De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 3 januari pagina 1

3 januari 1925 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

Fo. 8488 Zaterdag 3 Januari Ao. 1925 r-3 M f.t, fo DE AMSTERDAMMER WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Onder Hoofdredactie van G. W. KERN KAMP Redacteuren: H. BRUGMANS, TOP NAEFF en G. NOLST Secretaris der Redactie: C. F. VAN DAM UITGEVERS: VAN HOLKEMA & WARENDORF TRENITE Prjjs per jaargang f 10. bij vooruitbetaling. Per No. f 0.25 Redactie en Administratie : Keizersgracht 333, Amsterdam Advertentiën f 0.75 per regel Dispositiekosten 20 cent ,DE VERMOORDE ONNOOZELHEID' In haar avondblad van 7 Dec. deelde de N.R.C, de oprichting mede van de N. V. tot exploitatie van het landgoed ,,De Hoog straat", met een maatschappelijk kapitaal van / 250.000, waarin wordt deelgenomen door den heer H. Colijn voor 248 aandeelen en door de heeren K. Floor en P. A. Colijn, ieder voor n aandeel. Zij citeerde verder art. 2 der statuten, waarin de exploitatie in den meest uitgebreiden zin des woords van het genoemde landgoed wordt omschreven. Daarop volgde een betoog, dat wij hier letterlijk overnemen. Het luidde aldus: Men heeft hier te doen met de creatie van een rechtsvorm, die, als het wetsontwerp tot bevordering van de richtige heffing van directe belastingen mocht worden aangenomen, door den rechter wel eens zou kunnen worden opgevat als een rechtshandeling om, zooals de bewoordingen der memorie van toelichting tot dat ontwerp luiden, een reductie en een vrijdom van belasting" te verkrijgen, die voor geheel andere omstandigheden bestemd waren". Wij herinneren er aan, dat als een geval, dat door de regeling van het wetsontwerp moet worden achterhaald, genoemd is, dat de bezitter van een buitenplaats een naamlooze vennootschap tot exploitatie daarvan opricht en vervolgens de buitenplaats, gemeubeld en met bediening, van die vennootschap huurt; met dit gevolg, dat de vennootschap in de personeele belasting wordt aangeslagen en wel naar 1/3 of ten hoogste 2/3 van de huur waarde en de waarde der stoffeering, terwijl de dienstboden, als wordende in het bedrijf der vennootschap gebezigd, onbelastbaar worden". Wij mogen ook verwijzen naar wat in den aanhef der memorie van toelich ting voorkomt over de bestaande neiging om ondernemingen met een klein aantal deelgenooten onder den vorm eener naamlooze vennootschap voort te zetten, met de bedoeling aan de heffing der inkomstenbelasting over de behaalde winst te ontkomen". Behalve de personeele belasting, is hierbij dus ook de inkomstenbelasting in het spel, omdat de eigenaar van een buitenplaats daarin naar de geschatte opbrengst wordt aangeslagen. Nog in meer dan n ander opzicht zijn van de oprichting van een naamlooze vennootschap voordeelen te verkrijgen. Ook de forensenbelasting pleegt bij dergelijke omzettingen van landgoederen of gewone huizen in naamlooze vennootschappen betrokken te zijn. Deze be lasting zou echter, indien zij als een afzonderlijke gemeentebelasting naar het daartoe ingediende wetsontwerp mocht worden geheven, niet onder de werking van het meergenoemde wetsontwerp vallen en eventueele pogingen tot ont duiking daarvan zouden dus aan de beoordeeling van de rechterlijke macht op grond van de voorgestelde drastische bepalingen van het wetsontwerp tot bevordering van de richtige heffing van directe belastingen onttrok ken zijn". Wie heeft in het bovenstaande iets anders gelezen dan een aantijging, dat de heer Colijn zijn vennootschap nog juist onder dak wou brengen, vóór de wet het hem moeilijk zou maken, te profiteeren van n of meer der gelegenheden tot belasting ontduiking, waarvan de N.R.C, het verlokkend tableau ophing? En van die meening werd hij niet bekeerd door het nu volgende: Nj moeten wij, waar de minister van financiën in hoogsteigen persoon onder de oprichters is, aannemen, dat zoo iets als een poging tot misbruik van een rechtsvorm om geheele of gedeel telijke vermindering van belasting te verkrijgen, hier niet mag worden verondersteld". Ja wel, dacht de lezer, die stijlwending kennen wij: wij moeten aannemen", wij mogen niet veronderstellen" dat beteekent zooveel als: wij veronderstellen het eigenlijk wél, maar vinden het voorzichtiger dit niet te zeggen. En hij werd er in versterkt, dit zinnetje niet au sérieux te nemen, omdat hij vlak daarna te lezen kreeg: Maar de rechter, zou die geen termen kunnen vindenom de wet toe te passen op een oprichter, die voor 248/250 eigenaar is van de aandeelen? Hier zijn wij zoo zeker niet van" Dat de pers en het publiek aan het stukje van de N.R.C, de beteekenis hechtten van een beschuldiging tegen den heer Colijn, heeft deze courant, zoo zij niet stokdoof en stekeblind is, in de dagen na 7 Dec. kunnen bemerken. Maar zij zweeg. Zij vond het niet noodig, tot de menschen te zeggen: hoe kom jelui daaraan? je begrijpt me heclemaal verkeerd". Zij bleef ook zwijgen, toen de heer Colijn, in zijn rede van Maandag 22 December, die wij bij onze lezers bekend veronder stellen, van zich af sloeg. Zij hoefde immers niet te spreken: de heer Colijn had haar naam heelemaal niet genoemd ! De N.R.C, kreeg de spraak eerst terug, toen wij de vorige week haar naam noemden in verband met het geval-Colijn. En in haar avondblad van 29 December deelde zij mede dat zij haar beschuldiging handhaafde? dat zij die introk? neen: dat zij den heer Colijn nooit beschuldigd had van een poging tot ontduiking van belasting! Het was een wanbegrip" geweest, dat zij zoo iets ooit zou hebben gedaan. En nu zoo komt het een mensen te pas, als hij zich bijtijds gedekt heeft! herinnerde zij aan het zinnetje^ waarin zij zelfs uitdrukkelijk" had gezegd, dat moest worden aangenomen, dat zoo iets als een poging tot misbruik van een rechtsvorm om geheele of gedeeltelijke vermindering van belasting te verkrijgen, hier niet mag worden verondersteld". Maar dit was dan ook het eenige zinnetje uit haar stukje van 7 Dec., dat zij oprakelde. De rsst die wij hier boven hebben afgedrukt liet zij maar blauw-blauw. Wanneer een andere courant dan de N.R.C, zulk een hoogen wissel trok op de goedgeloovigheid harer lezers, zou die vermoe delijk niet worden gehonoreerd. Maar de N.R.C, verkeert in een uitzonderingspositie. Zij is, zooals ons in advertenties van hare uitgevers wordt medegedeeld, het voornaamste blad" van Nederland. En zulk een blad gedraagt zich onder alle omstandigheden voornaam. Wanneer het iemand beschuldigen wil, doet het dit in ondubbel zinnige termen. Wanneer het een beschuldiging heeft uitgebracht, die niet te handhaven blijkt, trekt het die in. Aan zulk een blad kan men dus ook geen geloof weigeren, wanneer het verklaart, dat alleen wanbegrip" in zijn stukje van 7 Dec. een aantijging tegen den heer Colijn heeft kunnen vinden. Wij betuigen daarom plechtig, dat wij om voor een oogenblik in de terminologie van de N.R.C, te spreken waar de N'.R.C. in hoogsteigen persoon verzekert, den heer Colijn niet te hebben beschuldigd van een poging tot belastingontduiking, moeten aannemen, dat zoo iets als een poging om krom recht te praten, hier niet mag worden verondersteld. Alleen maar als de N.R.C, met haar stukje van 7 Dec. geen aantijging tegen den heer Colijn heeft bedoeld, wat heeft zij er dan eigenlijk wél ir.ee bedoeld? Laat ons aannemen, dat het alleen een aanloopje is geweest voor de verhandeling over de zeer moeilijke materie van het transitoire recht .'n belastingzaken", die zij ons in haar stukje van 29 Dec. in het vooruitzicht stelt, en waarnaar wij nu reeds hunkeren. KERNRAMP £ *

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl