De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 27 december pagina 20

27 december 1924 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

PE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YQOR NEpERLAND No. HET WASSENDE WATER ': doof HERMAN DE MAN ' (Vervolg van No. 2480) Zóó, komt meneer eindelijk weerom? Je het zeker de weelde in je kop; jagen as er werken is. 'k Heb van gouw kotien diie mee motten melken." Bin jij hier de gezegger, akeligheid?" Neeë, ik niet. Maar moeders het om die kuur van jou al loopen schelden." Zoo, nou dan kan 't nét over zijn," zegde hij droog en liep den huis in. Hij hong de buks op, bij z'n slaapsteêop de til en bad z'n avondgebed. Onderwijl hij zijn kleeren afwierp, riep hij naar Wieleke, die over de deel IK p, dat hij al slapen ging. Ze moeit moeders maar genecht zfggen. Neen, a\tondpap blkfde hij niet. Ziek was hij ni t. Of hem wat scheelde? Neen slaap, anders nikt reten slaap, anders scheelde hem geen haar. WtóïeRéwas nou gerust. Hij dook gauw het bed in. vrouw kwam uit het voorhuis en riep hem. Maar hij bromde terug dat hij al te bedde lag. Moeders riep nog> dat hij zich te schamen had. Lui de heer uithangen, anderen laten werken, dat lekend ner.gens naar. Zóó ging hij den nacht in, met dat goelijk aange hoord verwijt nadeinend in zijn denken. D3 slaap kwam gauw. Hij zweette zwaar; hij droomde wild en benauwd, korte woeste droomen, waar hij telkens even uit wakker schrok. Dien anderen echtend was hij in een weeke bui. Wieleke vroeg hem na den melken of hij heur twee volle melkemmers even naar de deel wou dragen. Hij keek haar L chend aan en vergat te doen Wat ze vroeg. Zop'n keind tcch. Da's nou. je eigen zuster. Een mooi meidje, versch en gezond. Gek, daar keek hem anders neoit naar. Zijn g< dachten dwaal den weg. Waar ergens Zou het jonk wonen, dat om zijn mooi zuste.-tje eens komen zou? Dat het dan een rechtschapen heerschap wezen zou, anders zou hij 'm kraken. Hij wier rood en kwaadaardig bij 't gedacht alleen, dat ooit een vent dat teere meisje, hun eigen Wkleke aan zou bassen of- wreed mee mocht verkeeren. Dat h m dan een stalen huid had, een kop van beton, en oogen waar niks aan bederven kon, door slaag. Dat hij nou ineenze zoo veul liefs moest zien in dat zustertje. Ze riep hem ongeduldig bij zijn naam. Ze riep neg eens. O ja, ja dat is waar. Hij wist htt al weer. Die melkemmers, naar de deel toe. Zeker kcind, wat doch'ie. Hij droeg rap de twee emmers weg en toen het tegensparteltnde meidje zélf, wijl ze toch heur laatste koei daar gemolken had. Wieleke schreeuw de. Was die Gieljan dan onwijs geworden? Dat hij heur opbeurde was voor 't eerst. Dat gaf vreemde roerigheid onder het vee, vooral omdat Wieleke die schreeuwen liet. Willem zijn koei, een roodbonte schot,hieuw schie lijk de melk op. 'n Elk ketk naar Gieljan, kwaad en verbaasd. Gert de Pater, de ouwe melker uit de geburen, loech wijs tegen Willem en zegde: d'r is sturm op komst; rare kuren anders in den vroegen uchtend." Maar de oude vrouw Beijen, die dat spul óók aangezien had. zegde wat later op den dag tegen haar jongen: Gieljan, zeg op. Wat h jij rechtevoort? Je springt buiten den band. Eerst gisterenmiddag met dat wegblijven, en dan weer jagen as er weiken an de lucht is. En 'k zien je ook niet graag met onze Wiekke stoeien. Dat past jou niet meer, op je jaren. Of wou ie soms trouwen, zeg dan op?" Neeë, moeders," zegde hem beschaamd: 't bevalt me bestig hier bij jou." Wat maalt er dan?" D'r is niks." Zoo, is d'r niks." Maar zij was een levenswijze moeder, zij kende heur eigen jonkvolk. Gieljan was altijd zoo geweest: wild en verlegen, raar tegenover vrouwvplk. Ze docht dat hij van eigcns nooit zou gaan vrijen, nkt uit zedigheid of fierheid, maar omdat hij zoo'n sukkelaar was, die dalijk kleurde. Maar ze had thans goed gezien dat hij bij een kramer dien ochtend een fleschje reuk had gekocht. Er beurde wat met haar jonk. En hij was tegen dat het avondde nog niet recht weg, of de kwaaie prater kwam al verziggen, dat hij gieter ochtend bij Ntlia Boonstoppel in de schuit was geweest, 't Was de meelkooper. Hij kwam geld beuren en liep bestellingen. Deze had het vernomen van den ouwen mollenvanger uit Linschoten. Moeders vernam het, toen die meelmuis dat rare nieuws overbriefte aan haar jpngsten jongen. . , Willem gaf er geen besluit over .Hij was altijd stil geweest, stil en bedaard. Alleen met de huis«enooten wist-hij téftraten, met vreemden viel hem dat zwaar. Dat deed de eenigheid van hun achterafEChe doening. Hij aardde zijn dooden vader die ook nooit veel van woorden was geweest. Moeders wou, toen de meelmuis weg was, met iemand praten er over en daarom moest Willem zijn gedacht' uitspreken. En deze zweeg eerst en docht er wijs op na. Toen, of 't een veel jonge ren broer betrof, zegde hij vaderlijk: 't is een schand' moeders, as 't waar is. Onze naam zal over de tong gaan." 'k Bin ook bevreesd." ?En hij weer: maar as Gieljan zulk soort dingen doet, laat'em dan schielijk trouwen. Want as 't vleesch zwak is...." Btljaat keind, dat is ook mijn gedacht. Maar dcch'ie dat Gieljan trouwen wil?" Neeë?" Vast niet. Wie weet hoe hem 'an die daggelders meid verslingerd zit. 't Is wat jij zeit: een diepe schand. 't Jonk most den huis uit worren geknup peld. Ze dinken maar: er is gien vaar en nou maar beesten " Maar neeëmoeders, 't Is toch z'n gewone doen nitt." O, wou jij dan, dat' et een kermisgast wier? Of een stadsche meidelooper? 't Is zoo al kwaad genog. Willem keind, ik zeg 't je van te veuren, met onze Gieljan gaat 'et verkeerd gaan. D'r steekt wat raars in, ik weet et zelvers niet." Och hij is wel ouwer dan ik' " Maar niet wijzer, Willem. Weet je wat je doen mot? We laten niks merken den avond, praat jij dan eris morgen met je broer." Bin je 'r eigens dan bunzig van moeders, jij?" Bang niet. Maar we binnen hier al z'n jaren vrij van de schand' gebleven op deze woning. En as zoo'n jonk met al z'n geweld dwars wil.... Jij bint zoo zeker, jij kan 't'em goed zeggen." Maar jij, moeders, jijkanommersje eigen leven stellen als veurbeeld." Och Willem, kin een min ch z'n eigen braaf heid eeren? Praat jij nou gerustig met onzen Gieljan. We zijn hier allegaar.van grofste zonde vrij. We hebben goed geleefd. En 't jonk zelf is ommers ook gien heidenenmensch. D'r most op een huis nooit een begin zijn van de verzaking. Maar in de stad gaan rechtevoort ongure dingen om. En ons volk uit de buurten wordt er maar mee aangestoken. Wij boeren motten daar teugen te weer. Zal je imt onzen Gieljan praten?" 't ZJ beuren, 'k Zal 'em dat wilde afraaien, moeders. Gieljan zal z'n moeder geen schand' willen andeen, 't Is evengoed een keind van jou as ik en Aai en Wieleke." Maar onderwijl liep Gieljan op den Tiendeweg en het zwarte meidje naast hem praatte druk. Flij was eigens niet spraaks dien avond en vergat, dat hij reuk had gekocht om heur te believen. Aan den kwakel, waar een toepad is naar den Blindeweg, gingen ze in het gras zitten. Er hing een ijzige geest tusschen deze twee menschen. Ze durfden niet over hun rare pk tselinge vrijerij te beginnen. Deze liefde was te wild uitgebot, als een vasteiavondzotje dat vóór zijn tijd uit den dooigrond is gekropen. Ze viel den jongen boer nu ook tegen, datzelfde meidje van gister. Dat toen zoo verlokkelijk was geweest, zoo apart. Ze zegde wel drie maal zacht zijn naam, maar hij kwam niet uit die ventarring wakker. En toen hij eindelijk wat begon te praten, was het weer, net als in de schuit, alsof er wijderop een ander was waartegen hij 't had. Zijn oogen keken in de verte, zijn arm lag niet meer om heur lijf heen. Maggen we dat wel doen? Dat wat we hit r doen, keind? B:grijp ie me ni t?" NeeëGieljan, we doen ommers gien kwaad.." 't Gaat er van kommen, 't zal d'r zeker van kommen. Een daggeIderskeind opvrijen.... da's slecht veur een boer." Ja, want met ons soort volk trouwen jullie tóch niet." Ze sprak die zeere waarheid uit met een bout verwijt, waarin het geluid van vele, verongelijkte vrouwengeslachten lag. Hij voelde deze aanklacht op zijn hersenen branden in felle stekende pijn. Maar we kannen d'r nog een end 'an maken," herbegon ze. ,,'k Heb jou dalijk graag gcmaggen Gieljan, maar 'k vraag van jou nitt, dat je " Keind hou' stil." Hij had zich bewust gemaakt wat dat zeggen wilde:'r rare dat waarde om deze Nelia, dat vreemde verlangen naar teerhcid, zou weer weggaan van hem schrompelen. Allén zou hij over blijven. Gelijk hij zeven en twintig jaren alleen was geweest op de ouwe hofstee, waar geen paaltje in den grond stond, dat hem meer lief was. Waar hij klageloos dagen na dagen, maanden na maanden vervyacht en alleen geleden had om die onveranderlijke eenderhcid van alle uren.... en hier, in het vochtig avond gras lag het avontuur, en het lag te grijp. Hij had verkeerd gekozen. levers anders zou nog wel een heet meidje zijn, dat vrijen wou en d'r muil hieuw. Vraagt steeds PATRIA BISCUITS VAN OUDS HET BESTE MERK Maar Nelia riep de plicht in hem op. Nét als een ieder, die op Water-Snoodt woonde. Krek als de steenen van het oude vaderhuis, als de eiken binten, de schuurschoren, het groeiend hout, de stomme beesten.... alles. Daarop Water-Snoodt was het plicht in den ochtend, plicht bij het slapen gaan. De dagen gingen onder de ban der gebeden door, de weken onder de bezwering der Zondaagsche preeken. En nu was hij i.itgegaan om het avontuur. Los van het hi'isgedoe en van het daargeldend gebod wilde hij zijn. Maar was hij dan als een slak? Het huis droeg hij mee op zijn rug, ,de plicht bleef nadrenzen in zijn bloed. Hij kon zóó wijd nist loopen, dat hij het besef van goed en kwaad dat geldend was in hun woning af kon leg gen. Het eerste mcidje dat hem op den weg van avontuur tegen trad, wier doorhem een volgeling van hun huiselijken geest, ze vroeg om plicht. ,,'k Gaan liever weg, Oieljan," zegde weer die stem van verwijt. We binnen veur elkaar niet slecht genog," Hij wou nu het rechte woord zeggen. Kon dan dat meidje niet met zijn vrindschap tevreden zijn? Maar hoe dat nou te verklaren? En dan? Hoe dat voor zichzelve waar te maken. Dan nooit meer zoenen die willige lippen. Nooit meer je arm slaan om 't warme meegevende lijf. Daar aan denkend, won de wilde vervoering het van zijn ijzig denken. Hij liet dat wilde weer vrijelijk vieren, nou of nooit. Ze trüde met zijn hevigheid heerlijk mee. Maar de bezinning greep hém eer dan haar, als een kille greep in zijn nekvel. Toen bezag de jonge Wilderik zijn eigen triestigheid. Nalia" z:gde hij met ingehouden stem Levensverzekering Maatschappij H A A H l, K tl" W lleonspleln ft DE VOORDEELIQSTE TARIEVEN INHOUD: l. 1924, door Prof.Dr. G. W.Kernkamp 2. Tijdgenooten, dojr Dr. W. G. C. Byvanck 3. E nige oplossers van de prijsvraig: het boek van Uw voorl'eur, teekening cloor Joh. Braakensiek Sc'..ope.ihau r, door Mr. H. G. Koster 4. De haven van Vlitsingtn, door J. A. Berger 5. Port Royal, door Pa f. Dr. H. Bn gmans 6. De Heksenketel, le.ke.:ing door Joidaan Spreckzaal, door J >h. de Meester 7. Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse -8 Bijkomstigheden, door Annie Salomons 9. De Amsterdamsche Gemeentetram, door B, Person. 11. Voor Vrouwen, red. EHs. M. Rogge 12. Dramatische Kroniek, door Top Naeff 13. Schilderkunstkroniek, door A. Piasschaert en Mr. M. F. Hennus. Keisunis, teeke-ning door George van Raemdonck - - 14. Jeruzalem, door Maurits Wagenvoort 15. IV'uziek, door Con stant van Wessem. N. van der Waay, tee kening door B. van Vlijmen 17. Ruize-Rijm en Charivaiia, door Charivarius Pietje's paedagogische peinzingen. Onze schilders, teekening door P. P. Koster ??18. Ut het Kladschrift van Jantje. Dagboek van een Am terdamrner, door Barbarossa. - In af wachting, door Kumgra Nosalis 19. Telefoon, door Cel 2. Schaak-, Dam- Btidgepiobleem. Dier studie, teekening door H. Verstijnen 20. Feuille ton: Het wassende water, door Herman de Man. Bijvoegsels: Bij de wisseling van het jaar, teekening door Joh. Braakensiek. Winter, kalenderblad door H. Verstijnen. VANNEUESVARINA* GOUDZEGEL 3O ets. per Pakje. Typ. Amst. Boek- en bteeudrukkenj, v^oraecn Ellerman, Ha.ms & Co.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl