Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
21
NlBELUNGEN II
HOPELOOS ?
HALFJAARLIJKSCHE BALANS
Is 't erg onbescheiden als ik de toekomst van
't machtige cultuurverschijnsel, de cinema, met
m'n campagne in De Groene" vereenzelvig?
'n Mensch wordt licht ijdel en de hartelijke bewij
zen van instemming, die mij geworden uit intel
lectueelen- en kunstenaarskringen, zoogoed als
van arbeiderszijde, zouden iemand 't hoofd op hol
kunnen brengen.
Maar onbescheiden of niet vast staat, dat
in deze kolommen de steen aan 't rollen is gebracht
en ik maak dan ook aanspraak op 'n gedenkplaat
in de Stadsbioscoop der toekomst, als de Vader
van de Serieuze Filmcritiek. Of ik 't nog beleven
zal? Velen verzekeren mij van niet. Onder de
corrrespondentie, die ik over 't onderwerp ont
vang, is 'n zeker pessimisme niet te ontkennen.
Men schijnt over 't algemeen m'n streven erg sym
pathiek te vinden, maar vrijwel.... hopeloos.
't Lijkt mij de moeite waard even stil te staan om
de balans op te maken, van 't geen na 'n
halfjaarlijksche campagne bereikt is.
Ik geef aanstonds toe, dat in dedagbladcritieken
nog niet veel verandering te bespeuren valt,
sinds deze rubriek als de knuppel in 't knusse
hoenderhok viel, waar Directies en Pers in voor
beeldige verstandhouding leefden. Maar is dit
ontmoedigend? Wat had men dan verwacht?
Dat de heeren zouden omdraaien als 'n blad
aan 'n boom? Dat men n-twee-drie 'n systeem
van beoordeeling zou wijzigen, waaraan 't publiek
't Almachtige Publiek ! gewoonengehechtis
geraakt, omdat 't nergens in conflict komt met
Z.M.'s nogal platvloerschen smaak?
Om van de precaire advertentie-kwestie nou
nog maar te zwijgen.
Nee, dit is 'n omwenteling, die niet in 'n vloek
en 'n zucht tot stand komt.
't Is waar, ik had aanstonds de volle instem
ming van bladen als ,,de Residentiebode" en de
Limburger Koerier", 't Eerste blad, dat met
zichtbaar welbehagen vermeldt hoe ik de onbe
nullige dagbladrecensies met m'n sarcasmen
striem", maakt evenwel, zoogoed als zijn
Limburger confrater, den indruk van de bioscoop
opzichzelj verderfelijk te achten. Alzoo 'n niet
on-verdachte assistentie en ik wil hier nog eens
nadrukkelijk verklaren, dat onze wegen absoluut
uiteen loopen: ik streef naar veredeling, niet
naar vernietiging van de bioscoop.
En tegenover deze, nog vrij dubieuze mede
strijders, staat 't Amsterdamsche blad, dat onlangs
verraste, door 'n heftigen aanval op de beruchte
TienGeboden"-film. De analogie met de tendentie
dezer rubriek was treffend haast 'n beetje
teveel: wat oorspronkelijkheid hadde zekerlijk niet
geschaad. Maar toch, 't gaf moed ! Helaas !
de volgende week verschijnt 'n nabesprekinkje,
dat alles weer ongedaan maakt. Fuetsie.. .. weg,
hoop ! Weg, vreugde !
Dus toch wanhopen? Ik meen van niet ! Er zijn
voor mij teekenen, die er op wijzen, dat 't zaad in
deze eeuwig-groene kolommen gezaaid, wortel
schiet. Als ik zoo eens de respectabele hoeveelheid
sympathie-betuigingen naga, die ik in den loop
van dit half jaar mocht ontvangen van vooraan
staande tooneelkunstenaars en intellectueelen van
allerlei schakeering dan zeg ik: nee, dit vraag
stuk is niet meer te negeeren is niet meer door
te zwijgen !
Bijzonder verheugend en van beteekenis lijkt mij
ook 't standpunt, ingenomen door 't
studentenweekblad Prppria Cures". 't Zij me vergund een
en ander te citeeren.
Na 'n grimmigen aanval op wat ik indertijd 't
film-Amerikanisme doopte, zegt 't blad:
,.Langzaam maar zeker worden wij verpest
door de Paramonut- en deSuperfilms.dat zijn
de mannen zonder vest, dat zijn de wrieme
lende volksmassa's en dat is last not least
het goede slot (weshalve men onlangs
Rudyard Kipling maar weer flink verkracht
heeft). Men zou zoo zeggen, dat dit niet
geheel zonder belang was. Maar wat doet
hiertegen de dagblad-pers? Niets! Zij negeert
deze invasie van Proletkult niet; neen, zij
wijdt er mummelende en bangige
besprekinkjes aan."
Iets verder:
Zij erkent de film, want zij recenseert;
maar zij maakt haar eigen oordeel tot een
carricatuur, door niet te oordeelen. Het
verhaaltje wordt verteld, eenige liefkoozende
opmerkingen en daarmee is het uit ! De
dagbladpers helpt stelselmatig mee aan de
smaakvergiftiging door haar karakterlooze
en halfslachtige houding. De eenige journalist
in Nederland, die systematisch en met
kennis van zaken de film als kunstvorm uit
de dollarsfeer tracht te redden, is Jordaan
in de Amsterdammer." Zal zijn strijd ge
wonnen worden? Het lijkt twijfelachtig zoo
lang hem alls medewerking wordt onthouden,
zoolang alle verdere perscritiek onbetrouw
baar geflodder blijft."
Tot zoover 't Studentenweekblad. Ik herhaal,
't is verheugend en van groot gewicht, dat 't
orgaan van onze jonge intellectueelen, zoo onbe
wimpeld de zijde kiest van den schrijver dezer
rubriek.
Van niet geringe beteekenis is ook 't feit, dat
de actie van De Groene" in film-krantjes scherp
wordt aangevallen. Wanneer in 't orgaan van 'n
bioscoophouders-bond 'n artikel verschijnt onder
den Shaw-eskentitel De man en het baantje",
waarin rond weg wordt gezegd, dat deze campagne
enkel en alleen ten doel heeft om den schrijver
te helpen aan 't baantje van.... secretaris der
bioscoopcommissie ! dan zeg ik: deze zaak is
niet verloren, dat geeft den burger moed !
Misschien is 't ook als verschijnsel niet onaardig
even te vermelden, dat n der kLinere bioscopen
in z'n advertenties nadrukkelijk vermeldt: Gén
Paramotint-film !"
Men heeft mij gevraagd of ik niet bang ben den
schijn van partijdigheid op me te laden, door
voornamelijk Amerikaansche films en bepaalde
theaters aan te vallen. Om te beginnen, houdt
't n verband met 't ander: 'n bioscoop, die voor
namelijk Amerikaansche films vertoont, kan van
'n beoordeeling volgens mijn principes niets anders
verwachten. Dat verder de strijd tegen de
filmschund zich zoo langzamerhand geïdentifieerd
heeft met den oorlog tegen de Yankee-rolprent,
is niet mijn schuld. Ik veroordeel geen enkele
film, zonder behoorlijk den tijd en de ruimte te
nemen om m'n critiek te motiveeren. Ieder kan
dus den ernst en de onpartijdigheid dezer rubriek
voor zichzelf uitmaken.
Opmerkelijk is ten sjotte 'n schrijven, dat ik
ontving van Ir. C. J. Nijhoff, den Haag die mij
als bereisd man, goed thuis in aller heeren landen,
den raad geeft contact te zoeken met gelijkgezinde
journalisten in 't Buitenland, om te trachten met
vereende krachten 'n dam op te werpen tegen de
Amerikaansche invasie. Hij verzekert mij, dat 'n
gelijktijdig, eensgezind optreden, na 'n première
b.v. in Londen belangrijk meer resultaat zal
hebben dan 't vechten zoo op je eentje, 't Is moge
lijk, en 't overwegen waard.
Summa suminarum: na deze korten terugblik
meen ik geen reden tot klagen te hebben. Mijn
overtuiging, dat ik 'n hoogst belangrijke kwestie
aanroerde, toen ik 'n half jaar geleden met m'n
artikel Over film en film-critiek" 't bal opende
en dat deze campagne weerklank en steun moest
vinden, zij 't ook niet dadelijk, in de officiëele
openbaarheid, deze overtuiging is gebleken juist
te zijn.
En dus alle pessimisme ten spijt breng ik
Oom Sam, z'n leger betaalde en on-betaalde recla
memakers en alles, wat in ons goede land vlot
Amerikaansch spreekt, 'n hoofschen groet, met
den degen: Tot den volgenden aanval."
REMBRANDTTIIEATER De Nibelungen II.
En nóg eens de Nibelungen !"
En als er tien vervolgen aan waren, zou ik er
tienmaal over schrijven ??tienmaal zou ik 't in
de trage hersens van 't publiek willen pauken:
gaat dit zien en leest er van ! Laat u de «ogen
openen voor wat Kunst" is ziet hoe de eeuwige
wetten der schoonheid, die 'n schilderij van
Rembrandt zoowel als 'n stuk primitief aardewerk
belieerschen, ook de nuchterste, modernste aller
NIBELUNGEN II
Nederl. Munt
Hollands hoste W oenta sigaar
technieken kunnen veredelen en opheffen tot
hts waarlijk moois.
Ik kan er ditmaal kort over zijn. Bij de bespre
king van 't eerste deel heb ik aan de hand van
foto's uitvoerig aangetoond, waarom en in welk
opzicht, dit werk zich onderscheidt van alle
andere cinema-producten. Van dit tweede deel
kan ik alleen zeggen, dat 't zoo mogelijk nog beter
is, dan 't eerste. Speciaal 't spel komt tot zijn
recht (dit voor degenen, die meenden dat Nibe
lungen" 'n zuiver kijkspel is !) en wel voornamelijk
't spel van Margarethe Schön (Kriemhilde). Deze,
door de straffe hand van den regisseur, in 't eerste
deel tot bijna onnatuurlijke reserve gedwongen
actrice, ontplooit hier 'n speeltalent dat een
voudig overweldigt. En alweer valt de alles over
ziende, alles berekenende regie te bewonderen,die
deze veer zoo wist te spannen dat ze bij 't terug
springen den toeschouwer met verstomming slaat.
Ook dit tweede deel bevestigt de hooge opinie
die 't eerste deel uitlokte: dit is 'n keerpunt in de
filmgeschiedenis met de Nibelungen" heeft de
cinem;,t Jgrafie den ridderslag ontvangen!
JORDAAN
TAALVERWOESTING
38. GESCHOOLD, ONGESCHOOLD.
Geschoolde arbeiders, geschoolde inbrekers, ge
schoolde advocaten, geschoolde beren en apen, een
ongeschoolde stem, het ongeschoolde oor, een
ongeschoold handschrift, onze ongeschoolde ziel
(Kloos): dat schubbige creatuur schuilt nergens
voor weg en wordt overal vertroeteld en voor
getrokken. Het streelt door zijn geluid het oor
van onderwijsverzorgers, van wie een zwaar
wichtig penvoerder onlangs schreef hun weten
is ontoereikend, hun kunnen is ongeschoold."
Waar hoort dit geschoold toch thuis? Wat geeft
het toch te verstaan? Zet men het in de rij van:
gebaard, gebrild, gekaalkopt, gegoudtand," dan
moet het beduiden in het genot van een of meer
scholen." Het ware dan schertsend te gebruiken
voor het schouwspel, dat ons land aanbiedt na de
groote Pacificatie en het leende zich dan tot uit
breidingen als overgeschoold" en armgeschoold."
En stelt men het naast gepoederd, geverfd, ge
zalfd en geolied', dan is het afgeleid van zeker
geheimzinnig werkwoord scholen", van hetwelk
Prof. Casimir ons misschien den diep sluimcrenden
zin zou kunnen onthullen.
Maar met dit natuurlijk weer slordig en gemak
zuchtig het Duitsch nagebauwde geschoold stop
pen de taaischenders een schat van Nederlandsche
woorden als dooden onder den grond. Afgericht,
bedreven, bekwaam, geoefend, volleerd, kundig: al
dat fijne eigen kristal wordt geruild voor n
vormeloos kwispedoor, bij Hans Wurst gekocht.
Onze economisten hebben geschoolde arbeiders"
verkozen, omdat zij hun Nederlandsen kwijt zijn
en het Engelsche skilled labor" niet weten te
vertalen. Had men hier uit braniezucht of soms
uit slaphartigheid geen der bovengenoemde
Nederl. woorden willen overnemen, had men uit
mooidoenerij een geleerden vakterm willen hebben,
ook dan had het Nederlandsch klaar gestaan en
bijv. van het werkwoord bekwamen een volkomen
ter zake passend bekwaamd" aangeboden. Maai
er zijn meer van die betweters, die Neerlands
edel metaal voorbijstrompelen, om inorsig vreemd
papier te gaan belekken.
H A j E.