De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 29 november pagina 22

29 november 1924 – pagina 22

Dit is een ingescande tekst.

22 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2476 ( f k ti * Tanger, Arabiese wijk MET EEN VRACHTBOOT NAAR VENETIË, l) Nachtelike vaart over de rivier. Na enige tijd de diepe buigingen van de voorsteven tegen de golven te hebben gadegeslagen, hadden wij de eerste aanraking met 'een roezemoezige" zee verzacht door ons te bed te begeven; het was trouwens halftien toen wij de sluis van IJmuiden uitvoeren en het regende; het schip stampte" nogal, vonden wij. Enkele uren later hield de schroef stil en begon nen wij alleronaangenaamst te rollen"; wij ver namen de volgende dag dat de boot dwars op de golven was gezet, om de loods aan boord te nemen; maar het duurde niet lang of de beweging werd effen en wij begrepen dat wij in de rivier waren, dichtbij de eerste haven die wij zouden aandoen, een vaderlandse. Wij stonden op, deden de deur open naar de onderbrug. Breed, glad water lag in de nacht vóór ons, gerimpeld door de boeg van onze boot, die rustig voortging. Het voorschip was geheel verlaten; donker rezen de laadbomen op tegen de diepblauwe lucht. De lage oevers schoven voorbij, en alleen voetstappen boven ons op de brug verbraken de stilte. Lichtjes kwam in het gezicht, wij voeren kleine stadjes voorbijen helderverlichte werven waarop geen levende ziel te zien was en die daardoor iets spookachtigs hadden. Doffe hamerslagen klonken en stierven weg. Uit de duisternis naderden de vage cmtrekken van een sleepboot, waarop een schim rondwaarde. Woorden werden gewisseld met de brug boven ons, maar wij begrepen ze niet. Het leek een droom wereld. En wij gleden voort in het maanlicht, terwijl de lijnen door de boeg getrokken, zich aan weerskanten verwijdden. Zondag in de haven. Het schip is verlaten; kapitein, officieren en scheepsvolk zijn aan wa' gegaan om hun Zondag thuis door te brengen: een buitenkansje voor hen dat het laden gisteren niet is afgelopen; anders waren wij nu in zee. Wij zijn de enigen aan tafel, komen niemand op de trap of in het gangetje tegen. Maar de hofmeester waakt over ons, en, terwijl de regen op het dek bij stromen neervalt, zitten wij in de gezellige kajuit te lezen, te midden van stoorrschepen, rijnaken, loodsen en kranen, alles in de diepste rust. Op zee. Het is middag vóór wij de grote water vlakte zich zien uitspreiden. Ik tracht de aandoe ningen te ontleden van iemand die, zoals wij, niet of slechts zo eens bij gelegenheid buitengaats is geweest, op het ogenblik dat het schip in zee steekt. Hardnekkig dringt zich de angst voor zeeziekte naar voren; in de laatste dagen konden wij niemand tegenkomen die, bij het vernemen van onze plannen, niet deelnemend vroeg; Maar ben je wel zeker dat je tegen de zee kunt?" Dan meen ik in mij te onderscheiden een zekere beklemming bij de gedachte aan het onbekende, het onzekere. Er is iets dreigends in de zorg waarmede het schip zeeklaar" wordt gemaakt; alles wordt vastgesjord, en wij herinneren ons dat, ook in onze hut, alles zeevast is. Het hindert mij dat de schepelingen zo gewoon doen," alsof er niet - iets groots stond te gebeuren: het voortgaan over : het onbegrensde, het wegzinkende, het opwerpende; de kok staat groenten schoon te maken. Wanneer ik later, bij het tiitstomen van een haven, een pijp in de mond, mij deze gemoedstoestand zal trachten te herinneren, zal ik zonder twijfel moeten lachen. 1) Losse aantekeningen van een reis gemaakt met een boot van de Koninklijke Nedcrlandsche Stoomboot-Maatschappij , waarvan kapt. W. J. L. Heis gezagvoerder was. Altans, dat hoop ik van harte. In alle geval haast ik mij hem vast te leggen. Leven aan boord. Alles gaat op de klok, hoezeer ook, door zomertijd of breedtegraad of wat ook, het uur met een verwonderlike levendigheid verspringt of daardoor de nachten zeer willekeurig worden verlengd of verkort en de maaltijc'e i naar elkaar toe worden gehaald of van elkaar verwijderd; toen wij de Taag binnenvoeren, hoorden we van de loods dat het halfeen was, terwijl wij in de over tuiging verkeerden dat wij nog ver van bedtijd waren. Regelmatig is het menu; elke dag van de week heeft zijn eigen program van spijzen, alle voortreffelik. Wij eten met de kapitein, met zijn vrouw, die hem op deze reis vergezelt, met de eerste machinist (?de meester"), met de eerste stuurman en, indien er zijn, met de passagiers; tot Lissabon hadden wij twee jonge, vrolikc land genoten, en van Lissabon tot Tanger, een Portugees met twee zijner zusters, die zich gewillig leenden tot het taai-interview van de nieuwsgierige romanist met wie zij gedurende twee dagen samen woonden. Maar veel meer heb ik geleerd door de gesprekken met de geregelde tafelgenoten, ge sprekken die nog lang werden voortgezet als het kommaliewant" en het tafellaken waren wegge nomen en terwijl de rook van vaderlandse sigaren in de kajuit hing. O die zeetermen, zo ongezocht en onbewust gebruikt, uitingen van een leven, geheel verschillend van dat waaraan wij gewoon zijn, maar waarvan wij het mooie diep gevoelen. Wij weten nu wat een boerenacht" is, wat het wil zeggen als twee, vier, zes of acht glazen worden geslagen", als dit of dat schip op de keien is gelopen", als de as over de muur wordt gezet," en wij doen ons best om van de poort" en niet van het raam" te spreken. Onze boot heet Bacclms, en inderdaad doet hij wel eens wat dronken, als hij zich, in de golf van Biscaye, laat slingeren door de deining in de overi gens kalme zee. De kapitein beweert dat het schip zo heet, omdat het kopje op een der laadboomea wat scheef staat, als eer, hoed op n oor. Maar ik voor mij geloof dat, in het bestuur van de Ko ninklijke Stoomboot", iemand zitting heeft gehad met sterk klassieke neigingen, die voor de schepen der Maatschappij ijverig naar namen uit de mytho logie of oude letterkunde heeft gezocht; haar vloot telt een Vulcaiius, een Saturniis, een Ceres, een Clio, enz. enz. Doch hoe het schip ook heet, er heerst de volmaaktste orde. Zodra de drukke los sers het dek hebben verlaten en het eigen scheeps volk weer meester aan boord is geworden, keert de kalmte terug. Bij het vertrek staat de kapitein op de brug, de derde stuurman aan het roer, de eerste op de voorplecht en de tweede op het achterschip Met handbewegin gen of met een fluitje blijven allen in nauw verkeer; zacht geeft de kapitein of de loods aan de man aan het roer zijn bevelen, die zelden meer dan drie lettergrepen tellen, meestal slechts twee. Vooral in de ha vens der Middellandsche Zee is het voor leken een verwonderlik mooi schouwspel te zien hoe, zonder n beweging te veel van de bemanning, de trossen worden losgemaakt op het. naar de wal ge keerde achterschip, de ankers op de voorplecht n voor n wor den gelicht, de boot zich langza merhand ontwringt aan de hem nauw insluitende zeeschepen en, tussen roeibootjes en zeilscheepjes die vóór en naast hem krioelen. met voorname zekerheid, statig, manoeuvreert, zó dat de kop naar de uitgang komt te liggen. 1 Ik schrijf dit in een vroeg morgenuur; vóór mij en aan weerszijden rimpelt zich het vlak van de Middellandsche Zee. De zon tekent op het water een segment van schittering, aan de gezichtseinder verblindend wit, dichterbij uitstralend en uiteen vallend in flikkerende facetten, en geleidelik verdoffend tot het donkerblauw van de halve cirkel om mij. Rechts ik verbeter mij: aan stuurboord heel vaag de omtrekken van de bergen der Afrikaanse kust, vanwaar een warme woestijnwind tot ons komt. Hoe lekker het water zou zijn als men er zich in kon onderdompelen, weet ik dank zij onze voortreffelike douche. Het schip deint zacht, heel zacht. Welk een heerlikheid ! Op bezoek bij de kapitein. De kapitein en zijn vrouw hebben ons in hun gezellige hut op een kopje fee genodigd; het is een werkkamer, waar van de slaaphut door een gordijn is gescheiden. Een schrijfbureau langs de muur en daar tegen over, aan de wand bevestigd, een siia; daartussen een ruime tafel, waar wij omheen zitten; aan de wand fotografieën. Het gesprek komt op het artikel van de hoofdredacteur van de Groene" over Onze Koopvaardijvloot", in het laatste nummer dat wij gedurende enige weken in de handen zullen krijgen. Ik bemerk hoeveel plcizier Kernkamp'swaarderende woorden hebben gedaan aan mannen wier taak moeilik is: een zware verantwoordelikheid van alle uren, strijd met ruw winterweer, vaak slechts enkele dagen thuis tussen twee reizen, feestdagen ver van honk. Maar niet als klachten horen wij, terloops, gedu rende onze reis, zulke biezonderheden; de zeeman, die steeds met het onverwachte moet rekenen, heeft in het onvermijdelike leren berusten. Onverschilligheid? Neen, want gij behoeft hen slechts over de opvoeding hunner kinderen te horen spreken, om u te overtuigen van de ernst waarmede zij het leven opvatten. Eerder zou ik hun mentaliteit willen kenschetsen als een gewild leven in het tegenwoordig ogenblik. Ne pas s'en faire", zeiden de Franse soldaten in de loop graven; het verlangen naar huis, niet te onder drukken, wordt gedragen met een blijmoedige gelatenheid. Maar wat zien allen uitnaarde brieven die, in elke nieuwe haven, de agent van de Maat schappij aan boord brengt. En wij, die slechts voor luttele weken hun leven delen, wij krijgen langzamerhand deel aan die gemoedstoestand; de haast waarmede wij in het gewone bestaan naar de toekomst snellen, alsof het heden niet medetelde, wordt gaandeweg getemperd. De lange ochtenden en middagen op de eenzame zee, waarop slechts zelden een schip en springende bruin vissen (?boertjes", zeggen de zeelui) onze ogen naar een bepaalde kant trekken,brengen ook ons in die staat van berusting, en misschien is deze, slechts langzaam over ons komende, kalme stemming wel de grootste weldaad van een zeereis. Wij geven ons over aan de kapitein, aan de zacht schommelende boot, aan de zee, waarvan wij toch weten hoe onaangenaam zij kan worden. Wat zal morgen brengen? Die vraag dringt zich bijna niet meer aan ons op. Mist op zee. In de nacht wakker geschrokken door een lang uitgehaalde stoot van de stoomfluit, weldra door andere gevolgd. De schroef draait langzamer; wij begrijpen dat wij in de mist zijn geraakt en slapen weer in, terwijl op geheimzinnige wijze het brommende waarschuwingsein zich vermengt met onze dromen. Na het ontbijt zitten wij op de bank van de onderbrug; op de kapiteiusbriig, waar wij anders zo vriendelik welkom zijn, mogen wij nu niet komen; niets mag de aandacht van gezagvoerder en stuurman afleiden; op de voorplecht staat de uitkijk. Het is Zondag en alles is rustig op dek. Rondom ons hangt als watten de mist, waarboven de blauwe lucht zich verheft. Nu en dan klinkt uit de verte ander gedempt loeien van voorbijgaande schepen. Stilte, rust.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl