De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 december pagina 2

13 december 1924 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2479 /'TjybGENQOTENv '' ANATOLE FRANCE l. Nu is er de gelegenheid om met Anatole France te praten. Over hem is genoeg gezegd; het Was aandoenlijk te zien, hoe van alle kanten op het bericht van zijn heengaan de huldigingen toevloeiden in welge kozen woorden en in treffende handelingen, zoover de omstandigheden ze vereischten, maar niet min der welkom voor den beschouwer op een afstand is de voortvarendheid van den uitgever, die, nauwlijks was er een maand verloopen na France's afsterven, zorgde voor de publicatiën van een flink deel gesprekken en tafreelen waar hij in levenden lijve familiaar voor ons staat om zoo dadelijk een conversatie met hem te beginnen. Inderdaad had ik eerst iets willen zeggen van de plechtige hulde den Franschen auteur gewijd door Charles Maurras op zijn techtigsten verjaar dag, dat vindt zich later van zelf, Want op eenmaal heeft men zich over een figuur die haar diepten heeft even goed als haar oppervlakkigheden, niet uitgesproken. Maar Iaat thans het meest sprekende het eerst uitkomen. Anatole France en pantoufles luidt de tite! van het boek van Jean-Jacques Brousson die geruimen tijd zijn secretaris geweest is. France op sloffen zou misschien een hollandsch realist het overbren gen, ofschoon hij er ook met ander voetbekleedsel ' ..TEchijnt; hij is er in zijn dagelijkse!) en huiselijk costuum. De Fransche kritiek heeft het willen vergelijken met Eckermann's Gesprekken in zijn langdurig verkeer te Weimar met Goethe, de bewering gaat niet op;^ het ongelijksoortige moet men niet te dicht bijeenbrengen. Zelfs is de vorm der voor stelling in het boek verschillend van Léon Goz3an's boekje over Balzac (B. en pantoufles) dat tot aanleiding diende voor den titel. Gozlan's boek, dat dateert uit den tijd van Louis Philippe, sleept met zijn prettigen verhaaltrant mee in de fantastisch romantische wereld der onbezorgde, op het credict der toekomst levende gemeenschap, toen het de kunst was zonder contanten zich een Lucullisch feestmaal te ver schaffen en Balzac zijn buitenverblijf wou meubileeren met enkel een houtskoolvermelding aan den wand; hier een schoorsteen van Parisch mar mer, hier een plafond van Delacroix. Zoo zag hij het, zoo was het voldoende. Onze tijd gaat te werk zonder zooveel omslag om zijn personages in de ruimte te situeeren als men voorheen noodig achtte; men heeft van den teekenaar afgezien hoe weinig strcepen kunnen volstaan tot het produceeren van een levend por tret en men laat de menschen zichzelf geven in eenige essentieele trekken. Wonder is het hoe goed de Fransche journalistiek het er af brengt in de manier op slag een beeltenis te leveren, ofschoon ze soms lamentabel achterblijft. Maar France, die zijn heele leven aan zijn portret heeft gedacht en zijn portret heeft gemaakt, was juist de man er voor om zijn beschrijver aan een goed resultaat te helpen. A. F. en pantoufles met zijn bescheiden entree van den schrijver die het nauwelijks waagt het object van zijn vereering te naderen, is een echt Parijsch product, om frischweg te genieten, zonder zich te veel op te houden bij allerlei bedenkingen van het burgerlijk leven, maar ik kan me wel be grijpen dat velen, na het geheel te hebben doo/lezen, het doorploegde voorhoofd (want ik spreek over de ouderen) zullen fronsen en het bijzonder onstichtelijk zullen vinden bij een geopend graf (om de emphatische uitdrukking niet over te slaan die vrome ergernis graag gebruikt). Het is zoo, de manier waarop France hier het leven behandelt als leverde het eigenlijk niets anders op dan de mogelijkheid om er zijn wellustige neigingen in te voldoen, terwijl er voor de rest niets degeliiks in schuilt of het moesten liefhebbe rijen zijn waarover men kon spotten, die manier is op den duur wel stuitend; scherpte en geest zijn er genoeg, maar de humor ontbreekt. Men zou met Montaigne aan France willen vragen als hij zegt dat h(t leven niets anders is dan de overgang van het inocderlijf naar de wur men onder den grond. . . Ja wat, vraagt Montaigne? Hij richt zijn vraag aan Keizer Titiïs, als deze hit betreurt zijn dag te hebben verloren: Eh, n'astu pas vécu? alsof'h', t leven op zichzelf, hoe het 01 k moge uitvallen, reeds een voldoende privilegie was voor den mensch.... Het past mij hier in 't geheel niet te gaan preeken, en de rhetorica van het open graf" hindert mij; zij is ook geheel onjuist als zij zou bedoelen dat Anatole France op het oogenblik van zijn dood een bundel van onstichtelijkheden publiek ha<B willen laten worden. Ik weet volstrekt niets van wat er achter het boek van Jean-Jacques Brousson zit, ik vermoed zelfs: niets kwaads, men heeft gesproken van een wraak, en dit is weer tegen gesproken. De feiten wijzen een anderen kant uit. De gesprekken daar vermeld dateeren niet van gisteren, maar van twintig jaren geleden, enkelen van de verhalen zijn oude aartsbekenden en reeds opgenomen bij Gsell die in 1909 een verzameling heeft laten drukken. Brousson's boek wordt er niet minder belangrijk door, maar om het goed te kunnen lezen, moet men het in zijn kader plaatsen. Anatole France heeft in zijn leven veel verhuizin gen en echtscheidingen (ten minste n echte) ge kend, zooals hij het zelf uitdrukt, en hij heeft in zijn bestaan geweifeld tusschen den linker- en den rechteroever van de Seine; hij werd getrokken naar het weidscher leven in de voorname kwartieren van de hoofdstad en dan kwam er een heimwee op naar de eenvoudige burgerbetrekkingen die hem in het bloed waren gegroeid door zijn afkomst. Men vindt daarvan een aardigen trek in Brous son's hoofdstuk: Cliez Ie bistro. Daar wordt geschetst hoe hij een uitnoodiging heeft gekregen tot een déjtüner te Passy; de dame die zijn leven in dien tijd regeert, Mme de C., noopt hem met alle geweld daaiheen te gaan; zoo dik wijls heeft hij zich reeds onttrokken, hij moet nu eindelijk aan den wensch der vriendelijke lieden voldoen. Zijn secretaris, Brousson, gaat mee. Op de plaats aangekomen vinden zij echter in 't ge heel geen preparatieven gemaakt en, om kort te gaan, het blijkt dat er een vergissing heeft plaats gehad, de invitatie was voor over acht dagen. France maakt zijn excuses en zijn cimplimcnt en verdwijnt met den secretaris. Buiten gekomen ontboezemt hij zich: Wij slaan een gek figuur, maar die suffers zijn veel belachelijker dan wij. Zij vragen ons op het d jeuner en wij komen acht dagen te vroeg. In onzen ijver om hun ter wille te zijn, vergissen wij ons een week. Wat zegt ge wel van zoo'n huisvrouw, een Parisienne nog wel, die, met de telephoon tot haar beschikking en haar bedienden niet binnen een korten tijd een dinétje weet te improviseeren. Wij komen er goed af, wat deden we bij zulke putters? En voortaan zal Mevrouw me niet rust laten. Ik denk er aan wat mijn moeder, de een voudige vrouw uit het volk, zou hebben gedaan. In een oogwenk was de tafel gedekt, en alsof het een tooverij was zou daar naast de gebloemde borden een heerlijk gebraden kippetje op hebben geprijkt met de sla die er bij hoorde en de geurige, gebruinde omelette. Maar onze vergissing dient hersteld. Wat voelt ge voor dit kroegje? De bazin zit goed in haar vleesch, gij vindt haar misschien wat boven den leeftijd, maar ik kijk zoo nauw niet, ik zou er wel aan willen. Enfin, daar hebben we niet mee te maken. Wij gaan hier eten. En op de marmeren tafel van dat eenvoudige kroegje heeft Anatole France gegeten als een god. Zijn ambro zijn: een grof stuk rund uit het zout met augurken en een poelet van schapenpoten, snijboonen, kaas en wat er bij hoorde. Nu voel ik me veertig jaren verjongd, was zijn opmer king terwijl hij zijn snor afveegde met het ruwe servet. Daar hebt ge de goede herinnering aan de oude tijden en hun middelpunt: zijn moeder. In 1892, wanneer mijn geheugen mij niet be driegt, heeft een der belangrijkste verhuizingen voor France plaats gegrepen; daarmede opent wat men in zijn biographie de derde periode kan noemen, de tijd van zijn geniaalste werken, die niet lang heeft geduurd. In 1903, het tijdperk der ge sprekken is hij weer in het voorname kwartier terug in de buurt van het Bois de Boulogne, in de villa Saïd en wordt stevig geleid en vastgehou den door Mad. de C. die op zich had genomen de beschermengel te wezen van het onrcdzanie genie en die haar teedere hand flink aan den teugel houdt. De betrekking werd door de Parijgche wereld erkend, maar het paar zelf hield zicli binnen de perken van het strikte fatsoen. Men zou er niet aan hebben gedacht France voor een diner te vragen, waarop ook niet zijn vriendin was genoodigd. Zij namen toch steeds de voorzorg nooit tegelijk op het appel te verschijnen. Mevrouw de C. hield er het oog op dat onder de aanwezigen geen zwarte schapen zich vertoonden; wee dengeen die niet boog voor liet unieke talent van den groo ten auteur, zij had den takt om hem terecht te zetten en in 't gelid terug te brengen. Zonder zich in het gezelschap voorop te dringen, hield zij den grooten man voortdurend in 't oog, want hij, ondanks al zijn roem van nature ^chuchter, kwam niet geheel t.p dreef, wanneer hij tegen stand vermoedde, en hem was altoos een kleine ii'.ilp welkom en een aanmoediging. Merkte hij iets van ONS KERSTNUMMER Evenals vorige jaren hopen wrj ook dit jaar ons extra Kerstnummer eenige dagen voor de Kerstmis te kunnen verzenden. Het Kerstnummer verschijnt in een door Is. van Mens geteekend omslag en zal bijdragen bevatten van Willem Arondeus, Barbarossa, I na Boudier Bakker, Joh. Braakensiek, Jan Grégoire, Prof. mr. J. A. van Hamel, Jantje, L. J. Jordaan, Prof. J. H. Jurres, Willem Kloos, Ds. W. Mackenzie, Top Naeff, Henri Pieck, Is. Querido, George van Raemdonck. O. Roland, Jeanne Reyneke van Stuwe, Elis M. Rogge, Ant. Thiry, Minca Vester-Bosch Reitz, B. van Vlymen e. a. en tevens als losse bijlagen: lithografie inkleu ren, door Jan Sluyters, muziekbrjdrage door Catharina van Rennes, houtsnede door S. L. Schwarz, puzzle door Jos. Vas Dias. Aan alle abonné's wordt het Kerstnummer gratis verzonden. Verder is dit nummer alom a f 1.?verkrijgbaar. Zij die zich met l Januari als nieuwe abonnéopgeven ont vangen het Kerstnummer en de in Decem ber te verschijnen nummers gratis. De prys van de Groene Amsterdammer is f 3.?per kwartaal of f 10.?per jaar bg vooruitbetaling.' De Uitgevers VAN HOLKEMA & WARENDORF die manoeuvres? Dat is niet gezegd; verstand had hij genoeg om over zijn ontdekking te zwijgen. Jean-Jacques Brousson was uit het Zuiden naar de hoofdstad gekomen en had zijn sober kwartier betrokken op het eiland St. Louis, bakermat der stad tusschen de beide armen der Seine. Hij hoopte zich nuttig te maken, vooreerst door onderzoe kingen in bibliotheken en archieven ten behoeve van anderen, om langzamerhand tot meer eigen literarisch werk over te gaan. Zoo begonnen zij, die alleen hun weg hadden te maken in de wereld stad. Van iemand voor wien hij werkte kreeg hij, alsof ze uit den hemel viel, een aanbeveling bij Anatole Franc e. Franc e had sinds lange jaren het plan opgevat een leven van Jeanne d'Arc te schrijven; hij had het Werk opgevat, met ijver de bronnen voor de geschiedenis van den tijd bestudeerd en toen het Werk laten steken. Het Was geworden een hopeloos verwarde menigte van paperassen van allerlei formaten en afkomst, bijeengegooid door den mach tigen schop van den Tijd, en ongeordend in afdeelingen, c/iemises, zooals de Franschen hen noemen; het arme meisje van Domrémy bezat geen hemden. Een gevoelig hart als dat van Franc e kon zoo'n toestand niet aanzien; hij hoopte iemand te vinden die onder zijn leiding den chaos zou overwinnen, en hij verwachtte op een Woensdag morgen, den dag van audiëntie in de villa Saïd, den hem aan bevolen Brousson. De Woensdag kwam, maar France zag niet Brousson. Hii was er wel geweest, de jonge man, hij had de menigte van bezoekers zien voorgaan, hij had hen gevolgd en was de beroemde trap naar de bibliotheek opgeklommen, maar daar had de moed hem begeven, de menigte van aanbidders in den tempel had hem verschrikt; hij hield zich schuil, en toen de laatste heenging, was hij tevens verdwenen zonder zijn recommandatie-brief af te geven. Het lot had hem toch niet verlaten, hij kreeg thuis een paar woorden van den grooten man dat hij vergeefs den gansenen dag op hem had ge wacht, met het verzoek den volgenden dag te komen. Toen had het beslissend onderhoud plaats. Hoeveel verdiende je bij den mijnheer voor wien je werkte? was Farnce's vraag. Niets, luidde het eenvoudig schrale antwoord. Dan verdubbel ik je honorarium, zeide France's gemoedelijke stem. W. G. C. B y v A N c K Koninklijke Meubeltransport-Maatschappij DEGRUYTER&Co. DEN HAAG AMSTERDAM ARNHEM Verhuizingen per Auto-Trein

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl