De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 december pagina 21

13 december 1924 – pagina 21

Dit is een ingescande tekst.

f*. No. 2479 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 21 RUIZE-RIJMEN CHRISTELIJK BOEREN Wees niet al te rechtvaardig. Waarom zoudt gij verwoesting over u brengen ?" Prediker 7:16. Wees niet al te rechtvaardig, (Een kostelijk advies!) Dat brengt je maar verwoesting," zegt de Schrift, lees: geldverlies. Doe niet te overdreven, Daar komt maar nadeel van; Gedenk het woord des Predikers, o mensen piano an!" Als goed geloovig Christen, Doortrokken van het Woord, Weet ik natuurlijk beter dan een heiden hoe het hoort. Nog immer is de Bijbel Mijn daaglijksche lectuur, Dat maakt mijn leven vromer (en goedkooper op den duur). Het heilig Boek der boeken Leert mij wat God gebiedt, Ik dien den Heer, ik en mijn huis, en 'k ruïneer me niet. De Bijbel is mijn leider; Speciaal den Prediker Beschouw ik als een soort van Christelijken Baedeker. Nu zal 't je duidelijk worden, Wanneer ,je verder leest, Hoe je voordeelig boeren kunt in Gristelijken Geest. Er was een wet ontworpen, In strekking wijs en goed, Een wet, ontweld uit 't diepste van een Gristelijk gemoed. Zij noemde (wat den volke & ^ ,. Uit de Memorie bleek) 't Ontduiken van belasting een onchristelijken streek. Nu was het haast je, rep je! Het zwaard hing aan een draad.... Met Gods onmisbren zegen kwam ik net nog niet te laat. Een naamlooze vennootschap.... Enfin, je raait de rest De Heer heeft mij geholpen en Zijn hulp bevalt me best. Wij dienen God, den Vader In staat en maatschappij Wij danken U, o Heere, dat wij niet zoo zijn als zij. C H A R i v A R i u s DAGBOEK VAN EEN AMSTER DAMMER UIT HET KLADSCHRIFT VAN JANTJE Excellentie Aalberse Collega, Den Haag. Journalist BRIEVEN Kom aan mijn boezem ! Wij begrijpen AAN elkaar. Ik kan met je meeleven, met je GROOTE meevoelen wat er in je gemoed omgaat. MANNEN Je was journalist. En ze hebben je Minister gemaakt. De val was diep. Sterker geesten zijn er de kluts door kwijt geraakt. En ik hield mijn hart vast. Ik heb je op het slappe koord gezien en in het begin viel het mee. Je viel niet. Je hield je staande. Je balanceerde tusschen rechts en links door. Het eene oogenblik scheen je op de schoot van Schokking en Dresselhuys te zullen vallen, het andere oogenblik opende Troelstra en Marchant hun armen om je op te vangen. Maar je bleef op de draad. Het was erg voor je. Ik begreep dat. Maakt men van een vurig jacht paard dat gewoon is over horden te gaan, dat achter de vos aanrent, dat slooten neemt en het vrije veld bemint, een circusbeest, dat vetgemest wordt om een breeden rug te krijgen, opdat de voetjes der voltigeerende circussterren er een goed steunvlak op vinden, dat in den treure in den cirkel van het manege-zand doordraaft, de chambrière steeds om zijn ooren hoort knallen en dat leeft bij de gratie van kunstlicht en clownsgrappen? Het verschil was te groot. Doch je scheen een oogenblik er in te gedijen. Je rug werd steeds broeder, je draafde steeds regelmatiger, je schokte niet meer noch sprong je op zij en in het zand van het parlementair debat draaide je in een eindeloozen cirkel rond en niemand, jij zelf het allerminst, wist meer waar het begin en waar het eind was. De chambrière van de partijdiscipline knalde voort durend om je hoofd en je leefde bij de gratie van Kamerlucht en Kamergrappen. Je scheen verloren. Maar daar valt de Vlootwet en het eerste dat je doet is je ministersjas uit te trekken, je galabroek over den stoel te hangen en je in je journalistieke hemdsmouwen aan het publiek te toonen. Stond den volgenden dag niet weer je naam aan het hoofd van je oude blad? Wij leefden op. Jij rook weer de frissche lucht. Ijdele hoop. Er kwam een meneer hij heette Ruys of iets anders op je af en die sprak je van 's lands belang, van je verdoemelijken vaderlandschen plicht en van vele andere scriooue dingen en je zuchtte, trok je pantalon met de bies weer aan, kroop weer in je ministersjas en sukkelde weer naar je Departement, na nog met een laatsten J. S. HEUWSEN, Hofl. A'DAH-R'DAB-DEN HAAO DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND haal den geur van drukinkt en van verschafgcsneden papier opgesnoven te hebben. Doch ziet er komt een gaatje om te ontsnap pen ! De Heerlensche verlossingsschool zal je ver lossen uit je gevangenschap. En nu stond je al bijna in je zwembroek. Je moest alleen nog over wegen of je die ook nog zou uittrekken en weer kwam er een meneer naar je toe. Nu heette hij Schokking en deze snikte luid en heete tranen vielen op je galabroek, die al over den stoel hing en weer was het je verdoemelijkc plicht om te blijven, want naderen daar niet de verkiezingen en wat moest het kiezersvolk wel denken als jij hem poetste' in het gezicht van de geopende stem bus en hoe die politieke poespas meer mag heeten? En opnieuw zuchtte je en weer trok je je ministerieele spullen aan en weer zit je op je Departement en de gedachten aan je redactioneelen stoel doen je hinneken en verlangen. Wij hinneken met je mee. Geloof me, in collegiaal gehinnik, J i-: H o R T - s i K HEEREN-SCHOEISEL BERNARD ELI AS. 51 LEIDSCHESTRflAT XX'DAM (London Opinion) (Bystamfer) De hengelaar beschrijft zijn eerstgeborene. Waarom moet ^/fc 't ~nou~Jkrijgeii, en twee maal zooveel'minder af as ik." 'ietjejiiet. Hijf'heeft^

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl