Historisch Archief 1877-1940
No. 2483
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
Ti'i'kcning vour
Is. QUERIDO, Over Literatuur, ]. M.
Meulen. hoff, Amsterdam 1024.
Wondervertelsels uit Vlaanderen uit den volks
mond opzeteekend door POL DE MONT en
ALFONS DE COCK, Zntphen, W. J. Thieme
en Cie 1924.
D. TH. JAARSMA, Hoe /iet Moesmmle. Rotter
dam, Nijgh en van Ditmar's L.'itg.Mij. 1924.
De dichters van 'l Fonteintje met voorrede van
JAN VAN MIJLEN. Boosten en Stols, Maas
tricht, 1924.
Ook weer in deze karakteristieken en beschou
wingen openbaart zich Qucrido's enorme geniali
teit in al haar rijke veelzijdigheid, in de wisselende
verscheidenheid van accent, toon en stemming.
Daar is na een breed praeltidiiim, het onder
zoekend speuren naar de samenstellende elementen,
het rustige betoog met superieure
tevredenheidsbetuiging in het opstel over Boutens.
Daar is de volle, warme toon van innige bewon
dering, van geestdriftig opgaan in het schoone
werk van Van Looy.
Daar is de luchtige causeursstemming bij
Couperus, die tusschen haakjes op het gymnasium
te Batavia geen Latijn en Grieksch geleerd heeft,
aangezien deze zaak het niet verder heeft kunnen
brengen dan tot een gewone H.B.S., ai heette ze
dan cok Gymnasium Willem 111.
Daar is de fel toornende toon van bestraffing
in het stuk over Modernisme, waar ik dit even uit
noteer, omdat het zoo diep uit mijn eigen innigste
begrip en gevoel gegrepen is: De ware schoonheid
blijkt van alle tijden, zooals de echte wijsheid en
de echte liefde. De schoonheid is het levvnsgeheim
zelf en wis het reeds bij Phidias, bij Jan van Eijck,
bij Dürer en bij Dante, bij Homerus en hij Job,
bij Deborah, de oorlogszangstcr. Welk schepsel
zou het ooit wagen uit te denken, ,.modern" te
zijn in liefdes-ontroeringen, in vader-liefde, in
kindcr-iiefde, in moeder-liefde? Welke dwaas
kan ooit modern" zijn in levenswijsheid? l£r is
niets nieuws", niets modems" te doen na
Homerus, na Shakespeare. Alle ware groote kunst
is buiten-tijdeüjk, van: Dante, Beethoven,
Rembrandt, Shelley. Ze is buiten- en boven-tijdelijk.
Ze is niet oud, niet nieuw." Wij kleineeren
dus niet het nieuwe," omdat het nieuw is, doch
wij verachten het moderne" als simulatie, als
gewichtig-doencrij, als aanstellcrij, als voze be
geerte naar een valsche oorspronkelijkheid."
Daar is het scherp karikaturale in de karakteris
tiek van Verweij. De karikatuur kan gemoedelijk
zijn, kan een speelsche lach vol liefde zijn; maar
hier is ze de fel bijtende uiting van een zeer begrij
pelijke persoonlijke antipathie, een antipathie,
die wel wederkeerig zijn moet.
Wel interessant is hierbij de Inleiding, die,
quasi den toon en den bouw van de karakteris
tieken in het algemeen "verklarend, als bij toeval
d!e van Verweij tot voorbeeld neemt en dan den
toon ervan tracht te verzachten. Alsof Querido
er met dat dingetje over Verweij bij nader inzien
wat in gezeten heeft, iets wat men van zulk
een stoeren, struischen geest niet verwachten zou.
Ik zal bijv. schrijven Verweij.... een Shelley op
huispantoffels," zonder verdere toelichting. Wat
bedoel ik hiermee? Niets anders dan dat deze
Bard soms een zeer verheven dichtvlucht neemt,
doch door zijn t'ijn-Hollandsche, spotzieke nuch
terheid, waarover ingehouden melancholie waast,
een scherp-reëele visie op het leven behoudt, die
zijn hoogere dichterlijkheid, als het ware van /elf,
bezinnend naar de aarde terug trekt".... Ik
wil gaarne erkend zien, dat er nochthans ver
hevenheid is in de poëzie van Verweij en deze in
het diepere wezen kan worden vergeleken met het
verhevene van een ander dichter."
Jawel, jawel, wij verstaan u nu best. En ik zie
collega Verweij, die zich intusschen uit zijn
Noordwijksch kluizenaarschap gewerkt heeft, a'
met een dankbaren glimlach kushandjes geven
aan zijn lofredenaar. Querido had die Inleiding"
niet moeten schrijven. Daar is hij te groot en te
machtig toe.
Wondervertelsels, een boek met aardige volks
verhalen. En toch, als men ze leest enkel belust
op puur litterair genot, op iets wat tenminste
daaraan nauw verwant is, stellen ze wel wat te
leur. Zooals ze daar staan, missen ze het fleurige,
het sappige, het trillend levende van de oerkracht
van gevoel, droom, verbeelding in het volk. Alsof
een ouderwetsche schoolmeester, omdat nu een
maal het verteluur op den rooster staat, een ver
haal heeft opgescharreld en dat nu plichtmatig,
strak, in behoorlijk gekuischten vorm aan de
D v; M\N,
kindertjes voordraag!.
Het boek schijnt ge
heel op het Noorden
berekend te zijn. Niet
alleen worden typisch
Vlaamsche woorden, die
wij allen nu al lang
kennen uit Streuvels
e.a., woorden als alaiun
in een noot verklaard,
maar zelfs bij een woord
als achterdenken" vin
den we onderaan de
bladzij argwaan en als
meester vertelt, dat de
vrouw het volgend jaar
een zoon koclit worden
we voorgelicht, dat dit
koclit hier eigenlijk
baarde beteekent.
Voor een bloot folk
loristisch doel is het mis
schien aan te bevelen,
dat, wat springlevend
uit den mond van het
volk werd opgevangen,
in een algeme >n
g.ldendcn, correcten vorm
wordt weergegeven.
Voor een wetenschap
pelijk onderzoek zou
men misschien zelfs ge
noeg hebben aan een
korte, zakelijke, volle
dige samenvatting van.
den inhoud.
Maar als we die
Vlaamsche en
Brabantsche verhalen als zuivere
volkskunst genieten zul
len, dan liever niet in
stijven, plechtstatige»
Noord- Nederlandschen
vorm, dan in het oor
spronkelijk dialect of
hoogstens getranspo
neerd in den toon van
een Timmermans of
Streuvels. De
verzamelaars geven een pro;-f door n enkel verhaal, het
laatste, af te drukken in den vorm waarin het
uit den volksmond werd opgeteekcnd: Der was
ne kiier en madam, die peisde da ze schué'n was,
moar ze was effen af te lulek om te helpen donde
ren en ze was daarbij nog e ghiel huveerdig stuk."
Dat is je ware. Stel daar nu tegenover: En Hans
vergezelde de schoone prinses naar haar rijk en
leefde er Inng met haar in liefde en geluk."
Zonder eenige bepaalde methode heeft l'ol de
Mont bij enkele verhalen een notitie geplaatst
over relaties met andere, in het bijzonder met
een collectie Contes russes. Als men daarmee
beginnen uil, is er natuurlijk heel wat te doen.
leder die wel eens wat gelezen heeft, vindt onder
de lectuur slag op slag reminiscenties uit andere
verhalen, van Grimm's Volksmarchen, die zoo
veel heter den volk^toon troffen ook in hun modern
Duitsch, tot Homerus' Polyphemos toe. Al? men
eenmaal dergelijke aantekeningen geeft, zou men
ee.ng systeem en meer volledigheid verwachten.
Ondanks deze bezwaren is het een aardig boek
en verdienen de/e Vlaamsche kleuters in hun
Hollandsche mooie Zondagsjurkjes en
stijfgestreken schortjes wel een vriendelijke begroeting.
Dit boek van Jaarsma over jeugdliefde was mij
een verheugenis. Zijn laatste deel van Thiss ik
weet nog altijd niet, of het aan mij dan aan hem
ligt - deed me als onecht aan, als bedacht,
staande buiten het eerlijke, innige, zuivere leven.
En hier vind ik Jaarsma weer terug, zooals ik
hem ken uit vroeger werk. Alsof hij zich
onderdompelde in een reinigend bad van jeugddroomen,
jeugdmeditaties en -passies om met frissche nieuwe
kracht aan zijn groot werk, waarvan ik nog veel
goeds verwacht, door te kunnen gaan.
Want inderdaad Jaarsma is wel een krachtig
talent en bovenal een zuiver, fijn voelend mensch.
Wat is zoo'n binnenkomen inde kamer van moeke
Halbertsma, waar de held van het verhaal zijn
eerste liefde ontmoet, met een eenvoud en natuur
lijkheid in de korte dialogen voortreffelijk godaan.
Hoe pakkend is in de Introductie, de intimite't
der vroege jeugd geteekend. Het geval met Annic
van moeke Halbertsma, och een doodgewone
jongensverliefdheid, die op niets uitdraait, doch
dat schuchter en onbeholpen aanvoelen van het
groote levensmysterie der liefde, die voorzichtige
gemoedsontlcding, die stille verwachting, die
opbruisende hartstocht en de teleurstelling, alles
in de levendige fleur van de natuur, zoo reëel
en tevens in zulk een teer waas van zoeten droom,
boeien onweerstaanbaar. Dit is het wel vooral bij
Jaarsma, ook in de andere avonturen met hun
rijke problemen en hun tragisch slot, die mooie
harmonische ramensnielting van krachtig realisme
S T O R M
..(/c Amsterdammer" clou: eor«e van Raamdonck
LAATST!-: \\TKKN Vi'T.l, BV'ITEN MOVST^/.IJN
en de zuivere zielsbewegingen, het zoeken en (asten
naar het mysterie. Want dit geloof ik, want
weet ik van binnen, dat er k-ts was in de dingen en
in Ivf geschieden, machtiger dan alle wil en alle
voornemen tot doen" een logiek die zich vol
trok; het riog niet geziene, maar reeds geweiene,
dat zachfaan zichtbaar werd voor hei lijfelijk oog."
Ik heb vroeger wel eens sterke overeenkomst
gevoeld in den toon van Jaarsma on van 'l
inimermans Pallieter, Jaarsma een Priesche Pallietei.
l.'at voel ik hij dit boek niet meer; hij is l'iner en
teerder, gevoeliger en nobeler, van gronter innige
intimiteit. Wat vroeger hem al van Pallieter
onderscheidde, is gewassen.
Jan van Mijlen karakteriseert het werk
deidichters van hut Fonteintje o.a. aldus: Hun liet'.
onderscheidt zich van dat hunner voorgangers
door een toon dien men zelden in de Vlaamsche
poëzie vernam, een toon van zachtzinnige, soms
eenigszins weemoedige ironie. - Dit is een eerste
stap op den sedert langen tijd verlaten weg die
naar het classicisme leidt. Het bewijst dat deze
dichters streven naar evenwicht en niet naar eene
ten koste van alle andere hoedanigheden ver
overde originaliteit." Zij honden het evenwicht
tusschen het individualisme van Van Nu en Straks
en de anarchie van de Dadaïsten. Hij vindt het
geen schande en ook niet perse ondichterlijk,
schoon weinig romantisch, vreugde te beleven
aan het hczi t eener degelijke pijp of zich voor gan<ch
zijn leven door den hand des huwelijks aan een
vrouw te verhinden. Er is een liefde voor het leven
die zich uitspreekt in den moed waarmede men het
aanvaardt. Dit hebben deze dichters gedaan."
Ik betwijfel, of de inleiding wel een juisten en
volledigen indruk van dit werk geeft. Het staat
hooger dan zij het doet vermoeden: het is vrijer en
verhevener." Deze dichters zijn meer dan huise
lijke poëeten in den goeden zin, dien Van Mijlen
aanduidt. In het werk van Roclants vooral is een
krachtige natuurliefde, een onbezorgd zwerven
door den buiten, open voor alle indrukken, die
frissche, schoone beelden wekken. Ook de ironie
van Minne zweeft wel uit hoos? boven de pijp
aan den haard.
Van Mijlen had er wel eens bij kunnen vertellen,
wat het I'onU'intje eigenlijk is. Het is of was?
een machtig aardig klein tijdschriftje, dat hij ons
in het Noorden maar weinig bekend is; zelf zag ik
er slechts enkele nummers van.
J. P K i N s i: N JL/.
TABA SIGAREN
ZIJN TOCH DE BESTE