Historisch Archief 1877-1940
PE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD YQOR NEpERLAND
No.
HET WASSENDE WATER
': doof HERMAN DE MAN '
(Vervolg van No. 2480)
Zóó, komt meneer eindelijk weerom? Je het
zeker de weelde in je kop; jagen as er werken is.
'k Heb van gouw kotien diie mee motten melken."
Bin jij hier de gezegger, akeligheid?"
Neeë, ik niet. Maar moeders het om die kuur
van jou al loopen schelden."
Zoo, nou dan kan 't nét over zijn," zegde hij
droog en liep den huis in. Hij hong de buks op, bij
z'n slaapsteêop de til en bad z'n avondgebed.
Onderwijl hij zijn kleeren afwierp, riep hij naar
Wieleke, die over de deel IK p, dat hij al slapen
ging. Ze moeit moeders maar genecht zfggen.
Neen, a\tondpap blkfde hij niet. Ziek was hij ni t.
Of hem wat scheelde? Neen slaap, anders
nikt reten slaap, anders scheelde hem geen haar.
WtóïeRéwas nou gerust. Hij dook gauw het bed in.
vrouw kwam uit het voorhuis en riep hem. Maar
hij bromde terug dat hij al te bedde lag. Moeders
riep nog> dat hij zich te schamen had. Lui de heer
uithangen, anderen laten werken, dat lekend
ner.gens naar.
Zóó ging hij den nacht in, met dat goelijk aange
hoord verwijt nadeinend in zijn denken. D3 slaap
kwam gauw. Hij zweette zwaar; hij droomde wild en
benauwd, korte woeste droomen, waar hij telkens
even uit wakker schrok.
Dien anderen echtend was hij in een weeke bui.
Wieleke vroeg hem na den melken of hij heur twee
volle melkemmers even naar de deel wou dragen.
Hij keek haar L chend aan en vergat te doen Wat ze
vroeg. Zop'n keind tcch. Da's nou. je eigen zuster.
Een mooi meidje, versch en gezond. Gek, daar
keek hem anders neoit naar. Zijn g< dachten dwaal
den weg. Waar ergens Zou het jonk wonen, dat
om zijn mooi zuste.-tje eens komen zou? Dat het
dan een rechtschapen heerschap wezen zou, anders
zou hij 'm kraken. Hij wier rood en kwaadaardig
bij 't gedacht alleen, dat ooit een vent dat teere
meisje, hun eigen Wkleke aan zou bassen of- wreed
mee mocht verkeeren. Dat h m dan een stalen huid
had, een kop van beton, en oogen waar niks aan
bederven kon, door slaag. Dat hij nou ineenze zoo
veul liefs moest zien in dat zustertje. Ze riep hem
ongeduldig bij zijn naam. Ze riep neg eens.
O ja, ja dat is waar. Hij wist htt al weer. Die
melkemmers, naar de deel toe. Zeker kcind, wat
doch'ie. Hij droeg rap de twee emmers weg en toen
het tegensparteltnde meidje zélf, wijl ze toch heur
laatste koei daar gemolken had. Wieleke schreeuw
de. Was die Gieljan dan onwijs geworden? Dat hij
heur opbeurde was voor 't eerst. Dat gaf vreemde
roerigheid onder het vee, vooral omdat Wieleke
die schreeuwen liet.
Willem zijn koei, een roodbonte schot,hieuw schie
lijk de melk op. 'n Elk ketk naar Gieljan, kwaad en
verbaasd. Gert de Pater, de ouwe melker uit de
geburen, loech wijs tegen Willem en zegde: d'r is
sturm op komst; rare kuren anders in den vroegen
uchtend." Maar de oude vrouw Beijen, die dat
spul óók aangezien had. zegde wat later op den
dag tegen haar jongen: Gieljan, zeg op. Wat h
jij rechtevoort? Je springt buiten den band. Eerst
gisterenmiddag met dat wegblijven, en dan weer
jagen as er weiken an de lucht is. En 'k zien je ook
niet graag met onze Wiekke stoeien. Dat past jou
niet meer, op je jaren. Of wou ie soms trouwen,
zeg dan op?"
Neeë, moeders," zegde hem beschaamd: 't
bevalt me bestig hier bij jou."
Wat maalt er dan?"
D'r is niks."
Zoo, is d'r niks." Maar zij was een levenswijze
moeder, zij kende heur eigen jonkvolk. Gieljan
was altijd zoo geweest: wild en verlegen, raar
tegenover vrouwvplk. Ze docht dat hij van eigcns
nooit zou gaan vrijen, nkt uit zedigheid of fierheid,
maar omdat hij zoo'n sukkelaar was, die dalijk
kleurde. Maar ze had thans goed gezien dat hij bij
een kramer dien ochtend een fleschje reuk had
gekocht. Er beurde wat met haar jonk.
En hij was tegen dat het avondde nog niet
recht weg, of de kwaaie prater kwam al verziggen,
dat hij gieter ochtend bij Ntlia Boonstoppel in de
schuit was geweest, 't Was de meelkooper. Hij
kwam geld beuren en liep bestellingen. Deze had
het vernomen van den ouwen mollenvanger uit
Linschoten. Moeders vernam het, toen die
meelmuis dat rare nieuws overbriefte aan haar jpngsten
jongen. . ,
Willem gaf er geen besluit over .Hij was altijd
stil geweest, stil en bedaard. Alleen met de
huis«enooten wist-hij téftraten, met vreemden viel
hem dat zwaar. Dat deed de eenigheid van hun
achterafEChe doening. Hij aardde zijn dooden vader
die ook nooit veel van woorden was geweest.
Moeders wou, toen de meelmuis weg was, met
iemand praten er over en daarom moest Willem
zijn gedacht' uitspreken. En deze zweeg eerst
en docht er wijs op na. Toen, of 't een veel jonge
ren broer betrof, zegde hij vaderlijk: 't is een
schand' moeders, as 't waar is. Onze naam zal
over de tong gaan."
'k Bin ook bevreesd."
?En hij weer: maar as Gieljan zulk soort dingen
doet, laat'em dan schielijk trouwen. Want as 't
vleesch zwak is...."
Btljaat keind, dat is ook mijn gedacht. Maar
dcch'ie dat Gieljan trouwen wil?"
Neeë?"
Vast niet. Wie weet hoe hem 'an die daggelders
meid verslingerd zit. 't Is wat jij zeit: een diepe
schand. 't Jonk most den huis uit worren geknup
peld. Ze dinken maar: er is gien vaar en nou maar
beesten "
Maar neeëmoeders, 't Is toch z'n gewone doen
nitt."
O, wou jij dan, dat' et een kermisgast wier?
Of een stadsche meidelooper? 't Is zoo al kwaad
genog. Willem keind, ik zeg 't je van te veuren,
met onze Gieljan gaat 'et verkeerd gaan. D'r
steekt wat raars in, ik weet et zelvers niet."
Och hij is wel ouwer dan ik' "
Maar niet wijzer, Willem. Weet je wat je doen
mot? We laten niks merken den avond, praat jij
dan eris morgen met je broer."
Bin je 'r eigens dan bunzig van moeders, jij?"
Bang niet. Maar we binnen hier al z'n jaren
vrij van de schand' gebleven op deze woning. En
as zoo'n jonk met al z'n geweld dwars wil.... Jij
bint zoo zeker, jij kan 't'em goed zeggen."
Maar jij, moeders, jijkanommersje eigen leven
stellen als veurbeeld."
Och Willem, kin een min ch z'n eigen braaf
heid eeren? Praat jij nou gerustig met onzen
Gieljan. We zijn hier allegaar.van grofste zonde
vrij. We hebben goed geleefd. En 't jonk zelf is
ommers ook gien heidenenmensch. D'r most op
een huis nooit een begin zijn van de verzaking.
Maar in de stad gaan rechtevoort ongure dingen om.
En ons volk uit de buurten wordt er maar mee
aangestoken. Wij boeren motten daar teugen te
weer. Zal je imt onzen Gieljan praten?"
't ZJ beuren, 'k Zal 'em dat wilde afraaien,
moeders. Gieljan zal z'n moeder geen schand'
willen andeen, 't Is evengoed een keind van jou
as ik en Aai en Wieleke."
Maar onderwijl liep Gieljan op den Tiendeweg
en het zwarte meidje naast hem praatte druk. Flij
was eigens niet spraaks dien avond en vergat, dat
hij reuk had gekocht om heur te believen. Aan den
kwakel, waar een toepad is naar den Blindeweg,
gingen ze in het gras zitten. Er hing een ijzige
geest tusschen deze twee menschen. Ze durfden
niet over hun rare pk tselinge vrijerij te beginnen.
Deze liefde was te wild uitgebot, als een
vasteiavondzotje dat vóór zijn tijd uit den dooigrond is
gekropen. Ze viel den jongen boer nu ook tegen,
datzelfde meidje van gister. Dat toen zoo
verlokkelijk was geweest, zoo apart. Ze zegde wel drie
maal zacht zijn naam, maar hij kwam niet uit die
ventarring wakker.
En toen hij eindelijk wat begon te praten, was
het weer, net als in de schuit, alsof er wijderop een
ander was waartegen hij 't had. Zijn oogen keken
in de verte, zijn arm lag niet meer om heur lijf
heen. Maggen we dat wel doen? Dat wat we hit r
doen, keind? B:grijp ie me ni t?"
NeeëGieljan, we doen ommers gien kwaad.."
't Gaat er van kommen, 't zal d'r zeker van
kommen. Een daggeIderskeind opvrijen.... da's
slecht veur een boer."
Ja, want met ons soort volk trouwen jullie
tóch niet."
Ze sprak die zeere waarheid uit met een bout
verwijt, waarin het geluid van vele, verongelijkte
vrouwengeslachten lag. Hij voelde deze aanklacht
op zijn hersenen branden in felle stekende pijn.
Maar we kannen d'r nog een end 'an maken,"
herbegon ze. ,,'k Heb jou dalijk graag gcmaggen
Gieljan, maar 'k vraag van jou nitt, dat je "
Keind hou' stil." Hij had zich bewust gemaakt
wat dat zeggen wilde:'r rare dat waarde om deze
Nelia, dat vreemde verlangen naar teerhcid, zou
weer weggaan van hem schrompelen. Allén zou
hij over blijven. Gelijk hij zeven en twintig
jaren alleen was geweest op de ouwe hofstee,
waar geen paaltje in den grond stond, dat hem
meer lief was. Waar hij klageloos dagen na
dagen, maanden na maanden vervyacht en alleen
geleden had om die onveranderlijke eenderhcid
van alle uren.... en hier, in het vochtig avond
gras lag het avontuur, en het lag te grijp. Hij had
verkeerd gekozen. levers anders zou nog wel een
heet meidje zijn, dat vrijen wou en d'r muil hieuw.
Vraagt steeds
PATRIA BISCUITS
VAN OUDS HET BESTE MERK
Maar Nelia riep de plicht in hem op. Nét als een
ieder, die op Water-Snoodt woonde. Krek als de
steenen van het oude vaderhuis, als de eiken
binten, de schuurschoren, het groeiend hout, de
stomme beesten.... alles. Daarop Water-Snoodt
was het plicht in den ochtend, plicht bij het slapen
gaan. De dagen gingen onder de ban der gebeden
door, de weken onder de bezwering der
Zondaagsche preeken. En nu was hij i.itgegaan om het
avontuur. Los van het hi'isgedoe en van het
daargeldend gebod wilde hij zijn. Maar was hij dan als
een slak? Het huis droeg hij mee op zijn rug, ,de
plicht bleef nadrenzen in zijn bloed. Hij kon
zóó wijd nist loopen, dat hij het besef van goed en
kwaad dat geldend was in hun woning af kon leg
gen. Het eerste mcidje dat hem op den weg van
avontuur tegen trad, wier doorhem een volgeling
van hun huiselijken geest, ze vroeg om plicht.
,,'k Gaan liever weg, Oieljan," zegde weer die
stem van verwijt. We binnen veur elkaar niet
slecht genog,"
Hij wou nu het rechte woord zeggen. Kon dan
dat meidje niet met zijn vrindschap tevreden zijn?
Maar hoe dat nou te verklaren? En dan? Hoe dat
voor zichzelve waar te maken. Dan nooit meer
zoenen die willige lippen. Nooit meer je arm slaan
om 't warme meegevende lijf. Daar aan denkend,
won de wilde vervoering het van zijn ijzig denken.
Hij liet dat wilde weer vrijelijk vieren, nou of
nooit. Ze trüde met zijn hevigheid heerlijk mee.
Maar de bezinning greep hém eer dan haar, als
een kille greep in zijn nekvel. Toen bezag de jonge
Wilderik zijn eigen triestigheid. Nalia" z:gde hij
met ingehouden stem
Levensverzekering Maatschappij
H A A H l, K tl"
W lleonspleln ft
DE VOORDEELIQSTE TARIEVEN
INHOUD: l. 1924, door Prof.Dr. G. W.Kernkamp
2. Tijdgenooten, dojr Dr. W. G. C. Byvanck
3. E nige oplossers van de prijsvraig: het boek
van Uw voorl'eur, teekening cloor Joh. Braakensiek
Sc'..ope.ihau r, door Mr. H. G. Koster
4. De haven van Vlitsingtn, door J. A. Berger
5. Port Royal, door Pa f. Dr. H. Bn gmans
6. De Heksenketel, le.ke.:ing door Joidaan
Spreckzaal, door J >h. de Meester
7. Uit de Natuur, door Dr. Jac. P. Thijsse
-8 Bijkomstigheden, door Annie Salomons
9. De Amsterdamsche Gemeentetram, door B,
Person. 11. Voor Vrouwen, red. EHs. M. Rogge
12. Dramatische Kroniek, door Top Naeff
13. Schilderkunstkroniek, door A. Piasschaert en
Mr. M. F. Hennus. Keisunis, teeke-ning door
George van Raemdonck - - 14. Jeruzalem, door
Maurits Wagenvoort 15. IV'uziek, door Con
stant van Wessem. N. van der Waay,
tee
kening door B. van Vlijmen 17. Ruize-Rijm
en Charivaiia, door Charivarius Pietje's
paedagogische peinzingen. Onze schilders,
teekening door P. P. Koster ??18. Ut het
Kladschrift van Jantje. Dagboek van een
Am terdamrner, door Barbarossa. - In af wachting,
door Kumgra Nosalis 19. Telefoon, door Cel
2. Schaak-, Dam- Btidgepiobleem. Dier
studie, teekening door H. Verstijnen 20. Feuille
ton: Het wassende water, door Herman de Man.
Bijvoegsels: Bij de wisseling van het jaar,
teekening door Joh. Braakensiek. Winter,
kalenderblad door H. Verstijnen.
VANNEUESVARINA*
GOUDZEGEL
3O ets. per Pakje.
Typ. Amst. Boek- en bteeudrukkenj, v^oraecn Ellerman, Ha.ms & Co.