De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1924 27 december pagina 5

27 december 1924 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND A?A kademuur voor de haven van Vlissingen. Het vooruitspringen van den kademuur is zeer goed te zien (Foto K. L. M.) tweede plaats de resultaten te verbeteren. Er zal echter ook alleen weer sprake kunnen zijn van behoorlijke exportgelegenheid indien Vlissingen over een behoorlijke haven beschikt. In de laatste plaats heeft Zeeland beteekenis als zuivel- en eierproducent voor Londen. Denemarken heeft zich een markt veroverd in Engeland, waartegen Zeeland uiterst moeilijk zal kunnen concurreeren. Zeeland komt hier door de kortzichtige politiek der regeering achteraan. Niettemin worden krachtige pogingen gedaan om ook deze markt te veroveren. En indien dat ge lukt zal dat te danken zijn aan de haven en aan de gunstige ligging. Een fabriek van melkproducten is al in handen van een Engelsche firma, die gecondenseerde melk voor de Londensche markt produceert; boter zal binnen afzienbaren tijd wel velgen. Waarschijn lijk zal er dezer dagen te Vlissingen een eiermijn worden opgericht, waar schouwing der eieren plaats vindt, zoodat alleen goede waar aan de markt komt. De Zeeuwsche maatschappij tot bevordering van ?den landbouw steunt al deze pogingen krachtig. Maar de ontwikkeling van Zeeland zal niet kunnen worden bereikt zonder een uitvoerhaven en die haven is Vlissingen. Opzettelijk heb ik niet gesproken over de gun stige ligging van Vlissingen als visschershaven ten opzichte van België, Brabant, Limburg en Duitschland. Geen enkele haven, ook niet Ostende en IJmuiden, ligt ten opzichte van die streken zoo gunstig als Vlissingen. De Minister van Waterstaat zegt in officieele stukken, dat bij de verbetering van de haven van Vlissingen alleen locale belangen betrokken zijn. Dit getuigt van volslagen gebrek aan kennis van de Zeeuwsche toestanden. De Tweede Kamer make het Minister van Swaay duidelijk, dat de Vlissingsche haven vol doende perspectief biedt, zoodat het niet aangaat op de hoofdplannen zóó te bezuinigen als de Mi nister thans voorstelt. Vlissingen, Dcc. 1924. J. A. BERGER PORT-ROYAL Port-Royal blijft de aandacht trekken, ook in ons land. Niet lang geleden konden wij de aandacht van onze lezers vestigen op een boek over den zelfden kring van vrije en toch ook weer zeer gebon den vroomheid (No. 2375). Thans heeft mej. Naber een werk 1) over ongeveer hetzelfde onderwerp uit haar welversneden pen doen vloeien. Ongeveer hetzelfde onderwerp. Immers het vroeger bespro ken boek ging heel wat verder dan dat van mej. Naber inzooverre de geheele beweging van PortRoyal in het bestek was opgenomen. Mej. Naber heeft zich beperkt; zij duidt die beperking reeds in den titel aan door uitdrukkelijk de nonnen van Port-Royal op den voorgrond te schuiven. Daar mede was uit den aard der zaak een groot gedeelte van de geheele Jansenistische beweging in Frank rijk in de zeventiende eeuw buiten den gezichts kring van den lezer gebracht. Vandaar dan ook, dat de Arnaulds, d.w.z. de mannelijke leden van dat Port-Royalistische geslacht, slechts van tijd tot tijd worden genoemd, voorzoover zij met hun vrouwelijke verwanten in Port-Royal in aan raking komen. Vandaar ook, dat Quesnel slechts een enkele maal wordt vermeld. Ook de dichter Racine, toch zoo nauw met Port-Royal verwant, komt slechts sporadisch ten tooneele. De solitaires, de vrome kluizenaars, die in de schaduw van PortRoyal des Champs hun huisjes betrokken in afge trokken overpeinzing, worden natuurlijk meer dan eens genoemd, maar niet steeds met nadruk en zelden met name. En opmerkelijk is ook, dat de bul (Jnigenitus door mej. Naber niet wordt genoemd. Zij eindigt met de opheffing van PortRoyal en de verstrooiing der nonnen op hoog bevel des konings in 1709. Het was juist een eeuw geleden, dat het klooster Port-Royal te Parijs door de jonge, energieke abdis Angélique Arnauld werd gereformeerd. Niet alleen werden de oude regels in volle gestrengheid hersteld, maar tevens werd weer het echte klooster leven ingevoerd van vrome aanbidding en een zame godsvrucht. Port-Royal, hoewel reeds een oude stichting, werd geheel hervormd in den strcngzedelijken geest der abdis. Men behoeft natuurlijk niet te denken, dat de overige Fransche kloosters brandpunten van ongerechtigheid waren. Maar wel was de wereld in allerlei vormen binnen de kloosters binnengeslopen; al hebben de zusters van Port-Royal in hun harde kritiek op andere kloosters wel eens overdreven, niemand zal het toch voegzaam vinden, wanneer in een klooster een bal werd gegeven, zooals in Port-Royal in den tijd van verval toch werkelijk gebeurde. Een zoodanige reformatie van een klooster of van een congregatie was waarlijk niets nieuws en ook niets bijzonders. Meer dan eens zijn kloosters hervormd door vrome abten en abdissen; onze middeleeuwsche kloosterkronieken zijn er vol van. De kerk heeft daaraan uit den aard der zaak nimmer aanstoot genomen, ook al ging de refor matie soms in afwijkende banen; zelfs werd zulk een hervorming gewoonlijk van hooger hand met kracht bevorderd. Hoe dan te verklaren de felle vervolging, waaraan Port-Royal bijna voort durend van den kant van kerkelijke en wereld lijke gezagdragers heeft bloot gestaan? De. oorzaak ligt voor de hand en is ook bekend genoeg. In Port-Royal he?ft zich sedert het midden der zeven tiende eeuw het Jansenisme breed gemaakt, zelfs in die mate, da't hier het hoofdkwartier van de geheele beweging was gevestigd. De abt van Saint Cyran, die de geestelijke leider van PortRoyal vele jaren was, was de vriend en geestver want van Cornelis Jansenius, den befaamden bisschop van Yperen. Wij zullen ons niet verdiepen in den dogmatischen strijd van Katholieken en Jansenisten, die in de zeventiende eeuw in Frankrijk en ook in de Nederlanden zoo iel heeft gewoed. Maar het is wel duidelijk, dat de beginselen der Jansenisten bezwaarlijk vereenigbaar waren met de dogma's der Katholieke Kerk. Het ligt voor de hand, dat daarmede in onze oogen niets kwaads is gezegd van die beginselen. Maar dat de Kerk ze niet kon aanvaarden en zelfs niet kon toelaten, is toch duidelijk. Het is dit, wat men in Port-Royal niet goed begreep en daarom niet wilde aanvaarPARK-HOTEL ROTTERDAM den. Het is ook dit, wat mej. Naber blijkbaar niet voldoende heeft gepeild, althans niet voldoende en afdoende naar voren heeft gebracht. Mej. Naber heeft een zeer begrijpelijke sympathie voor de nonnen van Port-Royal. Zij weidt uitbundig uit over de zedelijke en religieuse deugden der vrome nonnen; zij gevoelt blijkbaar een sterke geestelijke verwantschap met deze stille vromen, die hun godzalig werk verrichtten ver van de wereld en vrij van de wereld. Wie zou haar niet gaarne in hun gevoelens volgen? Elke poging om te komen tot zedelijke volmaaktheid in deze zondige, althans lichtzinnige wereld is sympathiek, al kunnen wij niet steeds de vormen, waarin die zedelijke vol making wordt nagestreefd, waardeeren. Boven dien, steeds gaan onze warmste gevoelens uit naar de vervolgden en de verdrukten. Zoo komen wij van zelf met sterke waardeering, met liefde zelfs, tot de vrouwen van Port-Royal. Daarbij komt nog iets anders. Evenals zoovele godsvruchtige mannen en vrouwen hebben ook de vrouwen van PortRoyal haar geestelijke bevindingen en ontroeringen te boek gesteld. Daardoor kunnen wij in de diepste roerselen dier vrome gemoederen doordringen. En zooals het dan veelal gaat: wij worden dan opgenomen in de geestelijke sfeer van dit kloosterlijk milieu; wij gaan de dingen der wereld zien door de oogen van de vrouwen van PortRoyal. Zoo is het klaarblijkelijk ook mej. Naber gegaan; veelal soms ook te veel met de woorden van de kloosterlingen zelf schetst zij het geestelijke bestaan van Port-Royal. Dat daardoor een een zijdige indruk wordt gewekt, spreekt van zelf. Want met allen eerbied voor de zedelijke grootheid van Port-Royal, komt het ook in deze geschiedenis van een geestelijke beweging niet minder aan op begrijpen en waardeeren dan op medeleven en mede voelen. Van het laatste geeft mej. Naber ons in overvloed, van het eerste eigenlijk te weinig. Zij verklaart ons dat eigenaardige karakter van haar boek ten duidelijkste door haar motto, dat zij aan Angélique Arnauld ontleende: Geschrif ten, die niet zijn vruchten van gebed en tranen, zijn nutteloos voor wie ze lezen en schadelijk voor wie ze schrijven." Dat moge gelden voor devote litteratuur, historische geschriften worden nu eenmaal van iets anders de vruchten dan van gebed en tranen. Ons gemoed moge daarbij nimmer koel blijven, de hoofdzaak blijft het verkrijgen van het scherpe inzicht en het juiste begrip van de histori sche ontwikkeling. Niet bewonderen, niet ver guizen, maar begrijpen. Dat laatste nu komt bij mej. Naber niet vol doende tot zijn recht. De historische noodwendig heid van de opkomst, den bloei en den ondergang van een geestelijke beweging komt te weinig naar voren om ons te bevredigen. Dit boek maakt te veel den indruk van het vierde bedrijf van den ijsbrecht van Aemstel, waar de schare van godgewijde nonnen in het Amsterdamsche Klarissenklooster door godvergeten krijgers meedoogenloos en wreed wordt gesfacht. Dat wekt ons diepste medelijden op en ons warmste medegevoel. Maar van de geschiedenis vragen wij iets anders: de verklaring, hoe deze dingen zoo zijn gekomen en waarpm zij niet anders zijn gegaan dan wij moeten constatecivn. Doen wij dat, dan worden wij ook ten volle bevredigd; want dan leeren wij berusten in wat nu eenmaal historische noodzakelijkheid was. En ten slotte mogen wij dan zelfs met ons volle gemoed meeleven in wat wij hebben leeren zien als de tragedie der historie. H. B R L1 c M A N s 1) JOHANNA W. A. NABER. De nonnen van Purt-Roval. Haarlem, H. D. Tjeenk Willink en Zoon, 1924. DE N.V. LANDGOED DE HOOGSTRAAT" Uit een rede, deze week door den heer Colijn gehouden, blijkt, dat het ingediende wetsont werp op de richtige heffing van directe belastingen terugwerkende kracht zou hebben tot l Mei 1<)24. Daarmede vervalt alle grond voor de beschuldiging, dat hij, door de omzetting van zijn landgoed in een N.V., de belasting zou willen ontduiken. Het spijt ons zeer, dat wij, in goed vertrouwen op de juistheid van hetgeen de N. Rott. Cour. in haar Ochtendblad van 7 December had mede gedeeld, door ons nummer van 13 December er toe medegewerkt hebben, deze beschuldiging te verbreiden. Wij bieden den heer Colijn daarvoor onze verontschuldigingen aan. Redactie van ,,dc Amsterdammer"

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl