De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 29 november pagina 23

29 november 1924 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

tio. 2476 , WÉK6LAÖVOOfc Rechtspraak Ie Tanger. Een vierkant plein; in de lengte staan tegenover elkaar de kazerne van de Cherifaanse troepen en de gevangenis met, achter een traliedeur, een soldaat, het geweer aan de voet, en de opgeslotenen die gebaren tegen ons maken. Aan de smalle kant, tegenover die vanwaar wij komen en die open is, de rechtbank, een laag niet breed gebouw. Twee treden leiden tot een galerij, waarachter een open vertrek. In de galerij, gelaten wachtend, dicht opeengedrongen, zij die recht zoeken; in het vertrek op een lage verheven heid gehurkt, twee grijze rechters, in wijde, witte kleding; ernst ligt op de nobele gezichten. Pein zend, met gespannen aandacht luistert n hunner naar de heftige samenspraak van de vrouw en de man die tegenover hem staan. De andere, die tot nu toe heeft geschreven, wendt zich tot een Arabier die is binnengetreden na zijn sandalen te hebben uitgedaan en in halfknielende houding tot hem nadert; opnieuw treft mij de deelnemende, sym pathiserende uitdrukking op het gelaat van de magistraat, die een kussen naar zich toehaalt en het bovenlijf daarop uitstrekt om dichter bij de spreker te zijn. Een deurwachter houdt orde onder de wachtenden; zijn optreden is ruw tegenover hen die niet in de galerij behoren te zijn; deze laten zich op hardhandige wijze naar buiten duwen, en het is een zonderlinge tegenstelling: die min achtende bejegening van mannen met zulke trotse houdingen en zulke edele gelaatstrekken. Wij gaan verder door de Arabiese wijk, laten ons door de zwaar beladen ezeltjes tegen de muur dringen, in bochtige, nauwe stegen, vol kinderen en vol kleur. Gibraltar. Eergisteren, te Lissabon, waren wij te midden der slanke Portugezen, in hun getail leerde vestons, heden lopen wij tussen Engelse bobbies, soldaten en officieren, ook slank, maar gespierder. Een Engelse jonge vrouw bestuurt kranig haar auto de berg af, langs de brede sterk hellende weg; zij komt blijkbaar van de hoog ge legen wijk waar de officieren wonen en de kazernes staan, en gaat naar de stad om inkopen te doen; altans als wij straks in ons tentwagentje naar beneden rijden, komen wij haar weer tegen. De wegen zijn prachtig verzorgd en van een proper heid die zelfs de Hollandse vrouwen tot tevreden heid stemt; alleen wanneer men in de lage stad, langs de trappen, de zijstraten opklimt, waar het Spaans element overheerst, vindt men iets van de Spaanse nonchalance. Voor alles is gezorgd; op scherpe hoeken, in de nabijheid van scholen, zijn bordjes geplaatst met Caution, school". Ons klein, moedig paardje trekt ons langs de witte zigzagswegen naar de uiterste punt van de rots, Europe point", en wij zien onder en vóór ons de baai, met flauw aan de overzijde Algeciras. Wij hebben de indruk van zeer hoog te staan; de zee is diep beneden. Maar als wij tegen de avond, van het dek der opnieuw varende boot, de rots in zijn geheel zien en het punt herkennen waarop wij stonden, dan geven wij ons rekenschap dat wij nog niet het vijfde deel van de hoogte hadden bereikt. Oran. Het is een onbekende, en aangename, sensatie een stad van uit de haven binnen te komen; men leert al heel gauw van de staatsietrap" die soms bijna horizontaal ligt in het motor- of roeibootje stappen dat u naar de wal zal brengen. Gij landt op de kade: geen nieuwsgieri ge doeanen die u naar uw pas of uw sigaren vragen, geen lastige bagage; gij wandelt de stad in of springt op de tram, alsof gij in Amsterdam waart. Het station, dat zulk een rol speelt in onze land reizen, bestaat niet; als wij er toevallig voorbij komen, kijken wij ernaar wanneer het enige architectoniese eigenaardigheid heeft en ver heugen ons niets met de kruiers en fooien te maken te hebben. De tram klimt met verrassende lenigheid en vlugheid de kronkelende straten van de havenstad op en zet ons af op een ruim plein. Men zou zich in Parijs wanen; dezelfde huizenbouw, brede boulevards, café's met terrassen; de Fransen Tiingcr, (Jcrcclitszaal (links) Binnenkomen in Veneti hebben wel hun stempel gedrukt op de tweede stad hunner mooiste kolonie. Alleen de palmen op het plein, de witte jasjes en broeken der voorbij gangers, cie vaak een waaier in de vorm van tci vlaggetje onder de arm houden, zorgen in de Europese wijk voor de couleur locale". Maar in de buitenwijken, aanliggende tegen het. ver schroeide, dorre binnenland, is deze in overvloed; bestoven cactussen begrenzen de open wegen; door het village nègre", de wijk der Arabieren, rijden wij de berg op, welks top wordt bekroond door de bouwvallen van een oud fort en door de kapel van Santa Cruz. Ver beneden ons zien wij de Bacclms. Als wij hem weer betreden is het lossen en laden reeds afgeloopen en een kwartier later varen wij opnieuw. Door de straat van Messina. Vier dagen lang gestoomd over de spiegelgladde zee, en dan zien wij 's morgens vroeg de Lipariese eilanden dicht bij ons; scherp tekent de hoge rotswand zich tegen de heldere lucht af. Weldra komt vóór het schip de Calabriese kust en, aan stuurboord, Sicili uit de nevel tot ons. Wij naderen de straat van Messina; reeds zien wij schuin vóór ons de lage landtong die wij om moeten, maar het schip stevent recht op het vasteland aan, om dan met een scherpe draai om de zuid" te gaan en de straat binnen te varen. Beide oevers zijn met de kijker duidelik* en in bie/onderheden te volgen. Wij stelden ons Calabriüvoor als woest en onher bergzaam, en zó zien inderdaad de hoge rotsen op de achtergrond er uit. Maar tussen deze en de zee, op de laaggelegen hel i :gen en langs het water, van Scilla tot Reggio, en nog verder tot Kaap Spartivento, is het een opeenvolging van groen en van huizen, amphitheatersgewijze ge plaatst en blakerend en blikkerend in de hitte, die voor ons enigszins wordt verzacht door de tocht van het varende schip; wind is er sedert gisteren niet. Een trein kruipt langs de oever en het geluid van de stoomfluit voert ons terug in het landleven. De mensen lijken poppetjes waarvan men de bezigheden vaag kan onderscheiden: vrouwen zijn aan het wassen in de zee, een man loopt achter zijn ezel; in de droge bedding van een der talrijke op zee uitlopende rivieren zien wij een paard vóór een kar en enige figuurtjes daarom heen. De boot steekt de straat over en nadert Messina. Dit is, na Algiers, de tweede grote stad waarvan wij niet dan het silhouet uit zee zien; wij onderschu Jen sommige gemakkelikte herkennen punten: de haven, enkele grote gebouwen, een straat die naar de kade afdaalt; maar van het leven erin komen zelfs de geluiden niet tot ons en mensen kunnen wij niet zien. Zij trekt aan ons voorbij, de vage glimlach ener bekoorlike vrouw. Gedurende vijf uren, even on derbroken dooreen haastige maal tijd, blijven wij op de brug, die brug vanwaar wij in Holland een haven in de regen, en sedert zoveel zonnige, warme ruimte zagen. Wij vullen onze ogen boor devol met lijnen en kleuren; in onze herinnering domineert het bruin der rotsen, het opaal van het water; daartussen spelen het rood van de daken en het wit van huizen en zeiltjes. Patras. De laatste nachten was het bijna niet uit te houden van de hitte. Zo lang mogelik zaten we op de bank, terwijl de volle maan een brede lichtstreep over de onbewogen zee trok, Hoewel alles donker was, wisten we dat het dek bevolkt was met offi cieren en bemanning, die de nauwe kooien ontvlucht waren; er sliepen er op het sloependek, op de voorplecht lagen er in hang matten. Patras blakerde in de zon, toen wij 's mor gens vroeg aan de kade vastmeerden en na een kwartier zwom de helft der bemanning in het heldere water. Vóór ons lag de golf van Corinthe en wij. zagen niet zonder een gevoel van jaloezie boten daarheen varen; gaarne waren ook wij medegegaan naar de Piraeus. Maar de Bacchus heeft zijn vastgestelde koers en ons oponthoud zou slechts kort zijn. Lang genoeg om, in de drukkende hitte, een gehele morgen langs de kade en de straten te slenteren, ook hier zoekende naar plaatselike eigenaardigheden, die niet talrijk waren, of het moest zijn dat een vrouw ons krenten te koop bood die lagen uitgespreid op de niet zindelike grond, en dat de heren, in plaats van een wandelstok, een soort rozekrans in de hand houden. Kn»' weer in de straat van Otranto. Toen wij van Patras vertrokken, begon de wind op te zetten; in de loop van de nacht is hij in kracht toegenomen. Het mooist is het gezicht van de bovenbrug. Soms stelt zich een golf als een muur tegen het voorschip dat, tegengehouden, worstelt, zich hoog opwerkt totdat de dam uit eenspat, zich als een wolk van schuim over het gehele voorschip uitspreidt en zelfs tot heel boven bij ons opstuift. Zolang de zon schijnt, is het schouwspel indrukwekkend, maar tegelijk bekoorlik door het kleurenspel van de witte franje tegen het blauwe water; als de avond valt, krijgt dat steigeren en vallen van het schip voor ogen die er niet aan gewend zijn iets verontrustends. De wind is vlak tegen. Hef is Zondag en de zeelui beweren dat het op die dag vaak ruw weer is. Wij trachten ons voor te stellen hoe het leven aan boord moet zijn bij winterstormen die lang duren, hoe afmattend zulke dagen en nachten moeten zijn. Maar onze grijze kok heefteen mooie Zondagsmaaltijd klaargemaakt, en gelukkig kunnen wij daaraan de verschul digde eer bewijzen. Aankomst te Venctiü. Als een bloedrode schijf komt de zon op en in de heldere, koude morgen staren wij op de omtrekken van de stad. De loods komt op de brug met zijn Morning, cap tain", dat een begroetingsformule is van alle lood sen, tot welke nationaliteit zij ook behoren. Heel voorzichtig varen wij voort en dan een hoek om: vóór ons ligt de kade degli Schiavoni en het Dogenpaleis en S. Giorgio en de ingang van het Canale grande, in de stralende zon. Zó moet men Venetiëbinnenkomen en niet met de trein, over die lange dijk vanwaar men als tegen de buiten muur kijkt. Ik durf haast niet bekennen dat, toen wij later op de dag in de nauwe, volle straten liepen, de stad, waarvan wij ons, twee jaar geleden, bijna niet hadden kunnen losrukken, ons be klemde : wij waren te veel gewend aan de ruimte en de stilte en de zeewind. Wij hebben afscheid genomen van de Bacchus, en de hand gedrukt van onze vriendelike, en toch zo flinke, kapitein, van zijn vrouw, van de mees ter", van de eerste stuurman, van de hofmeester en zijn beide helpers, die ons zo trouw bedienden. En al die anderen, officieren en scheepsvolk, met wie wij vier weken zijn samengeweest in de beperkte ruimte van het schip, die Hollandse ge zichten die wij in de verschillende havens met zoveel pleizier herkenden tussen de zuidelike en Oosterse lossers, hebben wij in gedachten vaarwel gezegd. Warm en stoffig was de trein die ons naat' Milaan voerde; in Como vonden wij onze hotel kamer heel wat ruimer dan de hut van de Bacchus, En toch.... \ Amsterdam, J; J. SA L V r, R D ,\ D K O R A V

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl