Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2479
/'TjybGENQOTENv
''
ANATOLE FRANCE
l.
Nu is er de gelegenheid om met Anatole France
te praten.
Over hem is genoeg gezegd; het Was aandoenlijk
te zien, hoe van alle kanten op het bericht van zijn
heengaan de huldigingen toevloeiden in welge
kozen woorden en in treffende handelingen, zoover
de omstandigheden ze vereischten, maar niet min
der welkom voor den beschouwer op een afstand
is de voortvarendheid van den uitgever, die,
nauwlijks was er een maand verloopen na France's
afsterven, zorgde voor de publicatiën van een
flink deel gesprekken en tafreelen waar hij in
levenden lijve familiaar voor ons staat om zoo
dadelijk een conversatie met hem te beginnen.
Inderdaad had ik eerst iets willen zeggen van
de plechtige hulde den Franschen auteur gewijd
door Charles Maurras op zijn techtigsten verjaar
dag, dat vindt zich later van zelf, Want op eenmaal
heeft men zich over een figuur die haar diepten
heeft even goed als haar oppervlakkigheden, niet
uitgesproken. Maar Iaat thans het meest sprekende
het eerst uitkomen.
Anatole France en pantoufles luidt de tite! van
het boek van Jean-Jacques Brousson die geruimen
tijd zijn secretaris geweest is. France op sloffen
zou misschien een hollandsch realist het overbren
gen, ofschoon hij er ook met ander voetbekleedsel
' ..TEchijnt; hij is er in zijn dagelijkse!) en huiselijk
costuum.
De Fransche kritiek heeft het willen vergelijken
met Eckermann's Gesprekken in zijn langdurig
verkeer te Weimar met Goethe, de bewering gaat
niet op;^ het ongelijksoortige moet men niet te
dicht bijeenbrengen. Zelfs is de vorm der voor
stelling in het boek verschillend van Léon
Goz3an's boekje over Balzac (B. en pantoufles) dat
tot aanleiding diende voor den titel.
Gozlan's boek, dat dateert uit den tijd van Louis
Philippe, sleept met zijn prettigen verhaaltrant
mee in de fantastisch romantische wereld der
onbezorgde, op het credict der toekomst levende
gemeenschap, toen het de kunst was zonder
contanten zich een Lucullisch feestmaal te ver
schaffen en Balzac zijn buitenverblijf wou
meubileeren met enkel een houtskoolvermelding aan
den wand; hier een schoorsteen van Parisch mar
mer, hier een plafond van Delacroix. Zoo zag
hij het, zoo was het voldoende.
Onze tijd gaat te werk zonder zooveel omslag
om zijn personages in de ruimte te situeeren als
men voorheen noodig achtte; men heeft van den
teekenaar afgezien hoe weinig strcepen kunnen
volstaan tot het produceeren van een levend por
tret en men laat de menschen zichzelf geven in
eenige essentieele trekken. Wonder is het hoe goed
de Fransche journalistiek het er af brengt in de
manier op slag een beeltenis te leveren, ofschoon ze
soms lamentabel achterblijft. Maar France, die
zijn heele leven aan zijn portret heeft gedacht en
zijn portret heeft gemaakt, was juist de man er
voor om zijn beschrijver aan een goed resultaat te
helpen.
A. F. en pantoufles met zijn bescheiden entree
van den schrijver die het nauwelijks waagt het
object van zijn vereering te naderen, is een echt
Parijsch product, om frischweg te genieten, zonder
zich te veel op te houden bij allerlei bedenkingen
van het burgerlijk leven, maar ik kan me wel be
grijpen dat velen, na het geheel te hebben
doo/lezen, het doorploegde voorhoofd (want ik spreek
over de ouderen) zullen fronsen en het bijzonder
onstichtelijk zullen vinden bij een geopend graf
(om de emphatische uitdrukking niet over te
slaan die vrome ergernis graag gebruikt).
Het is zoo, de manier waarop France hier het
leven behandelt als leverde het eigenlijk niets
anders op dan de mogelijkheid om er zijn wellustige
neigingen in te voldoen, terwijl er voor de rest
niets degeliiks in schuilt of het moesten liefhebbe
rijen zijn waarover men kon spotten, die manier
is op den duur wel stuitend; scherpte en geest zijn
er genoeg, maar de humor ontbreekt.
Men zou met Montaigne aan France willen
vragen als hij zegt dat h(t leven niets anders is
dan de overgang van het inocderlijf naar de wur
men onder den grond. . . Ja wat, vraagt Montaigne?
Hij richt zijn vraag aan Keizer Titiïs, als deze hit
betreurt zijn dag te hebben verloren: Eh, n'astu
pas vécu? alsof'h', t leven op zichzelf, hoe het 01 k
moge uitvallen, reeds een voldoende privilegie
was voor den mensch....
Het past mij hier in 't geheel niet te gaan
preeken, en de rhetorica van het open graf" hindert
mij; zij is ook geheel onjuist als zij zou bedoelen
dat Anatole France op het oogenblik van zijn dood
een bundel van onstichtelijkheden publiek ha<B
willen laten worden. Ik weet volstrekt niets van
wat er achter het boek van Jean-Jacques Brousson
zit, ik vermoed zelfs: niets kwaads, men heeft
gesproken van een wraak, en dit is weer tegen
gesproken. De feiten wijzen een anderen kant uit.
De gesprekken daar vermeld dateeren niet van
gisteren, maar van twintig jaren geleden, enkelen
van de verhalen zijn oude aartsbekenden en reeds
opgenomen bij Gsell die in 1909 een verzameling
heeft laten drukken. Brousson's boek wordt er
niet minder belangrijk door, maar om het goed te
kunnen lezen, moet men het in zijn kader plaatsen.
Anatole France heeft in zijn leven veel verhuizin
gen en echtscheidingen (ten minste n echte) ge
kend, zooals hij het zelf uitdrukt, en hij heeft in
zijn bestaan geweifeld tusschen den linker- en den
rechteroever van de Seine; hij werd getrokken naar
het weidscher leven in de voorname kwartieren
van de hoofdstad en dan kwam er een heimwee op
naar de eenvoudige burgerbetrekkingen die hem
in het bloed waren gegroeid door zijn afkomst.
Men vindt daarvan een aardigen trek in Brous
son's hoofdstuk: Cliez Ie bistro.
Daar wordt geschetst hoe hij een uitnoodiging
heeft gekregen tot een déjtüner te Passy; de dame
die zijn leven in dien tijd regeert, Mme de C., noopt
hem met alle geweld daaiheen te gaan; zoo dik
wijls heeft hij zich reeds onttrokken, hij moet nu
eindelijk aan den wensch der vriendelijke lieden
voldoen. Zijn secretaris, Brousson, gaat mee. Op
de plaats aangekomen vinden zij echter in 't ge
heel geen preparatieven gemaakt en, om kort te
gaan, het blijkt dat er een vergissing heeft plaats
gehad, de invitatie was voor over acht dagen.
France maakt zijn excuses en zijn cimplimcnt
en verdwijnt met den secretaris.
Buiten gekomen ontboezemt hij zich: Wij
slaan een gek figuur, maar die suffers zijn veel
belachelijker dan wij. Zij vragen ons op het d
jeuner en wij komen acht dagen te vroeg. In onzen
ijver om hun ter wille te zijn, vergissen wij ons
een week. Wat zegt ge wel van zoo'n huisvrouw,
een Parisienne nog wel, die, met de telephoon tot
haar beschikking en haar bedienden niet binnen
een korten tijd een dinétje weet te improviseeren.
Wij komen er goed af, wat deden we bij zulke
putters? En voortaan zal Mevrouw me niet rust
laten. Ik denk er aan wat mijn moeder, de een
voudige vrouw uit het volk, zou hebben gedaan.
In een oogwenk was de tafel gedekt, en alsof het
een tooverij was zou daar naast de gebloemde
borden een heerlijk gebraden kippetje op hebben
geprijkt met de sla die er bij hoorde en de geurige,
gebruinde omelette. Maar onze vergissing dient
hersteld. Wat voelt ge voor dit kroegje? De bazin
zit goed in haar vleesch, gij vindt haar misschien
wat boven den leeftijd, maar ik kijk zoo nauw niet,
ik zou er wel aan willen. Enfin, daar hebben we
niet mee te maken. Wij gaan hier eten.
En op de marmeren tafel van dat eenvoudige
kroegje heeft Anatole France gegeten als een god.
Zijn ambro zijn: een grof stuk rund uit het zout
met augurken en een poelet van schapenpoten,
snijboonen, kaas en wat er bij hoorde. Nu voel
ik me veertig jaren verjongd, was zijn opmer
king terwijl hij zijn snor afveegde met het ruwe
servet.
Daar hebt ge de goede herinnering aan de oude
tijden en hun middelpunt: zijn moeder.
In 1892, wanneer mijn geheugen mij niet be
driegt, heeft een der belangrijkste verhuizingen
voor France plaats gegrepen; daarmede opent
wat men in zijn biographie de derde periode kan
noemen, de tijd van zijn geniaalste werken, die niet
lang heeft geduurd. In 1903, het tijdperk der ge
sprekken is hij weer in het voorname kwartier
terug in de buurt van het Bois de Boulogne, in
de villa Saïd en wordt stevig geleid en vastgehou
den door Mad. de C. die op zich had genomen
de beschermengel te wezen van het onrcdzanie
genie en die haar teedere hand flink aan den teugel
houdt.
De betrekking werd door de Parijgche wereld
erkend, maar het paar zelf hield zicli binnen de
perken van het strikte fatsoen. Men zou er niet
aan hebben gedacht France voor een diner te
vragen, waarop ook niet zijn vriendin was
genoodigd. Zij namen toch steeds de voorzorg nooit
tegelijk op het appel te verschijnen. Mevrouw de C.
hield er het oog op dat onder de aanwezigen geen
zwarte schapen zich vertoonden; wee dengeen
die niet boog voor liet unieke talent van den groo
ten auteur, zij had den takt om hem terecht te
zetten en in 't gelid terug te brengen.
Zonder zich in het gezelschap voorop te dringen,
hield zij den grooten man voortdurend in 't oog,
want hij, ondanks al zijn roem van nature
^chuchter, kwam niet geheel t.p dreef, wanneer hij tegen
stand vermoedde, en hem was altoos een kleine ii'.ilp
welkom en een aanmoediging. Merkte hij iets van
ONS KERSTNUMMER
Evenals vorige jaren hopen wrj ook dit
jaar ons extra Kerstnummer eenige dagen
voor de Kerstmis te kunnen verzenden.
Het Kerstnummer verschijnt in een door
Is. van Mens geteekend omslag en zal
bijdragen bevatten van Willem Arondeus,
Barbarossa, I na Boudier Bakker, Joh.
Braakensiek, Jan Grégoire, Prof. mr. J. A. van
Hamel, Jantje, L. J. Jordaan, Prof. J. H.
Jurres, Willem Kloos, Ds. W. Mackenzie,
Top Naeff, Henri Pieck, Is. Querido, George
van Raemdonck. O. Roland, Jeanne Reyneke
van Stuwe, Elis M. Rogge, Ant. Thiry, Minca
Vester-Bosch Reitz, B. van Vlymen e. a. en
tevens als losse bijlagen: lithografie inkleu
ren, door Jan Sluyters, muziekbrjdrage door
Catharina van Rennes, houtsnede door S.
L. Schwarz, puzzle door Jos. Vas Dias.
Aan alle abonné's wordt het Kerstnummer
gratis verzonden. Verder is dit nummer
alom a f 1.?verkrijgbaar. Zij die zich met
l Januari als nieuwe abonnéopgeven ont
vangen het Kerstnummer en de in Decem
ber te verschijnen nummers gratis.
De prys van de Groene Amsterdammer is
f 3.?per kwartaal of f 10.?per jaar bg
vooruitbetaling.'
De Uitgevers
VAN HOLKEMA & WARENDORF
die manoeuvres? Dat is niet gezegd; verstand
had hij genoeg om over zijn ontdekking te zwijgen.
Jean-Jacques Brousson was uit het Zuiden naar
de hoofdstad gekomen en had zijn sober kwartier
betrokken op het eiland St. Louis, bakermat der
stad tusschen de beide armen der Seine. Hij hoopte
zich nuttig te maken, vooreerst door onderzoe
kingen in bibliotheken en archieven ten behoeve
van anderen, om langzamerhand tot meer eigen
literarisch werk over te gaan. Zoo begonnen zij,
die alleen hun weg hadden te maken in de wereld
stad.
Van iemand voor wien hij werkte kreeg hij, alsof
ze uit den hemel viel, een aanbeveling bij Anatole
Franc e.
Franc e had sinds lange jaren het plan opgevat
een leven van Jeanne d'Arc te schrijven; hij had
het Werk opgevat, met ijver de bronnen voor de
geschiedenis van den tijd bestudeerd en toen het
Werk laten steken. Het Was geworden een hopeloos
verwarde menigte van paperassen van allerlei
formaten en afkomst, bijeengegooid door den mach
tigen schop van den Tijd, en ongeordend in
afdeelingen, c/iemises, zooals de Franschen hen noemen;
het arme meisje van Domrémy bezat geen hemden.
Een gevoelig hart als dat van Franc e kon zoo'n
toestand niet aanzien; hij hoopte iemand te vinden
die onder zijn leiding den chaos zou overwinnen,
en hij verwachtte op een Woensdag morgen, den
dag van audiëntie in de villa Saïd, den hem aan
bevolen Brousson.
De Woensdag kwam, maar France zag niet
Brousson. Hii was er wel geweest, de jonge man,
hij had de menigte van bezoekers zien voorgaan,
hij had hen gevolgd en was de beroemde trap naar
de bibliotheek opgeklommen, maar daar had de
moed hem begeven, de menigte van aanbidders
in den tempel had hem verschrikt; hij hield zich
schuil, en toen de laatste heenging, was hij tevens
verdwenen zonder zijn recommandatie-brief af te
geven.
Het lot had hem toch niet verlaten, hij kreeg
thuis een paar woorden van den grooten man dat
hij vergeefs den gansenen dag op hem had ge
wacht, met het verzoek den volgenden dag te
komen. Toen had het beslissend onderhoud plaats.
Hoeveel verdiende je bij den mijnheer voor
wien je werkte? was Farnce's vraag. Niets,
luidde het eenvoudig schrale antwoord.
Dan verdubbel ik je honorarium, zeide
France's gemoedelijke stem.
W. G. C. B y v A N c K
Koninklijke Meubeltransport-Maatschappij
DEGRUYTER&Co.
DEN HAAG
AMSTERDAM ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein