De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 27 december pagina 3

27 december 1924 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

r No. 2Ï481 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR'NEDERLAND EENIGE OPLOSSERS VAN DE PRIJSVRAAG: HET BOEK VAN UW VOORKEUR VOOR MIJ: Teekening voor de Amsterdammer" door Joh. Braakensiek HET GROOTBOEK; HET CHEQUEBOEK; HET KOOKBOEK; HET PRENTENBOEK; HET HUISHCUDBOEK SCHOPENHAUER TE FRANKFORT Het was in het derde jaar na het eindigen van den grooten oorlog. Een wonderlijke lotsbestem ming dreef mij naar Frankfort. Eenige dagen moest ik daar blijven om te wachten op een vriend. Reeds dadelijk had ik geweten hoe ik deze dagen zou doorbrengen: ik wilde een bedevaart maken naar de plaatsen, waar hij had gewoond, geleefd, ge dacht Arthur Schopenhauer. Doch was Frank fort dan niet de stad van Ooethe, stond daar niet het oude huis aan den Hirschgraben, waar de oogen van het Apollo-kind Qoethe het eerste zonnelicht hadden aanschouwd? was daar ook niet het Willemersha'uschen met de weemoedige herin nering aan Marianne Willemer? Voorzeker; niette min was voor mij Frankfort niet de stad van Qoethe (dat was Weimar), maar de stad van Schopenhauer. De Frankforter wijze is mij lief. Nooit zal ik den eersten indruk vergeten, dien de lezing van zijn levenswerk op mij heeft gemaakt. Evenals Nietzsche kan ik zeggen, dat het scheen alsof hij alles voor mij alleen geschreven had; ook was het onder het lezen soms geweest of ik niet hem hoorde, maar of een stem uit het diepst van mijzelf tot mij opklonk. Zijn menschenhaat, eigenlijk verkeerde" menschenliefde, hoe kon ik die door voelen ! Hoe heerlijk was zijn klassiek Dtütsch, zoo klaar en vloeiend als Ciceroniaansch Latijn. Hij ontdekte mij aan mijzelf. Het kleine boekje van Reclam was een spiegel, waarin ik slechts te blikken had om het diepst van mijn eigen wezen weerspiegeld te zien. In mijn verbeelding en zelfs in den droom had ik hem vaak vóór mij gezien: den stijlvollen ouden heer met de witte strop das en de kanten ruches, een edelman uit de dagen van Lodewijk XVI gelijk, zittend in zijn donkere, studeervertrek, waar busten van Plato en Goethe stonden, het gouden Boeddhabeeld en de por tretten der poedels. En nu was ik dan in de stad, waar hij gewoond heeft, hij die zich zelf een reus achtte, die over de hoofden der pygmaeën, aan andere reuzen door de eeuwen heen de eeuwige waarheden toeroept. Nog den dag mijner aankomst begaf ik mij naar de bibliotheek der stad Frankfort. Boven op het gebouw staan acht beelden; ook Schopenhauer is daar onder. Ik vervoegde mij aan de Kanzlei der bibliotheek, want ik had vernomen dat men daar een Schopenhauer-museum zou stichten. Men haalde een beambte, dien ik hoorde noemen Herr J.... Deze, een klein goedig mannetje met een zorgelijken trek op het gelaat, deed zijn best beminnelijk te zijn. Hij scheen mij toe te behooren tot die lieden uit den netten burgerstand, die juist in de dagen van markennood en markenwaanzin verteerd werden door de ellende en toch een zeker decorum moesten bewaren. Hij leidde mij rond in wat het Schopenhaiiermiiseum was of.... worden zou want de noodige gelden ontbreken om de hier aanwezige curiosa te ordenen tot een naar den eisch ingericht museum. Eerst in de hal boven de groote marmeren statietrap prijkt een kolossale buste van den wijsgeer. Dan komen wij in het museum: een kleine sombere kamer, waar een grauw kil licht binnenvalt. Er hangen portretten; er staat een copie van de buste in des wijsgeers levensavond gebeiteld door de beeldhouwster Ney, Schopenhatter's laatste liefde. In de open boekenkast staan zijn boeken en enkele instru menten. Herr J bukt zich en haalt van de onderste plank een glazen prisma en een ouden hoed. Sein_, Hut",£zegt Herr J.... dof en hij werpt den ouden hoed en het prisma (dat de philosoof gebruikte bij zijn onderzoekingen aan gaande Ooethe's kleurentheorie) op tafel met een gebaar dat bijna grootsch is in deze stille sombere kamer en dat ik volkomen begrijp. Het is een won derbaarlijke hoed: hij is van stroo en van model cylinder: een hooge zijden" van stroo. De rand is stuk en de stroovezels hangen er bij neer. Een gevoel van oneindigen weemoed grijpt mij aan. Wat bleef er van dezen Groote: een oude hoed, wat oude boeken in een grauwe achter-af-kamer van een bibliotheekgebouw en dit alles onder de hoede van dit fatsoenlijk burgermannetje met zijn zorge lijk gelaat. Als ik wegga, bied ik hem een groot bedrag in marken (voor mij slechts een luttele waarde). Maar ik heb mij te schamen, want hij weigert het. Eerlijke, rechtschapen kleinburger! Hij wil het alleen aannemen ten bate van het Schopenhauer-museum en heel gauw gaat hij mijn naam in een boek zetten met vermelding van het geschonken bedrag, opdat ik toch vooral niet zal denken, dat hij Herr J.... een fooi zou aanvaar den. Herr J.... vergeef mij mijn onkieschheid; gij zijt een waardig bewaker van de reliquieën van hém, onder wiens beeltenis Nietzsche wilde schrijven: Sieht ihn nur an" Niemandem war er Untertan." In den vallenden avond sta ik voor een huis op de Schone Aussicht (No. 17) waar de wijsgeer gewoond heeft, 't Is stil. De hemel verkleurt. De Main glanst. Ik gluur naar binnen : er is een meubel fabriekje in gevestigd. Een gedenksteen vermeldt, dat de wijsgeer hier van 1843 tot 1859 heeft ge woond. Dit is het huis, waarvan Schopenhauer de deur verschanste toen in het jaar '48 op de Obermainbrücke de opstandige Frankforter arbeiders een barricade hadden opgericht; hij leende zelfs aan een Oostenrijkschen officier zijn operakijker, opdat deze de belhamels uit zijn venster zou kunnen bespieden. Naar aanleiding van dit voor val heeft de bekende Marxist Franz Mehring in zijn Lessinglegende" met bitterheid en verachting over Schopenhauer gesproken. In het huis hier naast (op No. 17) is de wijsgeer gestorven; hij heeft er slechts n jaar mogen wonen; er is nu een che misch laboratorium. Akelig-ongezellig zien de beide huizen er uit, maar in deSchlesingergasse No. 10, waar hij ook gewoond heeft, is het nog miserabeler; in al deze woningen huisde hij in het zgn. Erdgeschosz; de ziekelijke angst voor een gewelddadiger! dood, die dezen levenshater vervolgde, deed hem steeds een gelijkvloersch verblijf zoeken, vreezende dat hij bij brand, op een bovenverdieping, nood wendig een afschuwelijk einde in de vlammen 7011 vinden. Als ik op de smalle trottoirtjes van de Schlesingergasse loop, moet ik er aan denken dat Schopenhauer eens op een dier trottoirs ruzie kreeg met een Legationsrat, die niet rechts hield en alleronhandigst uitweek; dit onphilosophisch avontuur en hoe de wijsgeer uit wandelen ging met zijn goudgeknopten stok in de hand en den poedel Atma achter zich, is allergeestigst beschre ven door Raabe in een novelle, genaamd Eulenpfingsten." Bij den vijver van Rechneigraben (een oud in een plantsoen herschapen bolwerk) staat het officiëele standbeeld, dat Frankfort voor Schopenhauer heeft opgericht, 't Is de bekende stramme kop met de lippen vast saanigeknepen om den tandloozen mond: 't is naar 's wijsgeer's eigen woord de kop van den jager, die loert op ,,het gedachte wild." Ik moet hier denken aan een klein versje, dat Schopenhauer in de dagen toen hij nog mis kend en door de Philosophieprofessoren genegeerd TENTOONSTELLING MAGAZIJN AMSTERDAM MODERNE INTERIEURS 12 DEC.TOT 31 DECEMBER werd, dichtte op den weg van Napels naar Rome (in 1819): ,,Mögt euch drum immer wie ihr wollt geba'rdenp Des Werkes Leben kö.int ihr nicht gefahrden, Aufhalten kö.int ihr 's, nimmermehr vernichten,. Ein Denkmal wird die Nachwelt mirj errichten". De stad Frankfort heeft des wijsgeers nage dachtenis ook nog trachten te ceren door een straat naar hem te noemen: waar de Bornheimer Landstrasze de Bergerstrasze raakt bevindt, zich de Schopenhauerstrasze, een afschuwlijke vulgair-moderne straat, die men evenals de nabij gelegen naar Leibnitz en Schleiermacher genoemde straten, liefst zoo spoedig mogelijk ontvlucht. Den laatsten dag van mijn verblijf bezocht ik zijn graf. Het Friedhof" ligt ietwat hooger dan de stad. In de verte wazigen de omtrekken van het Taunusgebergte. Zeer lang moet ik zoeken. Eerst kom ik voorbij honderden graven met geschilder de grafbordjes, porceleinen engeltjes en alles wat de wansmaak onzer dagen op de kerkhoven plaatst. Neen, hier kan de voorname grijsaard niet rusten. Ik zwerf de heele begraafplaats over, die reusachtig is, want deze stad met haar half millioen inwoners heeft slechts n doodenakker. De doodgravers, wien ik den weg vroeg, kennen het graf niet; men bezoekt het blijkbaar zelden; dadelijk echter wijst men u het graf van de Bethmann-Holweggs en dat van Feuerbach. Maar eindelijk vind ik het toch. Schopenhauers graf is zeer eenvoudig; een platte granietzerk dekt het; in de lengte dwars er over heen staat zijn naam gebeiteld. Boven op den zerk staan twee allerliefste, maar tevens allerburgerlijkste potjes met geranium. Ik peins hier even over het gebeente, dat daaronder ligt, het ivoor-gele of wellicht verzwarte gebeente van den man, die zoo schoone en diepe dingen gezegd heeft over den dood. Hier liggen de laatste resten zijner verschij ning. Zijn wezen is achter het tijdgordijn terug getreden naar de eeuwigheid. Dienzelfden avond nog voerde de sneltrein mij terug naar mijn kleine land aan de Noordzee, het land, waaruit ook zijn geslacht stamde; hij was trotsch, aan mijn land door de banden, des bloeds gebonden te zijn, omdat het aan twee van zi'nsgelijken Dei'cartes en Spinoza gastvrijheid en denkvrijheid had geschonken. Mr. H. G. KOSTE n de meest volmaakte wagen. AUTO-CENTRALE - HAARLEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl