>- voor-waarden OürQarisebaf finöof Jnruit NADERE INLICHTINGEN BIJ C F ^SnAPQ l-HOUTSTR.9 CHOORSTR.32 .r.DERl/wCJ DEN H A AG UTRECHT ONDERDOE BEUKEN Ik vind het altijd prettig, als de bladeren maar weer goed en wel van de boomen af zijn. Vooreerst kun je er dan zoo genoeglijk naar beginnen te verlangen, dat ze er weer aan zullen komen en dan, er is zooveel meer licht en uitkijk en zooveel levendigheid en variatie in de boomen en struiken, die nu pas hun ware gedaante vertoonen. Het gordijn is opgegaan voor een nieuw bedrijf met een heel ander decor en tal van nieuwe personaadjes, zoo nieuw, dat het soms schijnt, alsof het stuk speelt in een ander land. Daarom moet ieder rechtgeaard wandelaar zich verheugen op den winter. Uk De korte dagen maken het mogelijk, om mee te leven int t al de dagdieren. Menig forens moet nu al ontwaken en ten bedde uit nog lang voor de vogels en als hij geleerd heeft, er op te letten, dan kan hij nu genieten van den morgenzang van roodborst en win terkoning en het druk geroep, waar mee de merels verkondigden, dat zij weer aan het werk gaan. Met zonsop gang houden de musschen hun koor zang-oefening en ongeveer op dsnzelfden tijd ziet ge lange reeksen van bonte kraaien en houtduiven van hun slaap plaatsen trekken naar hun arbeidsveld. Da kraaien blijven daar doorgaans den ganschen dag bezig, rnaar de duiven komen dikwijls al om tien uur, half elf terug om hun voormiddag dutje en dan gaan ze na. twaalven nog een poosje rondscharrelen. Wie zijn streek goed kent en dikwijls doorkruist merkt heel goed, dat de vogels hun dagtaak hebben en vast arbeidsveld. Dag aan dag ziet ge de meezenbenden dezelfde tournee ma ken, de kleine bonte specht komt op gezette tijden het wormstekige eikje bewerken, een uur voor zonsonder gang beginnen de kraaien huistoe te gaan en houden nog in deze weken de kauwtjes en spreeuwen hun vliegoefeningen. 's Morgens kwart voor achten heb ik tegen woordig mijn vaste troep van vinken en keepen in het beukenbosch en dat kan nog lang zoo duren, want er is nog voorraad voor vele weken, ja wellicht voor den heelen winter. Nu de natte en koude bladeren de nootjes bedekken hebben de vogels niet zooveel concurrentie te duchten van de kinderen. Maar zelf hebben zij het toch ook graag gemakkelijk en ze stellen het zeer op prijs dat de plantsoenwachters de paden vegen, zoodat de enkele nootjes , die nog van de boomen vallen?, daar duidelijk te zien en gemakkelijk te bereiken zijn. Later moeten ze toch het bosch in, om te zoeken tusschen en onder de bladeren of zelfs onder de sneeuw. Ik heb u vroeger al eens verteld hoe ze dan klaploopen op de wakkere koolmees, die zich dan veel intelligenter, bekwa mer en energieker toont dan vinken en keepen. Dit neemt niet weg, dat ik die diksnavels toch zeer blijf bewonderen en dat ik er graag een kwar tiertje voor over heb, om ze in hun gedoe van nabij te bezien, 's Morgens hebben ze nog flink honger en als ik me nu maar onschadelijk voordoe en gemis aan belangstelling voorwend in alles wat vink of keep is, dan loopen zij op de goede plekjes al spoedig om mij heen, de vinken en de keepen, mannetjes en wijfjes, oude en jonge Wat is zoo'n oude vinkeman een prachtige vogel. Hij loopt nu pas sinds een week of acht in de nieuwe veertjes. Die hebben haast alle grijze randjes daardoor is de schelheid aan het bonte kleed ietwat gedempt, maar dat geldt niet voor het wit van vleugels en staart. Als 't vinkje rondloopt is daar weinig van te zien, want dan liggen de buitenste staartveeren, die grootendeels wit zijn, onder de binnenste verscholen en de mantel veeren bedekken de groote witte plek van de mid delste vleug^ldekveeren. Wanneer hij nu opvliegt dan komen bij het spreiden van staart en vleugels al die groote witte partijen te voorschijn, meer wit dan donker. Ook is er geel op de vleugels en groen op den rug, de kop leiblauw, het voor hoofd zwart, de borst en wangen roodachtig, haast roodbruin. Het is een lust dat alles in bijzonEEN KEEP derheden op te nemen, ook bij den rondstappenden vogel. Het wijfje mist het roodbruin, het blauw, het zwart en 't groen, maar heeft even goed al die witte vlekken, ook de schouderplek" en zoodra het zacht weer wordt en wanneer 't voedsel overvloedig blijft,kunnen we ons er in verlustigen om te zien hoe zoowel mannetjes als wijfjes coquetteeren met die witte schoudervlek door bliksemsnel de donkere mantelveertjes er af te tillen. Daarmee wachten ze niet tot het voorjaar. Ditmaal heb ik tusschen mijn vinken gelukkig weer eens een groot aantal keepen. Het eene jaar zijn er meer dan het ander. Soms zie je er haast geen, in andere winters weer bij honderden. Eigenlijk zijn de keepen onregelmatige wintergasten. Er wordt wel beweerd, dat ze alleen talrijk zouden voorkomen in strenge winters, maar dat komt lang niet altijd uit. Van meer belang is het, dat ze een voldoenden voorraad van beukenootjes kunnen vinden, want die vormen in den winter hun hoofdvoedsel en wanneer in het voorjaar die nootjes gaan ontkiemen, dan gaan de keepen er ook meteen van door. De enkele keep, die we in Mti of Juni nog hier te zien krijgen is meestal ziek of abnormaal, 's Zomers huizen ze in de on metelijke naaldbosschen en berkenbosschen van Noord-Europa en Noord-Azië, van Noorwegen tot Kamschatka. Soms zijn ze zoo talrijk, dat ze gezellig nestelen, dozijnen nesten vlak bij elkaar, zooals bij ons de spreeuwen en musschen op de daken, de zwaluwen aan de huizen of een enkelen keer de kneutjes in de doornstruiken. Geen wonder dat er 's winters dikwijls zooveel keepen bij ons te zien zijn. Heel uit Kamsjatka komen zij toch wel niet; die oostelijke vogels overwinteren in het gebied van de Stille Zuidzee. Wij weten nog niet precies waar ergens in Siberiëde vogel scheiding" ligt tusschen het Pacifische en Atlan tische gebied. De onoplettende wandelaar merkt de keepen te midden van de vinken niet zoo gemakkelijk op, want in grootte en maniertjes lijken ze al zeer veel op elkander. Maar 't is heelemaal geen kunst ze vlug en zeker te onderscheiden, vooral wanneer ze opvliegen. Dan vertoont de vink zeer veel wit op zijn staart, de keep maar weinig, doch die heeft daarentegen een spierwitten rug, die zeer gemakkelijk wordt opgemerkt. Een vinkenrug is groen of grijs. En weet ge nu eenmaal dat er keepen rondloopen, probeer het vogeltje dan eens van dichtbij te zien. Vooral de mannetjes zijn verba zend mooi gekleurd: de kop blauwzwart, nu in den winter met grijze randjes er doorheen, keel, borst en schouderstreek prachtig oranje, nu ook alweer met grijzige randen. Een oranje streep loopt over de vleugeldekveeren, die overigens zwart en wit zijn en onder de vleugels zie je bij 't opvliegen en onder gunstig licht mooie gele veertjes. De witte rug of stuit ligt onder het loopen ver borgen onder de vleugels, maar wan neer hij die even laat sleepen komt het wit dadelijk te voorschijn. Het wijfje mist het mooie oranje en heeft den kop niet zwart, maar overlangs gestreept met breede donkerbruine en lichtbruine strooken en er is een duidelijk lichte plek in den hals. Ook zij heeft den witten rug en weinig wit in den staart, zoodat ze te allen tijde gemakkelijk van het wijfjesvinkje onderscheiden kan worden. Al die vogels verlevendigen nu het beukenwoud. Haagsche Bosch, Haarlemmerhout, Bloemendaalsche Bosch wemelen nu van vinken en keepen en trouwens van allerlei andere vogels. Wie een vroolijk park wil hebben, ook levendig in den winter mag vooral niet verzuimen om er beuken te planten. De beuken van het Vondelpark zijn er, om u te bewijzen, dat deze boomen ook wel willen groeien op plaatsen waar men ze gewoonlijk niet ziet. Men kan het er dus gerust op wagen, hoe eerder hoe liever, des te spoediger zijn de boomen hun nog al ondankbare jeugdjaren te boven. Wilde kastanjes zijn gauwer klaar, die bloeien al, eer ze twintig jaar oud zijn. Maar hebt ge ooit gehoord van vogels uit de Poolstreken, die om de kastanjes hierheen kwamen? JAC. P. T H i j s s E J. S. MEUWSEN, Hof). A'DAM-R'DAH-DEN HAAQ DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl