De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 13 december pagina 6

13 december 1924 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2479 (Teekening voor de Amsterdammer" door B. van Vlijmen) BERNARD ZWEERS f Wel weinig dachten wij, toen wij in Mei Bernard Zweers, den 70-jarigen, vierden en met eenige woorden in deze kolommen karakteriseerden, dat hij na een half jaar alreeds niet meer in ons midden zou zijn, en dat wij, bezoekers van het Concertge bouw, hem niet meer door die deur zouden zien komen, waarboven eerst sinds kort zijn naam pi ijkt. den naam van Rubinstein vervangend , die toegang geeft tot het balkon. De dood is dit jaar wel al te grimmig geweest voor de musici: hoevelen van vreemd en_eigen ontvielen ons niet in den loop van 1924 ! Ook Zweers is thans heengegaan, de nestor onzer vaderlandsche componisten. Van het groote drietal, dat eens aan'den dageraad van een herlevende Nederlandsche muziek, her levend met den algemeenen opzwaai" van den Nederlandschen geest sinds '80, stond, is, nu Diepenbrock en Zweers verscheiden zijn, alleen nog Wagenaar over. Maar reeds dringt een schare jon geren, die zich duchtig roert, op en zorgt er voor, dat de leegte, die hun verscheiden achterliet, niet te lang voelbaar zal blijven. Wij hebben indertijd, in Mei, Zweers reeds eenigszins uitvoerig gekarakteriseerd. Wij hebben toen Zweers gezien als een man van zijn eigen tijd, Hollandsch van aspiraties, maar die tcch zijn grootste symbool in Wagner had gevonden: de periode van vóór den oorlog. Wagner is een magneet en een tijd lang het non plus ultra der muziek geweest. Vertelt men niet hoe Zweers va,s een reis met zijn maecenas" naar Berlijn, waar hij de Nibelungen gezien had, terugkwam als vol bloed Wagneriaan? Het ging velen zoo. Zelfs Debussy heeft kcrten tijd Wagner vereerd, totdat juist een opvoering te Bayreuth hem van zijn ver eering genas. Voor Zweers was de muziek van zijn eigen jeugd de muziek die toereikend kon blijven voor zijn geheele leven. De groote ontvouwing waartoe de orkestmuziek door de verrijking en uitbreiding der middelen in staat bleek, heeft hem steeds vervuld, meer dan de kamermuziek, die toen feitelijk een symphonie-rnuziek in het klein bleef, geen apart kunstgenre, zooals zij later, speciaal onder de modernen werd. Zweers' groote orkestwerken dateeren juist uit die eerste bloei periode, tusschen 1880 en 1890, culmineerend in de 3de symphonie, Aan mijn vaderland". Een later klein orkeststuk, Saskia", is van 1906. Om vangrijker, ook in de latere jaren is Zweers' vocale arbeid geweest. Verscheidene cantates schreef hij, o.a. Kosmos", Kroningscantate", Aan de Schoonheid", mannenkoren (?Ode aan Rembrandt") muziek voor Oijsbrecht van Aemstel", een dertigtal liederen. Slechts n werk voor kamermuziek, een tweetal Wijzangen" van Tagore, voor sopraan en blaasinstrumenten, ken nen wij van Zweers. Op den omvang van zijn vocaal oeuvre heeft ook ongetwijfeld Zweers' per soonlijk vertrouwd-zijn geweest met een koorzang als dirigent van liedertafel en mannenkoren (b.v. Amstels Mannenkoor") invloed uitgeoefend. Ook als paedagoog heeft Zweers zich een grooten naam verworven, en gedurende den tijd dat hij de plaast van hoofdleeraar voor compositie aan het Amsterdamsch Conservatorium vervulde dat is van de stichting dezer instelling tot vóór twee jaar, tot 1922 heeft hij een groot aantal van onze belangrijkste musici tot zijn leerlingen mogen rekenen. Wellicht is het juist als paedagoog ge weest, dat hij den grootsten invloed op het muzi kale nageslacht heeft gehad; die les van hem had den bewaren onvergetelijke herinneringen aan hem. Het laatste werk dat Zweers voltooide is een compositie voor koor en orkest Rozen", reeds ter gelegenheid van zijn 70sten verjaardag te Naarden uitgevoerd. CONSTANT VAN WESSEM OPENBARE GODSDIENSTIGE DEBATAVONDEN Men kan zich voorste/len, dat over de waarde van zulke avonden verschillend wordt gedacht. Godsdienst is een zaak van het hart, denkt menigeen. Het is de gevoelserkenning, dat de mensch geen meester is over het leven, doch er van afhankelijk is; het besef dat de normen der aesthetiek en ethiek intuïtief ervarene openbarin gen zijn eener naar onze waardeering hoogere Werkelijkheid. Tenslotte is het vooral een vol komen vertrouwen op en zich wijden aan het aller diepste in het menschelijk leven. Daarover debateere men niet. Men kan natuurlijk de vraag stellen of het met recht ook thans nog wordt aanvaard of niet. Maar men kan niet hopen, dat men door redetwisten den een of anderen niet godsdienstigen mensch religieus maken kan. Evenmin als men verwachten mag, dat men door een debat over kunst iemand, die er tot heden niets voor voelde, tot een kunstzinnige kan tooveren, of door een debat over liefde een harden mensch in een liefdevollen veranderen kan. Toch is het de vraag of zij, die zoo redeneere^ gelijk hebben. Men kan toegeven, dat in het religieuse leven gevoel een groote beteekenis heeft. Mits men niet vergete, dat wie het enkel in de aandoening of in de aandoenlijkheid zoekt, aan zijn eigen stichte lijkheid gevaar loopt te gronde te gaan. Religie hangt ten nauwste samen met, veronderstelt een bijzondere levens- en wereldbeschouwing. Als in de Hervormde geloofsbelijdenis wordt gezegd: wij gelooven met het hart en belijden niet de mond", vertegenwoordigt dit laatste de woordverte Iking van het bewust-gewordene. Zonder dit kan de godsdienst niet. Hij zoekt en geeft oplossin gen voor levensvraagstukken. Hij is populaire wijsbegeerte naast wat hij verder 'is. En hoewel men door redeneeren niet geloovig w jrdt, is menig een wel door redeneeren van zijn geloof beroofd. Voor deze laatsten, en het zijn er dui/.enden, is een eerlijke, zuivere gedachtewisseling van groot belang. Laten wij de zooeven gebezigde vergelij king met de liefde behouden. Er is natuurlijk niemand, die zich er aan zou wagen iemand de liefde te willen aanpraten. Zij wordt uit de natuur geboren en behoeft verstandelijke verdediging niet. Maar als sommige ervaringen of inblazingen van naijverigen twijfel aan de oprechtheid der lief de wekken, verandert alles. Dan is het noodig dat tegen de verstandelijke twijfelingen, verstandelijke argumenten worden gesteld, dat men de lasteringen waaraan men bloot staat ontzenuwt, dat men het laaghartige der benijders aan het. licht brengt. Is dit geschied dan zal het van deze naargecstigheden bevrijde hart zich vanzelf en met du oude kracht weer aan de liefde overgeven. Zoo met den godsdienst. Onze ziel is onrustig. totdat zij rust gevonden heeft in u, o God, zei Augnstinus. Hiermee heeft hij uitgesproken, wat toch ook zoo eenvoudig redelijk is, dat de mcnsch, die uit het Leven voortkwam, zich daarvan bewust is, dat de mensch op religie d.i. op de erkenning van de afhankelijkheid van en de saamlioorigheiii met den Levensgrond is aangelegd. Anima naturaliter christiana, laten wij liever zeggen, religiosa. Maar waarom keeren zich dan zoovelen van de religie af? Omdat verstandelijke bedenkingen zich stelden in den weg dezer zoo natuurlijke ziels uiting. Bij bijna alle debatavonden door de Middag hoogte of door de vereeniging tot verbreiding der vrije religie uitgeschreven, bleken de bezwaren zich te richten tegen bepaalde Godsvoorstellingen, in het bijzonder tegen die, waar een harnvmistiek met de verstandelijke wereldbeschouwing /.eer moeielijk was. De God, die wonderen doet, die ei" uitverkorenen, hetzij een geheel volk, een geheele kerk of tallooze individuen op na houdt en de andere niet uitverkorenen verdoemt, de God in wiens heilsraad men meent te kunnen zien en wiens plannen met de menschheid zoo stout verkondigd worden alsof men lid is van dien raad, die vooral wordt bestreden. Dat er zes scheppingsdagen zijn, dat God den zevenden dag uitrustte, dat Hij zeif op aarde moest komen als mensen, dat er onomstootelijke waar heid bestaat over Hem, dat zijn de eeuwig wederkeerende bezwaren, die van gelooven terughouden. Want immers: het. geloof in de menschheid, het vertrouwen in de toekomst, het volgen van het idealisme, de verheerlijking van deugden als : recht, medelijden met den zwakke en zooveel meer, wat vaak met grooter vuur bij de zooge naamd ongeloovigen dan bij de religieusen verkon digd wordt, bewijzen wel dat ook deze zielen van nature godsdienstig zijn. Zal men dan niet pogen om deze verstandelijke belemmeringen uit den weg te ruimen en zal men het niet doen op de eenig mogelijke manier n.l. door verstandelijke beredeneering? Dat er bij al deze avonden een schare van een duizend toehoorders met de grootste aandacht en zonder interrupties en ordeverstoring luisteren, bewijst beter dan elk betoog, hoezeer men het waardeert. En hoezeer men zich met ernst met de religie wil bezighouden, mits niet in al te kerkelijke n of al te dogmatischer! vorm. H. ( 1. VAN W !J N G A A R D H N Levensverzekering Maatschappij H A A U E. E JU" i l « o ii * p l e I u 11 DB VOORDEELIGSTE TARIEVEN Het meisje Ik wil L' niet verhalen van mijn honger. hevig, steeds heviger mijn honger naar G»d en [moedertje - , ik wil niet verhalen van mijn kleine land vanwaar mij scheiden twee breede rivieren. en waar GÖds adem milder ruischt dan ergens [elders, en de korens zijn als wijde, vlakke vlammen niet van den dag over mijn kleine land, sterk, en [ontzaglijk, niet van den nacht over mijn kleine land. vol [sterren en eeuwigheid. noch van de schemering, die er zoet is en geurt Ik wilde enkel verhalen van een rank meisje, heel licht gaande door de verschrikkelijke stad het meisje met het bergère-hoedje met de wuivende | linten. rood als het rood van sommige primitieven, van [Van Eijck of van Memlint: en met de schooltasch onder de fijne armboging | de tasch met wijsheid lederen morgen ontmoet ik haar, en in hel raakt mij heel even een blijde plooi van haar kleed. Ik groet" haar , ze lacht --, ik groet haar en [zeg: dag meisje ! .Als ze voorbij is weet ik iets wonders, iets lief Ik wilde enkel verhalen van een rank meisje, heel licht gaande door de verschrikkelijke stad. lederen middag ontmoet ik haar bij het naar hui-. i gaan. als de fabrieksfliiiten gillen lijk reuzen in :M.id. treins dwaas (jengelen op de kruispunten en werklui rauw vloekend redeneeren over politiek. Ik groet haar , ze lacht . ik groet haar ei] /eg: [dag nieisie ', en even roert mij een blijde plooi van haar kieed. Als ze voorbij is, weet ik iets wonders, iets !ii rs Vraagt steeds VANOUDS HET BESTE MERK

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl