De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 3 januari pagina 17

3 januari 1925 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

LJE, AMM cKUAMMtK, Wtfc.K.DLAU VUUK iNfc,L)h,KLAND T7 MUS GDFB5RD GUSTAV MAHLER'S BRIEVEN Mahler, Brieje. Faul Zsolnpy Verslag, Wien. De lang verwachte en lang voorbereide uitgave van Mahler's brieven is thans geschied. Mahler's weduwe achtte een vroeger tijdstip voor deze publicatie minder juist. Het zijn een vijfhonderd tal brieven, meest gericht aan vrienden, wier namen alle op de een of andere wijze in betrekking staan tot Mahler's werk of de verbreiding er van: Specht, Mengelberg, Bnmo Waker, Lipiner, dr. Friedrich I.öhr, de tooneelspeclster Anna Bahr-Mildenburg, enz. (Wij missen hier echter de brieven aan zijn vrouw. Is dit discretie van de uitgeefster?) De verschenen bundel brieven blijkt meer een bijdrage tot Mahler's biographie te zijn dan tot Mahler's geestesleven, en wie daarover onthul lingen had verwacht, -/uilen bij eerste lezing deze brieven tegenvallen. Alahler beschouwde het briefschrijven over het algemeen meer als corres pondentie-middel dan als een gelegenheid tot zelfgesprek, een opteekenen en formulccren in woorden van eigen gedachten en beschouwingen, schijnbaar voor een ander, in werkelijkheid voor zichzelf. Hier en daar vindt men wel regels, die aan de oude kernachtige Mahler-uitspraken her inneren, die ons door zijn biographen ;ijn bekend gemaakt. Doch meer weerspiegelt zich de dagelijksche mensch Mahle;1 in deze brieven met uit drukkingen van zijn impulsieve geaardheid in vreugde en verdriet twee in allerlei nuances in de~e correspondentie voorkomende aandoeningen. Daar zijn de hartelijke jeugdbrieven aan Fritz (Dr. Fr. Löhr), de echte Wanderbursch brief aan Josef Steincr, uit 1879, waarmede de bundel opent, de brieven aan Siegfried Lipiner, waarin Mahler op de verwantsc hap van zijn muziek met diens dichtwerk wijst, de brieven aan zijn discipel Bruno Walter, dien hij een enkele maal wei eens aanbast. Overal zijn hier verrukkelijke blijken van Mahler's menschelijkheid, zim deelnemende vriendschap, zijn verlangen ook naar genegenheid en echte vriendschap van anderen. Ook de dirigent Mahler zien wij in eenige dier brieven in zijn volle activiteit. Doch j-ooais reeds gezegd: rechtstreeksche ont hullingen uit Mahler's ..Werkkamer" vinden wij in deze brieven niet of weinig. Enkele hier aan te treffen uitspraken b. v. van Walter, waren reeds vroeger door den druk bekend gemaakt. Een antwoord aan dr. Richard Batka (brief 198) op een rondvraag over het scheppen van den kunstenaar en het gemeenzame kuituurwerk dat een kunstenaar verricht, zegt zooveel ais ik weet er niets van." Zoo heeft Mahler zich meer tegen anderen uitgelaten. Dat hij er wel wat van af wist en er diep over nadacht bewijzen de enkele, elders gepubliceerde gedeelten uit brieven aan zijn vrouw, de eenige dus waarschijnlijk wie hij waarlijk zijn zieleleven biecht (Waarom ook het ontbreken van deze brieven hier te betreuren is). Mahler's weduwe geeft ook in haar inleiding aardige bijzonderheden over hem. Zoo is curieus, in verband met zijn later leven en de ontwikkeling van zijn werk (5de, 6de, Ode symphonie) b.v. zijn wensch als kind geuit: dat hij Martyrer" wou worden. De belangrijkste onthulling, die mij deze brieven van Mahler brachten, is de verhouding van Mahler tot Amerika. Mahler's dirigenten-periode in Ameri ka is algemeen vooigesteld als een martelaars periode, en zich doodjagen voor het Amerikaansche snobisme, een arbeids-overspanning, die hem ook het leven gekost heeft. Men zoekt een verklaring te vinden in de omstandigheid, dat Mahler zich door het geld, dat hij als dirigent in Amerika zou verdienen, als scheppend kunstenaar onafhankelijk zocht te maken. De gepubliceerde brieven bewijzen dat dit allemaal niet waar was. Ten eerste zijn prijzende uitspraak over Amerika. De menschen hier zijn ontzaglijk frisch -- alle ruwheid en ongeciviliseerdheid zijn kinderziekten. Het gemeene en leugenachtige komt slechts van onze dierbare hierheen geëmigreerde landgenooten. Hier heerscht de dollar niet hij is inderdaad makkelijk te verdienen. Men heeft hier slechts voor n ding respect: kunnen en willen!" Over zijn gaan naar Amerika schrijft Mahler: Juist het leiden van een concert-orkest was mijn leven lang mijn wensch (Mahler was vroeger opera-dirigent). Ik ben blij, dit eenmaal in mijn leven te genieten (afgezien nog daarvan dat ik veel leer). Waarom heeft men mij in Duitschland of Oostenrijk zoo iets niet aangeboden? Verder: ik heb een wekere luxe noodig, een behagdijk leven, wat mij mijn pensioen niet kon veroorloven. Daarom was het een welkome uitweg voor mij, dat Amerika mij niet alleen voor mijn verlangens en kunde een gelijkwaardige werkzaamheid, maar ook een rijkelijke betaling daarvoor gaf, die mij nu weldra in de gelegenheid zal stellen mijn levensavond op menschwaardige wijze te ge nieten, (brief 41(5) Een warm nldaooi voor Amerika bevat ook de brief aan Mengelberg, waarin hij deze zoekt over te halen de dirigentenplaats te Boston te bezetten (1908). ,,De plaats te Boston is de mooiste, die men zich denken kan voor een musicus. Hij is de eerste en belangrijkste van het heele continent. Een orkest van de eerste rang. Een onbeperkte machts-ontplocïing. Een maatschappelijke plaats als een musicus zich in Europa nooit verwerven kan. Een publiek, zoo leergierig en zoo dankbaar, als een Europeaan het zich niet kan voorstellen. Ik ben geheel verrukt van dit land !" (brief 373). Tot slot nog een weerlegging van de voorstelling als zou Mahler, reeds half ziek, toch naar Amerika zijn gegaan, noodgedwongen. Mahler was in Amerika het begin van het laatste seizoen dat hij er dirigeerde (herfst 1910) volstrekt niet ziek. Integendeel, hij schrijft: Mij gaat het heel goed, ik heb razend veel te doen en de arbeid bekomt mij best." Inderdaad, deze brieven bevatten een interes sante bijdrage'tot Mahler's Amerikaanschen tijd. Dat de kwaal, waaraan hij reeds jaren lijdend was zonder hem echter in zijn activiteit te belemme ren, hem ten slotte juist tijdens dit laatste Atnerikaansche seizoen ten grave moest slepen, is niet noodzakelijk de schuld van Amerika eeweest dat energie en durf steeds op de rechte prijs heeft weten te stellen en over welk land Mahler tot het laatst toe in de meest prijzende bewoordingen blijft spreken. De bundel zal den velen vereerders, die Mahler ten onzent telt ongetwijfeld zeer welkom zijn; de mensch Mahler wordt er hun inderdaad nader door gebracht. CONSTANT VAN W E s s E M SCHILDERKUNST-KRONIEK FELIX TIMMERMANS, FEESTOROET AAN PETER BRUEGEU. Natuurlijk hebt ge gelijk, Timmermans, met uw feestgroet aan Brüegel ! Hoe zoudt ge daarin kunnen fout zijn,en hoe zou ik daaromtrent kunnen dwalen, die in het geheime spelen van mijn bloed altijd den Vlaamschcn aard herken van mijn voorvaderen uit Vlaanderen (heette mijn groot moeder nitt Van Duyse?). Natuurlijk hebt ge gelijk met uwen Bruegel, en maakt ge mij voortdurend benieuwd naar uw boek over dezen Vlaming. Ik begrijp, dat ge den anderen kant zult geven, dan waarmee hij, Bruegel, gewoonlijk wordt gegeven. Ge zult een deel van den kunsthistorischen leugen vernielen, en ge zult geen lijkengraver zijn, maar een bootser van een levend mensch, van een volop levend mensch, die in dat Vlaanderen (dat het zijne was, en nu ook het uwe is) meer misschien dan een ander in eenig ander land, zou terugvinden van wat hij er eens vond, met zijn sterke, vorschende oogen. Want nog wordt er de gaai-geschoten; nog zijn er de kennissen met de felle, donkere twisten, als het zwaar gaat schemeren; nog wordt op woeste wijs er gegeten, en nog stijgt hier en daar de magere boom nijdig op den akker. Nog zijn er de bedelaars, die hij eens en voor altijd schiep op zijn schilderijen, de slimme gebrekkigen, en de blinden met den kop achterover als snoven zij naar den verren stillen hemel, waar zij zullen zien hoe de hemelsche wei omboord staat door engelen, als rijk-geplooide lelies; nog zijn er de vette pensen en de uitbundige eters, die in een onweerstaanbre vreugd het eten, dat onophoudelijk vernieuwd, voor hun bloedzware tronie staat, verdelgen met den zwaren kaakkauw hunner ongeschonden tanden, en wier lippen vet zijn van de pasteijen en gulle, van vetdruipende hammen. Nog smakken de lippen (eindeloos lijkt het !) de breede pinten bier, en nog zijn er, die den wijn drinken, zooals een ander water drinkt voor den dorst (soms slokken ze met den zwaren strot te moeielijk een grooten teug !). Ge zult gelijk hebben Timmermans, met uwen Bruegel; de Vlamingen leven groot scheeps ; er is een dionunisische lust tot de aarde in hen. Dat kon Bruegel niet anders dan ervaren; hij was toch gesneden uit het hartehout van den stam; ge behoeft hem maar te zien, zittend bij het feestmaal, met den stellen kop en met den praeciesen zwarten baard om 't aangezicht. Maar ge moet goed weten hoe hij er zat: in jeüe a/zo;irfer/(//cheid. Want alles wat er in Vlaanderen gebeurde RESTAURATEUR VAN SCHILDERIJEN C. B. VAN BOHEMEN DEN HAAG ging hem aan; maar het ging hem aan, zooals het zelden iemand, zelfs in Vlaanderen aanging; daardoor is hij nog de Wonderlijke. Het ging hem aan als den realist, maar wat is een realisme, waar niet een geheime dwang achter jaagt ? Wat is het realisme voor een kop, als er achter dien kop, als achter een facade, niet het grootere drijft en jaagt en dwingt, dat verbonden is met de groote vrees, die uit de aarde op kan komen, als woei er plotse ling een verwarrende wind uit een ongekende kloof? Wat is het realisme, als het niet bekent, dat wij allen op geheimzinnige wijze opgejaagd worden van iets, achter die werkelijkheid ! En ik hoop, Timmer mans, dat ge dat niet in uw boek over Bruegel zult vergeten, want dat is het verschil van Bruegel met oneindig veel anderen; de geheimzinnigheid is in het lealisme van Bruegel tot het bangmakende groot. Anders had hij ae stoeten der blinden niet, zoozeer den geest verwarrend, kunnen laten trekken en kunnen doen vallen, want deze Blinden van Bruegel zijn boven die van anderen, zooals de maan is, de tragische maan, boven de landouw (De groote oogleden zijn bij hen neer in een kop, mager als van een ouden vogel, en ze zijn zóó bizar in hun kleeren, die zij nooit zagen !) En als bij Bruegel, den realist, niet die schrik te vinden was, zooals sti'gge boeren, die kunnen hebben voor iets, dat ze niet kennen; hoe had hij dan den kerel in zijn schrik kunnen laten rennen, zooals hij hem, zonder meer dan n gedache (weg ! weg !) laat rennen vliedend, ontvluchtend, vliedend. En, ten derde, als bij Bruegel n,et die vreemde schrik werd bekend, hoe had hij dan zijn kindermoord te Bethelem" kunnen schilderen, waar de moord geschiedt wreed, afwezig, verbeten, toch mechanisch ! hoe hadt hij het phantastisch land der monsters anders levend gekregen, hij, de wakende Droomer? Ge moet niet meenen, Timmermans, dat ik u raden wil; eer. ieder maakt wat hij is, of wat hij mist: een ieder zoekt de hem noodzakelijke vol ledigheid. Ge zult van zelven maken, wat ge zijt; ge zult zóó Bruegel maken. Ge zult hem meer laten leven, dan hij tot m/g toe leefde, omdat hij uit uw bloed is, en uit uws lands bloed, omdat hij een waarheid is van Vlaanderen. Maar maak hem niet te klein. EJedenk wat ge te verdedigen hebt voor ons allen in dezen feilen Afzonderlijke; in dezen schijnbaar afwezige, stuggen toekijker, be schouwer, maker van menschen-voor-eeuwig, op hun traag en fel moment. Ik weet, dat hij ironisch kan zijn (toegeellijk is hij eigenlijk nooit) en dat hij niet altijd in zijn donkere dorpen, of op zijn akker, of in zijn vergezicht de menschen zet, als schrik kend of geschrokken, of neergedoken in hun schrik, maar vergeet toch nooit, dat zij altijd niet alleen zijn in de waereld, in het dorp, op den akker, op het veld, op de sneeuw, want zij hebben het kijken van hem, die voelt dat hij wordt geduwd, zonder dat hij weet wie hem duwt; vergeet nooit dat er achter BruegeFs wezens een geheimenis is, die verschrikkend ineens kar opslaan uit de stilte; vergeet niet, dat zij daardoor, ook in het dansen, het mechanische hebben, als werden zij door iets buiten hen bewogen ! Wie dat niet ziet, ziet hem, Bruegel, te klein, want juist dat is het verwonderlijke in den Vlaam schcn schilder. P L A s s c u A E R T TMNSrORT Mij. H O LU N D", Weesperzijde 94, AMSTERDAM Telefoon 51271. Tel.-Adres Transport' VERHUIZINGEN, ook per gesloten auto verhuiswagens met aanhangwagen. Binnen een rayon van 8O Km. bespaart men Hotelkosten. BEHANGERIJ en STOFFEERDERIJ Machinale Stofreiniging. Bewaarplaatsen voor Inboedels

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl