Historisch Archief 1877-1940
No. 2479
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
het gezag van een of ander theorema, dat over een
jaar weer volkomen van haar luister beroofd is?
In de muziek van Pijper voor Euripides' Bac
chanten zal men niet bij het eerste gehoor en zeker
niet melodisch gedacht typische Grieksche relaties
.kunnen ontdekken, omdat de componist naar
andere beginselen te werk ging. Zelfs geen harp
of fluit trachten ons in het spoor der antieke muziek
te brengen. Het is een muziek, een
twintigsteeeuwsche tooneelmuziek, waarin het dramatisch
?gegeven van het gedicht niet overwoekerd wordt
-door het temperament van den componist. Hoe
?dikwijls zagen wij niet in dergelijke gevallen,
waarin muziek en tooneel elkaar de hand poogden
te reiken, een volkomen minderwaardig kunstgenre
ontstaan, onvereenigbaar met een goeden
muzikalen smaak en bovendien niet geënt op de wezen
lijke kern van het drama, maar daaraan slechts
.losjes en onoplettend bevestigd. Men denke aan
Beethoven, Grieg of Mendelssohn.
Willem Pijper heeft zich al concipieerend blijk
baar laten leiden door het beginsel, dat de muziek
:in het drama een begeleidende taak heeft te ver
vullen, doch dat zij daarnaast voldoende spanning
en beweeglijkheid moet bezitten om het dramatisch
gebeuren tot op het conflict 7003! niet op den voet
te volgen of te illustreeren," dan toch de muzi
kale reflex daarvan in den vorm van een
symphonisch hoogtepunt te kunnen geven.
Willem Pijper bepaalde zich tot het
componeeren van een voorspel, dat een voorbereiding
is van den Prologos", en schreef muziek bij den
Parados", bij de vier stasima, de kommoi,
?de Exodos" en Epilogos." Deze muziek staat,
gelijk we dat zoo gaarne willen noemen, op een
tweede plan en heeft geen andere bedoeling dan
een soort achtergrond te scheppen, waarin de
aanvoerdster van het koor als belangrijkste stem in
het geheel een zeer opmerkelijke rol is toebedeeld.
Ik citeer in dit verband een passage uit de toe
lichting, welke Pijper schreef in het
Feestproigramma voor het 450-jarig bestaan van het
?Utrechtsch Gymnasium:
Uitgaande van de meening, dat het drama
als organisch kunstwerk langzamerhand ge
groeid is uit de (steeds verder gestileerde)
Dithyrambe, lijkt het aannemelijk, dat
tenminste de partijen van het koor niet
gesproken werden, doch: gezongen. Wat men
nu precies onder zingen te verstaan heeft
laat zich niet wel meer nagaan, doch het
komt mij voor, dat dit zingen dezer stasima
meer psalmodieerend geweest zal zijn dan
<in onzen zin !) cantabiel; dat het meer van een
subtiel-gedifferentieerd (?secco"-) recitatief,
van de monodie der Middeneeuwers gehad
moet hebben, dan van den bei-canto onzer
italianiseerende 18e en 19e eeuwen Ik
heb dus de partij van de aanvoerster van het
koor onveranderlijk laten spreken; de muziek
werd geschreven voor declamatie met orkest
begeleiding "
Pijper heeft deze declamatie genoteerd en wel
in dien zin, dat de executante wat toonhoogte en
rhythme betreft geheel gebonden is aan de voor
schriften van den componist. Het groote voordeel
in artistiek opzicht valt door deze vondst"
direct op, als men zich denkt, welk een hechte
eenheid er tüsschen spreekstem en orkest ontstaat.
Hoe de rhythmische vorm der declamcerende stem
op toonhoogte er uitziet, geeft volgend notenbeeld:
som, welke hij ook in zijn andere werken bereids
heeft geleverd.
Het orkest bestaat uit 4 violen, 2 alten, 2 celli,
2 contrabassen, 2 klarinetten (basklarinet in het
4e stasimon) 2 fagotten, 2 hoorns, bastrombone,
piano-vierhandig, groote trom, kleine trom, 2
pauken, arabische handtrom of tebeul, een
altstem en een baryton, welke niet op woorden"
zingen, doch alleen een vocaal coloriet op sommige
plaatsen in het ensemble aanbrengen. De tebeul is
een origineel Arabisch instrument met een zeer dik
geitevel bespannen. Het piano is donkerder dan
dat van de roffeltrom, het forte is van groote
draagkracht en schijnbaar lager dan de groote
trom. Het instrument heeft twee stokken, waarmee
het om beurten bespeeld wordt. Hoe de tebeul
zich vermengt met de andere instrumenten is
vooraf niet te bepalen, maar het schijnt met zijn
donkere rhythmen in deze tragedie van suggestieve
werking.
Technisch-compositorisch kan men het werk
polytonaal noemen, aangeven de harmonische"
combinatie gevormd wordt door drie drieklanken
ieder op de afzonderlijke tonen van den vermin
derden drieklank: B?D?F
Deze harmonische formatie is de sleutel voor
alle andere accoordcombinaties, welke dikwijls een
rijke menigvuldigheid toonen. De verschillende
notenvoorbeelden geven hiervan voldoende blijk.
De rhythmische structuur is ontleend aan de
Sapphische ode en den cretischen péon. Dit
. rhythme dooradert in allerlei
?| ( | f f modificaties en verbindingen het
? ? . . . geheele werk en is een der
facto1?^^ <?t~> ren, (de
krachtig-contrapuntistische motiefverwerking is de andere) waardoor
deze tooneelmuziek een opmerkelijke eenheid
openbaart, gepaard aan een eenvoud en een
oprechtheid, welke mogelijk voor velen haar
onweerstaanbaarheid niet verborgen zal houden.
In het 4de Stasimon, het hoogtepunt van drama
en muziek, komt het rhythme in al zijn dreigende
kracht sterk naar voren.
T
Deze boeiende rhythmische combinatie brengt
ons onwillekeurig de Grieksche rhythmopeoie in
herinnering, die reeds combinaties_kenden, welke
wij zouden kunnen noteeren als
5, 9, 10, 12, 15, 20, 25
maat.
8888888
En het wil mij voorkomen, dat in
dit opzicht de consequentie, waartoe
een dergelijk rhythmischdeclamatorisch
principe leidt, zonder reserve te aan
vaarden is. Practisch heeft Pijper, die
in Nederland en daarbuiten de repu
tatie bezit niet terug te deinzen voor
de meest radicale toepassing van een
beginsel (dat bij hem niet tot een star
«dogma^ is verschrompeld) de'proef op de
Een andere passage, typisch Pijper" is deze,
uit het 2e stasimon.
RESTAURATEUR VAN SCHILDERIJEN
C. B. VAN BOHEMEN DEN HAAG
Pijper's nieuwste werk moge hiermede een weinig
gecommenteerd zijn. Het is naar mijn overtuiging
geschreven zuiver overeenkomstig den aard van
den componist, die mogelijk meer dan iemand
anderj, de aangewezen man schijnt om in
muzikalen vorm de Grieksche cultuur voor ons op te
roepen. Zijn Antigone-muziek, deze Bacchanten
en in den toekomst zijn Smeekelingen wijzen op
een indrukvatbare fijngevoeligheid voor de antieke
wereld; zijn reflexen in de muziek geven blijk van
een intelligenten geest, een voortreffelijk technisch
vermogen en van een rijke inspiratie.
PIET TIGGERS
SCHILDERKUNST-KRONIEK
COBA RITSEMA, BIJ BUFFA, AMSTERDAM. IN
LEIDING.
Coba Ritsema is in 1876 geboren, en ze begint
dus zonder erg de vijftig dicht bij te komen. Maar,
er zijn meer menschen in de waereld, die vijftig
worden, en over wie ge niet de minste lust gevoelt
een waardeerende karakteriseering te schrijven.
Maar bij Coba Ritsema is dit wel het geval, en
het zou het nalaten beteekenen van iets, dat op
mijn weg ligt, zóó da kritikus der schilderkunst
over Coba Ritsema zweeg. Want deze Coba Ritse
ma is een schilderes vol grootzien van den vorm,
en vol van ademend leven in de kleur. Zij was een
leerlinge van de Amsterdamsche Akademie
(93 97), maar zij heeft leiding gehad van haar
broer (een leerling van Gabriël !) en van Breitner,
dien ge als schilder, naar zijn schilderwijs, een
Amsterdamsche n Hagenaar" zoudt moeten noe
men. Dat zij van deze twee schilders (de broer
schilderde wel eens goed een Hofje en Breitner is
de groote Hartstochtelijke onder de Impressio
nisten) beide Hagenaar", of leerling van een
Hagenaar" les heeft gehad is van meer belang
dan oppervlakkig gedacht zou worden. Allebé,
de leermeester op de Amsterdamsche Akademie,
ook van Coba Ritsema, stond een schilderwijs voor
die door een gesloten nauwkeurigheid de tegen
standster was van die der Hagenaars, die ik meer
dan eens een opene en briezige heb genoemd. De
schilderwijs van Allebégaf aanleiding de kleur
als een vast, gestolten ding neer te zetten, en dat
kan een belemmering worden voor bepaalde
naturen in de schilderkunst (voor de romantische,
zooals Lizzy Ansingh o. a.). De schilderwijs van
Allebékan op zekere momenten een benauwenis
veroorzaken als van een te nauw kleedingstnk
en dat is door de lessen van Breitner en van
Coba's broeder, Coba Ritsema gespaard gebleven.
Zij is dus in haar wijze van schilderen meer open
en beweeglijk dan de meesten van haar
tijdgenoolen uit Amsterdam. Maar dat is nog niet voldoende
om deze karakteriseering te beginnen. Coba Rit
sema heeft de eigenschappen, dat zij een zeldzame
coloriste is en dat zij den vorm steeds groot gegeven
heeft, daarbij. Zij had dat, naar Lizzy Ansingh
mij vertelde, dit reeds op de Akademie. Ge be
grijpt daarom wat deze schilderes kon bereiken,
zoo zij zich in alle zuiverheid zette tot het schilde
ren van een mensen (haar Moeder) of van een
stilleven. Hit werk, niet altijd gansch-en-al vol
tooid, werd een lust voor de oogen. De kleur
is rijk en leeft overal; vaart als een adem door het
werk; zij heeft overal een deftigen, eenvoudigen
klank. De vorm, door die kleur uitgedrukt, is
breed zonder moedwil; zij heeft in het portret
van de Moeder een grandezza, die zich niet in
zwier uit, maar in innerlijkheid. Met deze
begaafdheden en met wat Coba Ritsema daarmee vol
tooide, is zij de meest schilderlijkc der vrouwen
gebleken in haar periode, die komt na die van
Su/.e Robertson. Het is hierom inderdaad te
hopen, dat een geregelde voortbrenging van werk
ons verrijke met een aantal schilderijen, die wij
niet willen missen, want in dit opzicht kan meer
gegeven worden, dan werd gegeven.
F L A s s c n A E R T
VERZOEK, 'k Ben bezig met zoo veel moge
lijk gegevens te verzamelen omtrent Toorop. Zou
iedereen, die n of meer werken van hem bezit,
mij daarvan een korte beschrijving willen doen
toekomen, met opgave van voorstelling; of het
een schilderij, teckening etc. is; uit welke jaar
liet werk is, etc. i£n gaarne ontving ik deze be
richten (waarvoor bij dezen reeds mijn dank) toe
gezonden aan mijn adres: Rijswijk bij den Haag,
P L A S S C H A IC R T
JAC URLUS
HAVANA 12 CENTS SIGAAR
Vraagt monster met adres van Uw winkelier
bij FLEVO UTRECHT