De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 10 januari pagina 6

10 januari 1925 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2483 UIT DE NEDERLANDSGHE WIJSGEERIGE BEWEGING l. In de laatste jaren kenmerkt zich het Ncderlandsche geestesleven door groote belangstelling in de wijsbegeerte; de hedendaagsche geschrif ten op dat gebied overtreffen in quantiteit en qualiteit alles wat hier in vroegere perioden van philosophische belangstelling verschenen is. De krachtigste stoot daartoe werd, zooals bekend is, gegeven door Bolland; de door hem aan den gang gebrachte Hegeliaansche beweging wordt voortgezet in het Bolland-Ocnuotschap voor Zuivere Rede," waarvan het orgaan De Idee" is. Na Bolland's dood is onder de geestelijke leiding van Prof. Ovink het Kantiaansche Genootschap voor kritische Philosophie" opgericht, dat geen eigen orgaan heeft, doch welks leden veelal publiceeren in het Tijdschrift voor Wijsbegeerte." Naast deze beide georganiseerde stroomingen kunnen we enkele afzonderlijke wijsgeerige rich tingen noemen, als Heymans' psychisch monisme, de geschriften van Bierens de Haan etc. Maar van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van de phüosophie hier te lande zijn eigenlijk alleen de Neo-Kantiaansche en de Hegeliaansche publica ties. Bovendien staan we daarmede in internationale geestesgemeenschap met hét land der phüosophie: Duitschland. Wat daar en bij ons aan den gang is, is eene herhaling, zij het ook op geheel andere wijze, van hetgeen een eeuw geleden voor het eerst geschied is: de ontwikkeling van het kriticisme tot absoluut idealisme. Reeds tweemaal heeft deze ontwikkeling plaats gehad. De eerste maal in de periode van 1781 (toen Kant's Kritik der reinen Vernunft" ver scheen) tot 1831 (het sterfjaar van Hegel). Om streeks 1800 zien we in de werken van Kant, Fichte, Schelling en Hegel den geest zich in een buitengewoon snel tempo en met intense spanning van de Kantiaansche probleemstelling ontwikke len tot de oplossing daarvan in het systeem van Hegel: Kant's laatste Kritik verschijnt in 1790, reeds in 1794 geeft Fichte zijn Wissenschaftslehre," in 1800 publiceert Schelling zijn System des transscendentalen Idealismus," en reeds in 1807 verschijnt Hegel's Phaenomcnologie des Geistes." In deze korte periode van ongeveer twintig jaren heeft de Duitsche phüosophie het fijnste en hoogste gepraesteerd van hetgeen denkbaar is. Echter, de geest des tijds hield deze spanning niet uit; na Hegel komt er spoedig een groote inzinking, waaruit de phüosophie zich ten tweede male, maar nu in een veel langzamer tempo wederom opwerkt tot dezelfde hoogte. De waarheid is proces, en het ware is er alleen maar zoolang het wordt waar gemaakt. De tweede ontwikkeling van Kant naar Hegel loopt over Schopenhauer en Von Hartmann naar Bolland, waarmede Nederland voor het eerst aan het proces zijn aandeel neemt. En thans is voor de derde maal dit proces aan den gang. Het uitgangspunt is nu de Marburger school der Neo-Kantianen die en in Duitschland n bij ons bezig zijn zich in de richting van Hegel te ontwikkelen. (Men vergelijke mijn artikeltje Toenadering" in De Idee" van November 1924; wat ik daar aanstipte hoop ik nog uitvoeriger te bespreken). Opmerkelijk is, dat in dezen derden ontwikke lingsgang rechtstreeks van Kant op Hegel wordt overgegaan. De tusschenschakels Fichte en Schel ling, of Schopenhauer en Hartmann, worden overgeslagen, wat in de rede ligt. Immers: Kant stelde het absolute probleem, Hegel loste het absoluut (-negatief) op. Het is oeconomisch van den geest, dat hij de in halfheden en eenzijdig heden verloopende tusschenstadia verwaarloost. Dat wil niet zeggen, dat geen invloeden van andere denkrichtingen zich doen gelden; ik noem b.v. voor Duitschland de zoogenaamde phaenomenologische richting van Husserl, en bij ons de psychisch-monistische van Heymans. FJi evenmin wil ik beweren, dat een immanent-kritische repro ductie van de ontwikkeling die de wijsbegeerte van Kant over Fichte en Schelling tot Hegel genomen heeft, zooals die in het onlangs voltooide, voortreffelijke werk van Kroner Von Kant bis Hegel" gegeven wordt, overbodig is. Integendeel: er is geen betere leerschool voor den phüosoof dan dien weg nogmaals na te gaan en grondig te doordenken. Dit laatste geldt dan in de eerste plaats ook thans nog voor de Nederlandsche Hegelianen. Reeds een kwart eeuw vóór de hedendaagsche Hegeliaansche herleving in Duitschland gaf het genie van Bollend, die den geest des tijds ver vooruit was, ons Nederlanders de waarheid kant en klaar op een presenteerblaadje, zooals hij zelf wel placht te zeggen; in dergelijke uitingen van onzen grooten leermeester sprak het besef, dat zijn lezers en hoorders, die in overgroote meerderheid zelf van te voren niet met de groote wijsgeerige problemen geworsteld hadden, eigenlijk niet in staat waren te beoordeelen, wat de groote beteekenis van zijn leer in het geheel der (hedendaagsche) phüosophie was. Daarom hebben zijn leerlingen ook tot taak zich in de geschiedenis van het Duitsche idealisme te verdiepen : eerst daardoor kunnen ze de volledige beteekenis van hun eigen begrip beseffen, niet de noodige kennis van zaken met de Kantianen van gedachte wisselen, en zullen zij eerst recht in staat zijn een redelijk woord mede te spreken en deel te nemen aan het verdere proces. Het geven van reproducties van colleges van Bolland, mits goed geschiedend, heeft zijn waarde, evenals het geven van commentaren op de werken van Bol land. Maar het is niet alles wat te doen is, en zekerniet het belangrijkste. In de eerste plaats moet er deel genomen worden aan het hierboven genoemde proces van Kant naar Hegel. Van den hierboven aangegeven gezichtshoek uit zal ik nu twee wijsgeerige werken bekijken, welke mij door de redactie van dit blad ter aan kondiging gezonden zijn. Het is vooreerst het zeer nuttige boek van Prof. Ir. J. G. Wattjes, getiteld Practische Wijsbe geerte" (Meinema, Delft, 552 bldz., 1924), waar van de inhoud in direct verband staat met het hierboven geschetste proces. Bedoeld als eene inleiding in de phüosophie, en wel in haar zuiversten vorm, namelijk als systeem van zuivere rede, geeft het boek van Hegel's begrip uit eene uit nemend oriënteerende en tevens immanentkritisecrende uiteenzetting van de voornaamste wijsgeerige richtingen van onzen tijd, die nog niet aan het begrip van zuivere rede toe zijn, o.a. van het psychisch monisme en van het kritidsme. Hoofdthema vormt Wattjes' uiteenzetting en kritiek van Kant's hoofdstuk over de Deduction der reinen Verstandesbegriffe;" de door Kant hierin gegeven beschouwing over de transscendentale apperceptie" is dan ook een van de meest typeerende plaatsen uit zijn werken, waarin hij boven zijn eigen zoogenaamd kritisch", maar voor een deel nog dogmatisch standpunt uitwijst naar hetgeen gekomen is in of met het begrip van Hegel. Wattjes toont aan, hoe het doordenken van het kriticisme en van de andere door hem behandelde phüosophkën, welke om te beginnen een te recht vaardigen standpunt innemen, ten slotte de een zijdigheid en de onhoudbaarheid van zoo'n stand punt aan het licht brengt, in aansluiting waaraan de schrijver in de laatste hoofdstukken de hoofd momenten van de slechts-standpuntloos-denkbare waarheid ontwikkelt. Hiermede bereikt hij twet rlei: vooreerst oriënteert hij den lezer omtrent de hedendaagsche wijsbegeerte, en bovendien brengt hij hem begrip bij, en wel op zuivere wijze. Het boek begint met een reeks gemakkelijk leesbare hoofdstukken over wetenschap, techniek, kunst, zedelijkheid en godsdienst, om van daaruit over te gaan tot den strijd om de waarheid," de dwalingen der filosofische stelsels" en de denkbare waarheid," gedeelten die uiteraard meer bestu deerd dan gelezen moeten worden, maar waarin de schrijver er in geslaagd is de voor den aan vanger zoo moeilijke hoofdzaken eenvoudig en met groote helderheid uiteen te zetten. Als eene voorbeeldige inleiding in weten schappelijk beoefende wijsbegeerte, is het boek zeer aan te bevelen aan allen, die nog niet vol doende wijsgeerig geschoold zijn om de werken der groote meesters zelve ter hand te nemen. Na de lezing van Wattjes' boek zullen zij wel in staat zijn verder zelf den weg in die werken te vinden. Maar ook de reeds philosophisch ontwikkelde zal met interesse de zuivere wijze van zeggen en ont wikkelen der gedachte volgen, en aan vele plaatsen van het boek van Wattjes zijn inzicht kunnen verdiepen. III. Het andere boek is een werkje van den lieer G. |. D. C. Stempels, genaamd Geestelijke overwegingen van een modern mensen" (Tjeenk Willink, Haarlem, 225 bldz., 1924). Al wil ik niet zeggen, dat dit geschrift niet den indruk maakt van een ernstig zoeken naar waarheid, de wijze van zoeken is toch halfslachtig, immers de schrij ver is slechts ten deele wijsgeer, want overheerschend is een min of meer dichterlijk gekleurd mysticisme. Hij vindt er behagen in zijn gedachten vooral fraai" te zeggen, en verlaat telkens het nuchtere wijsgeerige woord om, iu plaats van begripmatig, zich beeldend uit te drukken ; waarbij ik voorts den welwillend-doceerenden toon niet kan bewonderen. Meer eenvoud zou bij zoo'n halfslachtigheid minder irriteerend werken. In zooverre de schrijver zich Neo-Kantiaan noemt en hier en daar een en ander tegen Hegil te beweren heeft, houdt zijn geschrift ook eenigrzins verband met het hierboven bedoelde proces, en wel van de zijde van het verzet daartegen, om nolens volens zoo toch mede te doen. Het boek bestaat uit een vijftiental hoofdstukjes van zeer uiteenloopenden aard, vorm en inhoud. De schrij ver poogt in een narede verband tussenin die ver handelingen te leggen, zonder daarin te s'aueii. Zij vertoonen, zoo zegt hij, pliasen van de^ schrijvers geestelijken groei", welke groei niet ui'loupt in begrip, maar in een religieus gevoel," Z'-i>als hij zelf te kennen geeft. Nog in deze halfheid stekend w.::^ li.jt wel verstandiger geweest als de schrijver lu-t maar nagelaten had kritiek op Hegel te gevrn, welke van zijn standpunt uit toch geen u;iarde heeft. Daarvoor moet men eerst van dichten iikneid tot zuivere wetenschappelijkheid in zake phiiusopheeren gekomen zijn. De mensen, al of niet mudern", zal in zijn geestelijke overwegingen" alleen iets degelijks praesteeren als hij begint de vier groote Duitsche wijsgeeren, althans Kant en Hegel, te verstaan. Anders blijft hij in de ijdelheid zijner zoogenaamd zelfstandige, maar inderdaad dilet tantische beschouwingen beneden peii. In dit verband wil ik eindigen met de juiste woorden van Kroner, dat b.g. Duitsche philosophe;', eiivj ernst zu nehmende, schwere und harre Deiikarbeit geleistet haben, der gegenüber alle folgende sch lerhaft ist;" wil men niet dilettantisch verfahren oder in bloszen Deklamationen stecken bleiben, so musz (man) sich aufs neue an den Systemen schillen": men moet leeren ber metaphy^ischen Gegenstande wieder wissenschaftlich zu denken." S. A. V A N L U N T E K E N SPREEKZAAL DE VADERLANDSCHE CLUB In de Amsterdammer" van 3 Jam;:tn deelt de heer De Meester mede, dat hij in het ::.;ijaar van '14 gretig gevolg heeft gegeven aan een roepstem uit Utrecht om toe te treden tot een V'adcrlnndsche Club. Deze stichting," vervolgt hij, is noodig noch nuttig gebleken, doch op het oogenbiik van de bijeenroeping der eerste dertien instemmenden, zagen die wel eene mogelijkheid van gevaar, waar bij zij inzonderheid dachten aan gevaar uit het Oosten." Het zij mij vergund als oud-secretaris der Vaderlandsche Club het navolgende op te merken: Wanneer eenmaal de geschiedenis wurdt ge schreven van de geestelijke strooniui«e:i onder het Nederlandsche volk in de oorlogsperindc, dan betwijfel ik zeer of de geschiedschrijver, mits voldoende gedocumenteerd, het oordeel van den heer De Meester over de nuttigheid en noodightid der V.C. zal onderschrijven. Het is bekend, dat de V.C., ofschoon zij zich ook wel door mededeelingen aan de pers en in enkele brochures rechtsreeks naar buiten heeft geuit, voornamelijk haar doel heelt nag-.-streefd door het houden van geregelde samenkomsten der leden, die zooveel mogelijk werden ger.cruteerd onder vooraanstaanden op geestelijk e:; maat schappelijk gebied. Zoo maakten wai de elub deel uit mannen als A. G. Bcissevain. Graafiand, van Haren Noman, Jonckheer, van Kuwich Verschuur, K. van Luuiep, Nieniieycr. Pekelhariug, E. G. van Kaalte, Struycken. Hcctor Treub en Wilmink, om slechts te gewaar, van hen, die ons land reeds zijn ontvallen. Het vvii mij voor komen, dat vrijwel allen, die deze bijeenkomsten min of meer geregeld hebben bijgewoond, /.uilen onderschrijven, dat zij uit de club eer! krachtige versterking hebben ontvangen van lu:n nationaal zelfbewustzijn, een versterking, die in dij, thans reeds weer vervaagde, dagen van de Toekomst" en andere defaitistische invloeden, zeer van noode was, en waaraan de leden ongetwijfeld ieder op hunne wijze in eigen kring uiting hebix-n Lieven. Sommigen hunner waren in de gcL^enlKid een grooten invloed uit te oefenen op elj publieke opinie, in het bijzonder de leider der Club Prof. Mr. |. A. van Hamel, die zoowel als hoofdredacteur van dit blad als in de Tweede Kamer de indachten, die in de Vaderlandsche Club leefden op krachtige wijze onder de aandacht van ons vulk e:; van de Regcering heeft gebracht. Het is natuurlijk heel moeilijk na te i^an. wat gebeurd zou zijn, indien de Vaderlandïche Club nooit was opgericht, maar dat zij grooten invloed heeft uitgeoefend op de publieke opinie en een zeer nuttig tegenwicht heeft gevormd tegen den druk, die speciaal van Oostelijke zijde op ons v.'ik werd uitgeoefend, staat voor mij vast. Dat de heer De Meester deze nieenins: ma schijnt te deelen is misschien verklaarbaar uit liet feit, dat hij ondanks de gretigheid, waarmede hij naar hij mededeelt, was toegetreden, de vergaderingen nooit of zoo goed als nooit heeft bijgewoond, iets waarvoor ik overigens gaarne aanneem, dat hij goede redenen geluid heeft. Voor de goede orde merk ik neg op. el.it de Vaderlandïche Club niet in het najaar van '14, maar eerst in November 1915 werd opgericht, en ook dat de Club geenszins eenzijdig pro-gealiieerd was, gelijk bleek uit de motie <,p 11 Augu.-tus 191(i gepubliceerd, naar aanleiding van de opbrenging van Nederlandsche vir.-chersïchcpen dooi' Enge land. K. J A N S M A

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl