Historisch Archief 1877-1940
22
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2476
(
f
k
ti
*
Tanger, Arabiese wijk
MET EEN VRACHTBOOT NAAR
VENETIË, l)
Nachtelike vaart over de rivier. Na enige tijd de
diepe buigingen van de voorsteven tegen de golven
te hebben gadegeslagen, hadden wij de eerste
aanraking met 'een roezemoezige" zee verzacht
door ons te bed te begeven; het was trouwens
halftien toen wij de sluis van IJmuiden uitvoeren
en het regende; het schip stampte" nogal, vonden
wij. Enkele uren later hield de schroef stil en begon
nen wij alleronaangenaamst te rollen"; wij ver
namen de volgende dag dat de boot dwars op de
golven was gezet, om de loods aan boord te nemen;
maar het duurde niet lang of de beweging werd
effen en wij begrepen dat wij in de rivier waren,
dichtbij de eerste haven die wij zouden aandoen,
een vaderlandse. Wij stonden op, deden de deur
open naar de onderbrug. Breed, glad water lag
in de nacht vóór ons, gerimpeld door de boeg van
onze boot, die rustig voortging. Het voorschip
was geheel verlaten; donker rezen de laadbomen
op tegen de diepblauwe lucht. De lage oevers
schoven voorbij, en alleen voetstappen boven ons
op de brug verbraken de stilte. Lichtjes kwam
in het gezicht, wij voeren kleine stadjes
voorbijen helderverlichte werven waarop geen levende
ziel te zien was en die daardoor iets spookachtigs
hadden. Doffe hamerslagen klonken en stierven
weg. Uit de duisternis naderden de vage cmtrekken
van een sleepboot, waarop een schim rondwaarde.
Woorden werden gewisseld met de brug boven
ons, maar wij begrepen ze niet. Het leek een droom
wereld. En wij gleden voort in het maanlicht,
terwijl de lijnen door de boeg getrokken, zich aan
weerskanten verwijdden.
Zondag in de haven. Het schip is verlaten;
kapitein, officieren en scheepsvolk zijn aan wa'
gegaan om hun Zondag thuis door te brengen:
een buitenkansje voor hen dat het laden gisteren
niet is afgelopen; anders waren wij nu in zee. Wij
zijn de enigen aan tafel, komen niemand op de
trap of in het gangetje tegen. Maar de hofmeester
waakt over ons, en, terwijl de regen op het dek bij
stromen neervalt, zitten wij in de gezellige kajuit
te lezen, te midden van stoorrschepen, rijnaken,
loodsen en kranen, alles in de diepste rust.
Op zee. Het is middag vóór wij de grote water
vlakte zich zien uitspreiden. Ik tracht de aandoe
ningen te ontleden van iemand die, zoals wij, niet
of slechts zo eens bij gelegenheid buitengaats is
geweest, op het ogenblik dat het schip in zee
steekt. Hardnekkig dringt zich de angst voor
zeeziekte naar voren; in de laatste dagen konden wij
niemand tegenkomen die, bij het vernemen van
onze plannen, niet deelnemend vroeg; Maar ben
je wel zeker dat je tegen de zee kunt?" Dan meen ik
in mij te onderscheiden een zekere beklemming bij
de gedachte aan het onbekende, het onzekere.
Er is iets dreigends in de zorg waarmede het
schip zeeklaar" wordt gemaakt; alles wordt
vastgesjord, en wij herinneren ons dat, ook in
onze hut, alles zeevast is. Het hindert mij dat
de schepelingen zo gewoon doen," alsof er niet
- iets groots stond te gebeuren: het voortgaan over
: het onbegrensde, het wegzinkende, het opwerpende;
de kok staat groenten schoon te maken. Wanneer
ik later, bij het tiitstomen van een haven, een pijp
in de mond, mij deze gemoedstoestand zal trachten
te herinneren, zal ik zonder twijfel moeten lachen.
1) Losse aantekeningen van een reis gemaakt
met een boot van de Koninklijke Nedcrlandsche
Stoomboot-Maatschappij , waarvan kapt. W. J. L.
Heis gezagvoerder was.
Altans, dat hoop ik van harte. In alle geval haast
ik mij hem vast te leggen.
Leven aan boord. Alles gaat op de klok, hoezeer
ook, door zomertijd of breedtegraad of wat ook,
het uur met een verwonderlike levendigheid
verspringt of daardoor de nachten zeer willekeurig
worden verlengd of verkort en de maaltijc'e i naar
elkaar toe worden gehaald of van elkaar verwijderd;
toen wij de Taag binnenvoeren, hoorden we van de
loods dat het halfeen was, terwijl wij in de over
tuiging verkeerden dat wij nog ver van bedtijd
waren. Regelmatig is het menu; elke dag van de
week heeft zijn eigen program van spijzen, alle
voortreffelik. Wij eten met de kapitein, met zijn
vrouw, die hem op deze reis vergezelt, met de
eerste machinist (?de meester"), met de eerste
stuurman en, indien er zijn, met de passagiers;
tot Lissabon hadden wij twee jonge, vrolikc land
genoten, en van Lissabon tot Tanger, een Portugees
met twee zijner zusters, die zich gewillig leenden
tot het taai-interview van de nieuwsgierige
romanist met wie zij gedurende twee dagen samen
woonden. Maar veel meer heb ik geleerd door de
gesprekken met de geregelde tafelgenoten, ge
sprekken die nog lang werden voortgezet als het
kommaliewant" en het tafellaken waren wegge
nomen en terwijl de rook van vaderlandse sigaren
in de kajuit hing. O die zeetermen, zo ongezocht en
onbewust gebruikt, uitingen van een leven, geheel
verschillend van dat waaraan wij gewoon zijn,
maar waarvan wij het mooie diep gevoelen. Wij
weten nu wat een boerenacht" is, wat het wil
zeggen als twee, vier, zes of acht glazen worden
geslagen", als dit of dat schip op de keien is
gelopen", als de as over de muur wordt gezet,"
en wij doen ons best om van de poort" en niet
van het raam" te spreken.
Onze boot heet Bacclms, en inderdaad doet hij
wel eens wat dronken, als hij zich, in de golf van
Biscaye, laat slingeren door de deining in de overi
gens kalme zee. De kapitein beweert dat het schip
zo heet, omdat het kopje op een der laadboomea
wat scheef staat, als eer, hoed op n oor. Maar ik
voor mij geloof dat, in het bestuur van de Ko
ninklijke Stoomboot", iemand zitting heeft gehad
met sterk klassieke neigingen, die voor de schepen
der Maatschappij ijverig naar namen uit de mytho
logie of oude letterkunde heeft gezocht; haar vloot
telt een Vulcaiius, een Saturniis, een Ceres, een
Clio, enz. enz. Doch hoe het schip ook heet, er
heerst de volmaaktste orde. Zodra de drukke los
sers het dek hebben verlaten en het eigen scheeps
volk weer meester aan boord is geworden, keert
de kalmte terug. Bij het vertrek staat de kapitein
op de brug, de derde stuurman aan het roer, de
eerste op de voorplecht en de tweede op het
achterschip Met handbewegin
gen of met een fluitje blijven
allen in nauw verkeer; zacht
geeft de kapitein of de loods
aan de man aan het roer zijn
bevelen, die zelden meer dan
drie lettergrepen tellen, meestal
slechts twee. Vooral in de ha
vens der Middellandsche Zee is
het voor leken een verwonderlik
mooi schouwspel te zien hoe,
zonder n beweging te veel van
de bemanning, de trossen worden
losgemaakt op het. naar de wal ge
keerde achterschip, de ankers op
de voorplecht n voor n wor
den gelicht, de boot zich langza
merhand ontwringt aan de hem
nauw insluitende zeeschepen en,
tussen roeibootjes en zeilscheepjes
die vóór en naast hem krioelen.
met voorname zekerheid, statig, manoeuvreert,
zó dat de kop naar de uitgang komt te
liggen.
1 Ik schrijf dit in een vroeg morgenuur; vóór
mij en aan weerszijden rimpelt zich het vlak van
de Middellandsche Zee. De zon tekent op het water
een segment van schittering, aan de gezichtseinder
verblindend wit, dichterbij uitstralend en uiteen
vallend in flikkerende facetten, en geleidelik
verdoffend tot het donkerblauw van de halve cirkel
om mij. Rechts ik verbeter mij: aan stuurboord
heel vaag de omtrekken van de bergen der
Afrikaanse kust, vanwaar een warme
woestijnwind tot ons komt. Hoe lekker het water zou zijn
als men er zich in kon onderdompelen, weet
ik dank zij onze voortreffelike douche. Het
schip deint zacht, heel zacht. Welk een
heerlikheid !
Op bezoek bij de kapitein. De kapitein en zijn
vrouw hebben ons in hun gezellige hut op een
kopje fee genodigd; het is een werkkamer, waar
van de slaaphut door een gordijn is gescheiden.
Een schrijfbureau langs de muur en daar tegen
over, aan de wand bevestigd, een siia; daartussen
een ruime tafel, waar wij omheen zitten;
aan de wand fotografieën. Het gesprek komt op het
artikel van de hoofdredacteur van de Groene"
over Onze Koopvaardijvloot", in het laatste
nummer dat wij gedurende enige weken in de
handen zullen krijgen. Ik bemerk hoeveel plcizier
Kernkamp'swaarderende woorden hebben gedaan
aan mannen wier taak moeilik is: een zware
verantwoordelikheid van alle uren, strijd met ruw
winterweer, vaak slechts enkele dagen thuis
tussen twee reizen, feestdagen ver van honk.
Maar niet als klachten horen wij, terloops, gedu
rende onze reis, zulke biezonderheden; de zeeman,
die steeds met het onverwachte moet rekenen,
heeft in het onvermijdelike leren berusten.
Onverschilligheid? Neen, want gij behoeft hen
slechts over de opvoeding hunner kinderen te
horen spreken, om u te overtuigen van de ernst
waarmede zij het leven opvatten. Eerder zou ik
hun mentaliteit willen kenschetsen als een gewild
leven in het tegenwoordig ogenblik. Ne pas
s'en faire", zeiden de Franse soldaten in de loop
graven; het verlangen naar huis, niet te onder
drukken, wordt gedragen met een blijmoedige
gelatenheid. Maar wat zien allen uitnaarde brieven
die, in elke nieuwe haven, de agent van de Maat
schappij aan boord brengt. En wij, die slechts
voor luttele weken hun leven delen, wij krijgen
langzamerhand deel aan die gemoedstoestand;
de haast waarmede wij in het gewone bestaan
naar de toekomst snellen, alsof het heden niet
medetelde, wordt gaandeweg getemperd. De lange
ochtenden en middagen op de eenzame zee, waarop
slechts zelden een schip en springende bruin
vissen (?boertjes", zeggen de zeelui) onze ogen
naar een bepaalde kant trekken,brengen ook ons
in die staat van berusting, en misschien is deze,
slechts langzaam over ons komende, kalme
stemming wel de grootste weldaad van een zeereis.
Wij geven ons over aan de kapitein, aan de zacht
schommelende boot, aan de zee, waarvan wij toch
weten hoe onaangenaam zij kan worden. Wat zal
morgen brengen? Die vraag dringt zich bijna niet
meer aan ons op.
Mist op zee. In de nacht wakker geschrokken
door een lang uitgehaalde stoot van de stoomfluit,
weldra door andere gevolgd. De schroef draait
langzamer; wij begrijpen dat wij in de mist zijn
geraakt en slapen weer in, terwijl op geheimzinnige
wijze het brommende waarschuwingsein zich
vermengt met onze dromen. Na het ontbijt zitten
wij op de bank van de onderbrug; op de
kapiteiusbriig, waar wij anders zo vriendelik welkom zijn,
mogen wij nu niet komen; niets mag de aandacht
van gezagvoerder en stuurman afleiden; op de
voorplecht staat de uitkijk. Het is Zondag en
alles is rustig op dek. Rondom ons hangt als watten
de mist, waarboven de blauwe lucht zich verheft.
Nu en dan klinkt uit de verte ander gedempt
loeien van voorbijgaande schepen. Stilte, rust.