Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2479
(Teekening voor de Amsterdammer"
door B. van Vlijmen)
BERNARD ZWEERS f
Wel weinig dachten wij, toen wij in Mei Bernard
Zweers, den 70-jarigen, vierden en met eenige
woorden in deze kolommen karakteriseerden, dat
hij na een half jaar alreeds niet meer in ons midden
zou zijn, en dat wij, bezoekers van het Concertge
bouw, hem niet meer door die deur zouden zien
komen, waarboven eerst sinds kort zijn naam
pi ijkt. den naam van Rubinstein vervangend ,
die toegang geeft tot het balkon. De dood is dit
jaar wel al te grimmig geweest voor de musici:
hoevelen van vreemd en_eigen ontvielen ons niet
in den loop van 1924 !
Ook Zweers is thans heengegaan, de nestor onzer
vaderlandsche componisten.
Van het groote drietal, dat eens aan'den dageraad
van een herlevende Nederlandsche muziek, her
levend met den algemeenen opzwaai" van den
Nederlandschen geest sinds '80, stond, is, nu
Diepenbrock en Zweers verscheiden zijn, alleen nog
Wagenaar over. Maar reeds dringt een schare jon
geren, die zich duchtig roert, op en zorgt er voor,
dat de leegte, die hun verscheiden achterliet, niet
te lang voelbaar zal blijven.
Wij hebben indertijd, in Mei, Zweers reeds
eenigszins uitvoerig gekarakteriseerd. Wij hebben
toen Zweers gezien als een man van zijn eigen
tijd, Hollandsch van aspiraties, maar die tcch
zijn grootste symbool in Wagner had gevonden:
de periode van vóór den oorlog. Wagner is een
magneet en een tijd lang het non plus ultra der
muziek geweest. Vertelt men niet hoe Zweers va,s
een reis met zijn maecenas" naar Berlijn, waar
hij de Nibelungen gezien had, terugkwam als vol
bloed Wagneriaan? Het ging velen zoo. Zelfs
Debussy heeft kcrten tijd Wagner vereerd, totdat
juist een opvoering te Bayreuth hem van zijn ver
eering genas. Voor Zweers was de muziek van zijn
eigen jeugd de muziek die toereikend kon blijven
voor zijn geheele leven. De groote ontvouwing
waartoe de orkestmuziek door de verrijking en
uitbreiding der middelen in staat bleek, heeft
hem steeds vervuld, meer dan de kamermuziek,
die toen feitelijk een symphonie-rnuziek in het
klein bleef, geen apart kunstgenre, zooals zij later,
speciaal onder de modernen werd. Zweers' groote
orkestwerken dateeren juist uit die eerste bloei
periode, tusschen 1880 en 1890, culmineerend in
de 3de symphonie, Aan mijn vaderland". Een
later klein orkeststuk, Saskia", is van 1906. Om
vangrijker, ook in de latere jaren is Zweers' vocale
arbeid geweest. Verscheidene cantates schreef hij,
o.a. Kosmos", Kroningscantate", Aan de
Schoonheid", mannenkoren (?Ode aan
Rembrandt") muziek voor Oijsbrecht van Aemstel",
een dertigtal liederen. Slechts n werk voor
kamermuziek, een tweetal Wijzangen" van
Tagore, voor sopraan en blaasinstrumenten, ken
nen wij van Zweers. Op den omvang van zijn
vocaal oeuvre heeft ook ongetwijfeld Zweers' per
soonlijk vertrouwd-zijn geweest met een koorzang
als dirigent van liedertafel en mannenkoren (b.v.
Amstels Mannenkoor") invloed uitgeoefend. Ook
als paedagoog heeft Zweers zich een grooten naam
verworven, en gedurende den tijd dat hij de plaast
van hoofdleeraar voor compositie aan het
Amsterdamsch Conservatorium vervulde dat is van
de stichting dezer instelling tot vóór twee jaar,
tot 1922 heeft hij een groot aantal van onze
belangrijkste musici tot zijn leerlingen mogen
rekenen. Wellicht is het juist als paedagoog ge
weest, dat hij den grootsten invloed op het muzi
kale nageslacht heeft gehad; die les van hem had
den bewaren onvergetelijke herinneringen aan
hem.
Het laatste werk dat Zweers voltooide is een
compositie voor koor en orkest Rozen", reeds
ter gelegenheid van zijn 70sten verjaardag te
Naarden uitgevoerd.
CONSTANT VAN WESSEM
OPENBARE GODSDIENSTIGE
DEBATAVONDEN
Men kan zich voorste/len, dat over de waarde
van zulke avonden verschillend wordt gedacht.
Godsdienst is een zaak van het hart, denkt
menigeen. Het is de gevoelserkenning, dat de
mensch geen meester is over het leven, doch er
van afhankelijk is; het besef dat de normen der
aesthetiek en ethiek intuïtief ervarene openbarin
gen zijn eener naar onze waardeering hoogere
Werkelijkheid. Tenslotte is het vooral een vol
komen vertrouwen op en zich wijden aan het aller
diepste in het menschelijk leven.
Daarover debateere men niet. Men kan natuurlijk
de vraag stellen of het met recht ook thans nog
wordt aanvaard of niet. Maar men kan niet hopen,
dat men door redetwisten den een of anderen
niet godsdienstigen mensch religieus maken kan.
Evenmin als men verwachten mag, dat men door
een debat over kunst iemand, die er tot heden
niets voor voelde, tot een kunstzinnige kan
tooveren, of door een debat over liefde een harden
mensch in een liefdevollen veranderen kan.
Toch is het de vraag of zij, die zoo redeneere^
gelijk hebben.
Men kan toegeven, dat in het religieuse leven
gevoel een groote beteekenis heeft. Mits men niet
vergete, dat wie het enkel in de aandoening of
in de aandoenlijkheid zoekt, aan zijn eigen stichte
lijkheid gevaar loopt te gronde te gaan. Religie
hangt ten nauwste samen met, veronderstelt een
bijzondere levens- en wereldbeschouwing. Als in
de Hervormde geloofsbelijdenis wordt gezegd:
wij gelooven met het hart en belijden niet de
mond", vertegenwoordigt dit laatste de
woordverte Iking van het bewust-gewordene. Zonder dit
kan de godsdienst niet. Hij zoekt en geeft oplossin
gen voor levensvraagstukken. Hij is populaire
wijsbegeerte naast wat hij verder 'is. En hoewel
men door redeneeren niet geloovig w jrdt, is menig
een wel door redeneeren van zijn geloof beroofd.
Voor deze laatsten, en het zijn er dui/.enden, is
een eerlijke, zuivere gedachtewisseling van groot
belang. Laten wij de zooeven gebezigde vergelij
king met de liefde behouden. Er is natuurlijk
niemand, die zich er aan zou wagen iemand de
liefde te willen aanpraten. Zij wordt uit de natuur
geboren en behoeft verstandelijke verdediging
niet. Maar als sommige ervaringen of inblazingen
van naijverigen twijfel aan de oprechtheid der lief de
wekken, verandert alles. Dan is het noodig dat
tegen de verstandelijke twijfelingen, verstandelijke
argumenten worden gesteld, dat men de lasteringen
waaraan men bloot staat ontzenuwt, dat men het
laaghartige der benijders aan het. licht brengt. Is
dit geschied dan zal het van deze
naargecstigheden bevrijde hart zich vanzelf en met du oude
kracht weer aan de liefde overgeven.
Zoo met den godsdienst. Onze ziel is onrustig.
totdat zij rust gevonden heeft in u, o God, zei
Augnstinus. Hiermee heeft hij uitgesproken, wat
toch ook zoo eenvoudig redelijk is, dat de mcnsch,
die uit het Leven voortkwam, zich daarvan bewust
is, dat de mensch op religie d.i. op de erkenning
van de afhankelijkheid van en de saamlioorigheiii
met den Levensgrond is aangelegd. Anima
naturaliter christiana, laten wij liever zeggen, religiosa.
Maar waarom keeren zich dan zoovelen van de
religie af? Omdat verstandelijke bedenkingen zich
stelden in den weg dezer zoo natuurlijke ziels
uiting. Bij bijna alle debatavonden door de Middag
hoogte of door de vereeniging tot verbreiding der
vrije religie uitgeschreven, bleken de bezwaren
zich te richten tegen bepaalde Godsvoorstellingen,
in het bijzonder tegen die, waar een harnvmistiek
met de verstandelijke wereldbeschouwing /.eer
moeielijk was. De God, die wonderen doet, die ei"
uitverkorenen, hetzij een geheel volk, een geheele
kerk of tallooze individuen op na houdt en de
andere niet uitverkorenen verdoemt, de God in
wiens heilsraad men meent te kunnen zien en wiens
plannen met de menschheid zoo stout verkondigd
worden alsof men lid is van dien raad, die vooral
wordt bestreden.
Dat er zes scheppingsdagen zijn, dat God den
zevenden dag uitrustte, dat Hij zeif op aarde moest
komen als mensen, dat er onomstootelijke waar
heid bestaat over Hem, dat zijn de eeuwig
wederkeerende bezwaren, die van gelooven terughouden.
Want immers: het. geloof in de menschheid,
het vertrouwen in de toekomst, het volgen van het
idealisme, de verheerlijking van deugden als :
recht, medelijden met den zwakke en zooveel
meer, wat vaak met grooter vuur bij de zooge
naamd ongeloovigen dan bij de religieusen verkon
digd wordt, bewijzen wel dat ook deze zielen van
nature godsdienstig zijn.
Zal men dan niet pogen om deze verstandelijke
belemmeringen uit den weg te ruimen en zal men
het niet doen op de eenig mogelijke manier n.l.
door verstandelijke beredeneering?
Dat er bij al deze avonden een schare van een
duizend toehoorders met de grootste aandacht en
zonder interrupties en ordeverstoring luisteren,
bewijst beter dan elk betoog, hoezeer men het
waardeert.
En hoezeer men zich met ernst met de religie
wil bezighouden, mits niet in al te kerkelijke n of al
te dogmatischer! vorm.
H. (
1. VAN W !J N G A A R D H N
Levensverzekering Maatschappij
H A A U E. E JU"
i l « o ii * p l e I u 11
DB VOORDEELIGSTE TARIEVEN
Het meisje
Ik wil L' niet verhalen van mijn honger.
hevig, steeds heviger mijn honger naar G»d en
[moedertje - ,
ik wil niet verhalen van mijn kleine land
vanwaar mij scheiden twee breede rivieren.
en waar GÖds adem milder ruischt dan ergens
[elders,
en de korens zijn als wijde, vlakke vlammen
niet van den dag over mijn kleine land, sterk, en
[ontzaglijk,
niet van den nacht over mijn kleine land. vol
[sterren en eeuwigheid.
noch van de schemering, die er zoet is en geurt
Ik wilde enkel verhalen van een rank meisje,
heel licht gaande door de verschrikkelijke stad
het meisje met het bergère-hoedje met de wuivende
| linten.
rood als het rood van sommige primitieven, van
[Van Eijck of van Memlint:
en met de schooltasch onder de fijne armboging
| de tasch met wijsheid
lederen morgen ontmoet ik haar, en in hel
raakt mij heel even een blijde plooi van haar kleed.
Ik groet" haar , ze lacht --, ik groet haar en
[zeg: dag meisje !
.Als ze voorbij is weet ik iets wonders, iets
lief
Ik wilde enkel verhalen van een rank meisje,
heel licht gaande door de verschrikkelijke stad.
lederen middag ontmoet ik haar bij het naar hui-.
i gaan.
als de fabrieksfliiiten gillen lijk reuzen in :M.id.
treins dwaas (jengelen op de kruispunten
en werklui rauw vloekend redeneeren over politiek.
Ik groet haar , ze lacht . ik groet haar ei] /eg:
[dag nieisie ',
en even roert mij een blijde plooi van haar kieed.
Als ze voorbij is, weet ik iets wonders, iets !ii rs
Vraagt steeds
VANOUDS HET BESTE MERK