Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
WIJSBEGEERTE VAN DEN
GODSDIENST
DE CRISIS IN DE R. K. STAATSPARTIJ
Teekening voor de Amsterdammer" door L. J. Jordaan
?p de groote beteekenis van het gesproken
woord zijner leer heeft wijlen prof. Bolland bij
herhaling gewezen. Zoo ergens", schrijft hij in
het voorbericht tot de eerste uitgave van Zuivere
Rede zoo ergens, dan is het in dezen een voor
recht voor den eerst beginnende, een hoorder te
kunnen zijn, aleer hij zich als meer gevorderde
tot lezen zet; in de verscheidenheid der
herzeggingen en uitweidingen en toelichtingen juist van
zuivere rede maakt de levende stem van den
toevallig nu eens bekwamen leermeester aan den
weetgierigen leerling zelfs van matige vlugheid
zonder overgroote moeite langzamerhand en
allengs begrijpelijk, wat op een bepaald getal
bladzijden den geleerdsten nieuweling in zuiver
denken niet zoo is uit te leggen, dat hij in eens, en
enkel doordat hij het even leest, de strekking van
het geheel leert doorzien". En in een college heeft
hij gezegd: In m'n boeken staat het toch eigen
lijk ook niet; de leer is een geval van de leer. Wie
het nooit gehoord, enkel maar gelezen heeft, heeft
groote kans, er niet achter te komen".
Vandaar dat sommige leerlingen zich verplicht
achten, hunne dictaten, geheel of gedeeltelijk,
uit te geven.
Ruim genoeg heeft de heer Wolthuis, die zijne
aanteekeningen van colleges over den godsdienst
het licht deed zien 1), dezen plicht opgevat. Hij
heeft de omvangrijke stof, in 18 hoofdstukken ver
deeld, uitvoerig meegedeeld; nauwkeurig heeft hij
achter elk hoofdstuk de geschriften vermeld, welke
in de desbetreffende colleges waren aangehaald; en
bovendien heeft hij met zijn aanteekeningen in
verband gebracht : brieven en geschriften van den
hoogleeraar.
Had de heer Wolthuis het hierbij gelaten, dan
zou hij een grootsch geheel tot stand hebben
gebracht; grootsch, in weerwil van onvermijdelijke
gebreken. Wie onzer toch vermocht alles aan te
teekenen, wat de hoogleeraar in zijn zeldzaam snel
tempo sprak? Zelfs beroepsstenographen bleek
dit te machtig. Volmaaktheid is dus ook in dezen
niet te verwachten, en leemten, zelfs ernstige,
mag men den schrijver niet te hoog aanrekenen.
Evenmin als het omgekeerde: de vele herhalingen.
Zij zijn een onvermijdelijk gevolg van de indeeling,
die het overzicht der behandelde onderwerpen
wel ten goede komt, maar, als alle indeelingen,
geledingen tracht uiteen te houden, die niet te
scheiden zijn, wijl zij gemeenschappelijke factoren
bezitten. Zoo komt de waarde van den godsdienst
ter sprake in II, X, XI, XII, XIV en XV; het
bestaan Gods in X, XI, XII en XIII; de
Doketische opvatting van het Evangelieverhaal in
VI, VII en IX; de achtergrond der synoptische
Evangeliën in III, IV, IX en XIV; de Drieëenheid
in XI en XIII. Zulke herhalingen, in den loop der
colleges noodzakelijk, zijn in een boek overtollig;
het oog, placht Prof. Bolland te zeggen, heeft
andere eisenen dan het oor.
Erger evenwel is, dat het boek niet beantwoordt
aan den titel. Als grondslag hebben de
collegeaanteekeningen van den cursus 1920 1921 ge
diend". (Voorwoord). Weinig is dan ook te vinden
van de leergangen 1905 1906 en 1913 1914.
Juist daarin echter was de wijsbegeerte van den
godsdienst behandeld, terwijl die, welken de heer
Wolthuis meedeelt, overwegend gewijd was aan
geschiedkundige beschouwingen en aan schrift
kritiek. Dezen leergang beschouwde de hoog
leeraar zelf als het uitnemendste, dat hij op
godsdienst-historisch gebied geleverd had". (Aid.).
En al heeft voorzeker ook het historische gedeelte
zijn wijsgeerige waarde" (156), de wijsbegeerte
van den godsdienst is niet precies een historisch
onderwerp". (155).
Niettemin zou het grootsch opgezette boek van
den heer Wolthuis eene belangrijke samenvatting
zijn geweest, zij het wel niet van Bolland's
wijsgeerigen, maar dan toch van diens geschiedkun
digen en kritischen arbeid ter zake van den gods
dienst ware het niet doortrokken van een
vreemd element: den geest van den heer Wolthuis.
Al is het nu voortdurend mijn streven geweest"
zegt deze in het Voorwoord, zoo veel mogelijk
het gesproken woord vast te houden, aanvullingen
bleken al spoedig gewenscht of zelfs noodzakelijk."
Zoo? Schrijfster dezes waagt het, dergelijke hulp
allerminst gewenscht, ja zelfs ongeoorloofd te
achten. De wereld van zeggelijkheden, die in de
{theologische) geschriften ongezegd is gelaten,
was immers bewaard juist voor deze mondelinge
toelichtingen en uitleggingen?" (Vgl. Voorwoord).
Het beste, dat in dezen de leerlingen kunnen doen,
is daarom: deze toelichtingen en uitleggingen
zonder meer doch zoo getrouw mogelijk overleveren.
DE T\\ ISTAPI'EL
1) Wijsbegeerte van den godsdienst, bewerkt
-dictatengeschriften en brieven van O. J. P. J.
Bolland, door G. W. Wolthuis (Leiden, A. H.
Adriani, 1923).
Meenen zij evenwel, daaraan iets te moeten toe
voegen, dan dient zulks te geschieden in den
vorm van toevoegsels, opdat het authentieke ook
door den druk onderscheiden zij van het arrdere.
De heer Wolthuis veroorlooft zich echter, aan
houdend te spreken tusschen Bolland's woorden
door, daarbij dezen zelfs niet onaangetast latend,
zoodat het doorloopend de vraag mag hecten, wie
spreekt. Een paar voorbeelden. In de Boeken der
Spreuken staat: ,,De godsdienstige mensen is het
geestelijke wezen, dat zich in zijne verbeelding
boven het zienlijke verheft." (l : 905). De heer
Wolthuis nu zegt, of laat Bolland zeggen, op
blz. 183: Daarom is de godsdienstige mensen het
geestelijkste (sic) wezen, dat zich in zijn verbeel
ding boven het zienlijke verheft; voorzoover hij
echt is, is hij boven de natuurlijkheid uit." Eene
andere spreuk luidt: Godsdienstigheid is ver
dieping, eenzijdige verdieping, naar 'boven'."
(l : 904). De heer Wolthuis op blz. 179: in den
ernst ligt groote waarde. En die wordt gebracht
door den godsdienst op de wijze van eenzijdigen
diepgang."
Dit schromelijk tekort aan piëteit schaadt uiter
aard het sterkst de mededccling van Bolland's ge
sproken woord, dat niet, of nauwelijks, aan zijne ge
schriften is te toetsen en waarom het bovenal is te
doen. Allerminst ongeschonden heeft de heer Wolt
huis dit overgeleverd; integendeel, het draagt de
sporen, in de colleges aangeteekend" en daarna
uitgewerkt" te zijn, doorloopend in slecht, aller
minst 'Bollandsch' Nederlandsch. Een paar voor
beelden. Aangaande het Jodendom zegt de Schrift
niet, dat er na den dood niets zou overblijven."
(304). Bestaan of standhouden is dus onwillekeu
rig voor ons bestaan in de ruimte." (229) Alles
wat ze (de gereformeerden n.l.) conserveeren
wilden in 1619 hadden ze uit de oude kerk mede
genomen, en wat ze verwierpen.... was een
object van willekeur. Want waarom het een wel
en het andere niet?" (243). In zooverre kent
hij dan geen verwerkelijking van den
menschelijkst waren waarheidszin, die wel zeer innig kan
zijn, maar nooit echt." (183) Dit doen spreken
van Bolland door Wolthuis' mond leidt zelfs tot
uitspraken, die in strijd zijn met zijne leer. B. v.
,,Nu moet men niet in Geest, Wereld en God
gelooven als in bestaande dingen; zij zijn evenals
de natuur eeuwige rerkeerdlieid of
aanvankelijkheid." (42). Bolland echter zegt in zijne Spreuken:
Het ware is geest. God is geest en de geest in de
waarheid." ('2 : 295). Voorts vermeldt de heer
Wolthuis, dat datgene, wat slechts deel is, en
/.ich opblaast tot levensfactor, tot onvoorwaar
delijke vereerbaarheid, te verwerpen is" (176) in
/.ijne Spreuken zegt echter Bolland: Wie leert
de waarheid, de volledige waarheid? Hij die alle
verkeerdheid en onwaarheid tot volledige geldig
heid leert vereenigen." (2 : 27). En op blz. 238
heet het: Hier is het ware nu eens niet het ware
van stelling of tegenstelling, maar het ware van
verceniging." Hier nu eens niet"; dus anders wél?
Een zér sterk staaltje van bewerking" levert
de heer Wolthuis op blz. 303. Bolland heeft eens
gezegd: Het wezen achter het verschijnsel is
'op zichzelf' niets; een wezen van de dingen en
gebeurtenissen als blootelijk afgewende binnen
kant bestaat even weinig als de kern van een ui.
waaraan men de binnenzij zoo lang kan zoeken,
tot het binnenste wezen ten laatste als niets
overblijft". (Coll. Log., blz. 590). En de Vrijmetse
larij heeft hij eens genoemd een theosophische(n)
dop zonder pit, die voor oningewijden angstvallig
geheim houdt wat de geheimhouding niet waard is"
(Spr. 2 : 960). De heer Wolthuis nu zwaluwstaart
deze beide beelden uit Collegium Logicum en
Spreuken, en transponeert vervolgens op eigen
houtje het zonderlinge resultaat in de sfeer van
den godsdienst. Aldus: liet Jodendom is in dezen
(in de verwachtingen n.l. omtrent een leven hier
namaals) gelijk aan een ui, waarvan men door den
pit te zoeken ten slotte niets overhoudt."
Dergelijke bewerking" is heiligschennis. Al
was ze anders bedoeld ; dat lijdt geen twijfel. Maar
van Bolland's woord had de lieer Wolthuis moeten
afblijven.
Bovenal: uit ontzag voor dit woord zelf. Maar
ook: om tegemoet te (komen) aan de behoeften
van toekomstige belangstellenden, die het voor
recht hebben gemist den Meester zelf te hooren."
(VIII). Behoeften, waarvan de eerste toch wel zal
zijn, te kunnen vertrouwen, dat wat als zijn werk
wordt overgeleverd, werkelijk het zijne is.
EST H R V A s N u N E s