Historisch Archief 1877-1940
tio. 2476
, WÉK6LAÖVOOfc
Rechtspraak Ie Tanger. Een vierkant plein; in
de lengte staan tegenover elkaar de kazerne van de
Cherifaanse troepen en de gevangenis met, achter
een traliedeur, een soldaat, het geweer aan de
voet, en de opgeslotenen die gebaren tegen ons
maken. Aan de smalle kant, tegenover die vanwaar
wij komen en die open is, de rechtbank, een laag
niet breed gebouw. Twee treden leiden tot een
galerij, waarachter een open vertrek. In de galerij,
gelaten wachtend, dicht opeengedrongen, zij die
recht zoeken; in het vertrek op een lage verheven
heid gehurkt, twee grijze rechters, in wijde, witte
kleding; ernst ligt op de nobele gezichten. Pein
zend, met gespannen aandacht luistert n hunner
naar de heftige samenspraak van de vrouw en de
man die tegenover hem staan. De andere, die tot
nu toe heeft geschreven, wendt zich tot een Arabier
die is binnengetreden na zijn sandalen te hebben
uitgedaan en in halfknielende houding tot hem
nadert; opnieuw treft mij de deelnemende, sym
pathiserende uitdrukking op het gelaat van de
magistraat, die een kussen naar zich toehaalt en
het bovenlijf daarop uitstrekt om dichter bij de
spreker te zijn. Een deurwachter houdt orde onder
de wachtenden; zijn optreden is ruw tegenover
hen die niet in de galerij behoren te zijn; deze
laten zich op hardhandige wijze naar buiten duwen,
en het is een zonderlinge tegenstelling: die min
achtende bejegening van mannen met zulke trotse
houdingen en zulke edele gelaatstrekken.
Wij gaan verder door de Arabiese wijk, laten
ons door de zwaar beladen ezeltjes tegen de muur
dringen, in bochtige, nauwe stegen, vol kinderen
en vol kleur.
Gibraltar. Eergisteren, te Lissabon, waren wij te
midden der slanke Portugezen, in hun getail
leerde vestons, heden lopen wij tussen Engelse
bobbies, soldaten en officieren, ook slank, maar
gespierder. Een Engelse jonge vrouw bestuurt
kranig haar auto de berg af, langs de brede sterk
hellende weg; zij komt blijkbaar van de hoog ge
legen wijk waar de officieren wonen en de kazernes
staan, en gaat naar de stad om inkopen te doen;
altans als wij straks in ons tentwagentje naar
beneden rijden, komen wij haar weer tegen. De
wegen zijn prachtig verzorgd en van een proper
heid die zelfs de Hollandse vrouwen tot tevreden
heid stemt; alleen wanneer men in de lage stad,
langs de trappen, de zijstraten opklimt, waar het
Spaans element overheerst, vindt men iets van de
Spaanse nonchalance. Voor alles is gezorgd; op
scherpe hoeken, in de nabijheid van scholen, zijn
bordjes geplaatst met Caution, school".
Ons klein, moedig paardje trekt ons langs de
witte zigzagswegen naar de uiterste punt van de
rots, Europe point", en wij zien onder en vóór
ons de baai, met flauw aan de overzijde Algeciras.
Wij hebben de indruk van zeer hoog te staan; de
zee is diep beneden. Maar als wij tegen de avond,
van het dek der opnieuw varende boot, de rots
in zijn geheel zien en het punt herkennen waarop
wij stonden, dan geven wij ons rekenschap dat wij
nog niet het vijfde deel van de hoogte hadden
bereikt.
Oran. Het is een onbekende, en aangename,
sensatie een stad van uit de haven binnen te
komen; men leert al heel gauw van de
staatsietrap" die soms bijna horizontaal ligt in
het motor- of roeibootje stappen dat u naar de wal
zal brengen. Gij landt op de kade: geen nieuwsgieri
ge doeanen die u naar uw pas of uw sigaren vragen,
geen lastige bagage; gij wandelt de stad in of
springt op de tram, alsof gij in Amsterdam waart.
Het station, dat zulk een rol speelt in onze land
reizen, bestaat niet; als wij er toevallig voorbij
komen, kijken wij ernaar wanneer het enige
architectoniese eigenaardigheid heeft en ver
heugen ons niets met de kruiers en fooien te maken
te hebben.
De tram klimt met verrassende lenigheid en
vlugheid de kronkelende straten van de havenstad
op en zet ons af op een ruim plein. Men zou zich
in Parijs wanen; dezelfde huizenbouw, brede
boulevards, café's met terrassen; de Fransen
Tiingcr, (Jcrcclitszaal (links)
Binnenkomen in Veneti
hebben wel hun stempel gedrukt op de tweede
stad hunner mooiste kolonie. Alleen de palmen
op het plein, de witte jasjes en broeken der voorbij
gangers, cie vaak een waaier in de vorm van tci
vlaggetje onder de arm houden, zorgen in de
Europese wijk voor de couleur locale". Maar in
de buitenwijken, aanliggende tegen het. ver
schroeide, dorre binnenland, is deze in overvloed;
bestoven cactussen begrenzen de open wegen;
door het village nègre", de wijk der Arabieren,
rijden wij de berg op, welks top wordt bekroond
door de bouwvallen van een oud fort en door de
kapel van Santa Cruz. Ver beneden ons zien
wij de Bacclms. Als wij hem weer betreden is het
lossen en laden reeds afgeloopen en een kwartier
later varen wij opnieuw.
Door de straat van Messina. Vier dagen lang
gestoomd over de spiegelgladde zee, en dan zien wij
's morgens vroeg de Lipariese eilanden dicht bij
ons; scherp tekent de hoge rotswand zich tegen
de heldere lucht af. Weldra komt vóór het schip
de Calabriese kust en, aan stuurboord, Sicili
uit de nevel tot ons. Wij naderen de straat van
Messina; reeds zien wij schuin vóór ons de lage
landtong die wij om moeten, maar het schip
stevent recht op het vasteland aan, om dan met
een scherpe draai om de zuid" te gaan en de
straat binnen te varen. Beide oevers zijn met de
kijker duidelik* en in bie/onderheden te volgen.
Wij stelden ons Calabriüvoor als woest en onher
bergzaam, en zó zien inderdaad de hoge rotsen
op de achtergrond er uit. Maar tussen deze en de
zee, op de laaggelegen hel i :gen en langs het
water, van Scilla tot Reggio, en nog verder tot
Kaap Spartivento, is het een opeenvolging van
groen en van huizen, amphitheatersgewijze ge
plaatst en blakerend en blikkerend in de hitte,
die voor ons enigszins wordt verzacht door de
tocht van het varende schip; wind is er sedert
gisteren niet. Een trein kruipt langs de oever en
het geluid van de stoomfluit voert ons terug in het
landleven. De mensen lijken poppetjes waarvan
men de bezigheden vaag kan onderscheiden:
vrouwen zijn aan het wassen in de zee, een man
loopt achter zijn ezel; in de droge bedding van een
der talrijke op zee uitlopende rivieren zien wij een
paard vóór een kar en enige figuurtjes daarom
heen. De boot steekt de straat over en nadert
Messina. Dit is, na Algiers, de tweede grote stad
waarvan wij niet dan het silhouet uit zee zien;
wij onderschu Jen sommige gemakkelikte herkennen
punten: de haven, enkele grote gebouwen, een
straat die naar de kade afdaalt; maar van het
leven erin komen zelfs de geluiden niet tot ons en
mensen kunnen wij niet zien. Zij trekt aan ons
voorbij, de vage glimlach ener bekoorlike vrouw.
Gedurende vijf uren, even on
derbroken dooreen haastige maal
tijd, blijven wij op de brug, die
brug vanwaar wij in Holland een
haven in de regen, en sedert
zoveel zonnige, warme ruimte
zagen. Wij vullen onze ogen boor
devol met lijnen en kleuren; in
onze herinnering domineert het
bruin der rotsen, het opaal van
het water; daartussen spelen het
rood van de daken en het wit van
huizen en zeiltjes.
Patras. De laatste nachten was
het bijna niet uit te houden van
de hitte. Zo lang mogelik zaten
we op de bank, terwijl de volle
maan een brede lichtstreep over
de onbewogen zee trok, Hoewel
alles donker was, wisten we dat
het dek bevolkt was met offi
cieren en bemanning, die de nauwe
kooien ontvlucht waren; er sliepen er op het
sloependek, op de voorplecht lagen er in hang
matten. Patras blakerde in de zon, toen wij 's mor
gens vroeg aan de kade vastmeerden en na een
kwartier zwom de helft der bemanning in het
heldere water. Vóór ons lag de golf van Corinthe
en wij. zagen niet zonder een gevoel van jaloezie
boten daarheen varen; gaarne waren ook wij
medegegaan naar de Piraeus. Maar de Bacchus heeft
zijn vastgestelde koers en ons oponthoud zou
slechts kort zijn. Lang genoeg om, in de drukkende
hitte, een gehele morgen langs de kade en de straten
te slenteren, ook hier zoekende naar plaatselike
eigenaardigheden, die niet talrijk waren, of het
moest zijn dat een vrouw ons krenten te koop bood
die lagen uitgespreid op de niet zindelike grond,
en dat de heren, in plaats van een wandelstok,
een soort rozekrans in de hand houden.
Kn»' weer in de straat van Otranto.
Toen wij van Patras vertrokken, begon de wind
op te zetten; in de loop van de nacht is hij in
kracht toegenomen. Het mooist is het gezicht
van de bovenbrug. Soms stelt zich een golf als
een muur tegen het voorschip dat, tegengehouden,
worstelt, zich hoog opwerkt totdat de dam uit
eenspat, zich als een wolk van schuim over het
gehele voorschip uitspreidt en zelfs tot heel boven bij
ons opstuift. Zolang de zon schijnt, is het schouwspel
indrukwekkend, maar tegelijk bekoorlik door het
kleurenspel van de witte franje tegen het blauwe
water; als de avond valt, krijgt dat steigeren en
vallen van het schip voor ogen die er niet aan
gewend zijn iets verontrustends. De wind is vlak
tegen. Hef is Zondag en de zeelui beweren dat het
op die dag vaak ruw weer is. Wij trachten ons
voor te stellen hoe het leven aan boord moet zijn
bij winterstormen die lang duren, hoe afmattend
zulke dagen en nachten moeten zijn. Maar onze grijze
kok heefteen mooie Zondagsmaaltijd klaargemaakt,
en gelukkig kunnen wij daaraan de verschul
digde eer bewijzen.
Aankomst te Venctiü. Als een bloedrode schijf
komt de zon op en in de heldere, koude morgen
staren wij op de omtrekken van de stad. De
loods komt op de brug met zijn Morning, cap
tain", dat een begroetingsformule is van alle lood
sen, tot welke nationaliteit zij ook behoren. Heel
voorzichtig varen wij voort en dan een hoek om:
vóór ons ligt de kade degli Schiavoni en het
Dogenpaleis en S. Giorgio en de ingang van het
Canale grande, in de stralende zon. Zó moet men
Venetiëbinnenkomen en niet met de trein, over
die lange dijk vanwaar men als tegen de buiten
muur kijkt. Ik durf haast niet bekennen dat, toen
wij later op de dag in de nauwe, volle straten
liepen, de stad, waarvan wij ons, twee jaar geleden,
bijna niet hadden kunnen losrukken, ons be
klemde : wij waren te veel gewend aan de ruimte
en de stilte en de zeewind.
Wij hebben afscheid genomen van de Bacchus,
en de hand gedrukt van onze vriendelike, en toch
zo flinke, kapitein, van zijn vrouw, van de mees
ter", van de eerste stuurman, van de hofmeester
en zijn beide helpers, die ons zo trouw bedienden.
En al die anderen, officieren en scheepsvolk,
met wie wij vier weken zijn samengeweest in de
beperkte ruimte van het schip, die Hollandse ge
zichten die wij in de verschillende havens met
zoveel pleizier herkenden tussen de zuidelike en
Oosterse lossers, hebben wij in gedachten vaarwel
gezegd. Warm en stoffig was de trein die ons naat'
Milaan voerde; in Como vonden wij onze hotel
kamer heel wat ruimer dan de hut van de Bacchus,
En toch....
\
Amsterdam,
J; J. SA L V r, R D ,\ D K O R A V