Historisch Archief 1877-1940
No. 2484
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
23
HET WASSENDE WATER
door HERMAN DE MAN
( Vervolg van No. 2483)
Alhoewel hij het meidje in vele maanden niet
meer heeft gezien, vond toch het gerucht in de
buurten voortgang dat hij met heiir omgang had.
Dat praatje wier vergoord overgebracht en 't
deinde vele malen ook naar Water-Snoodt. Maar
Gieljan zegde tegen zijn ouwe vrouw: moeders,
het gien vrees minsch, 'k wor rechtevoort be
lasterd deur kwapraters."
En ze zegde: jongen, 'k hou ie 'an je woord.
Dat je op heden schuldeloos bint aan die
kwapraat, dat is me bekend".
Maar 't geruchte wilde niet luwen. Van Nelia
wier verzegd, dat ze stiller wier en heur ondeugend
heid en slechte leven achter heiligheid ging ver
bergen. Want ze liep de Woensdagmiddagpreeken
in Woerden na en voormaals was dat vurige keind
nooit kerksch geweest. Eer een heidensch wezen,
dat slechts door 't gebod en 't aanholden van
heur vader naar de Zondagochtendkerk wier ge
dreven en ook nooit bevestigd was.
Ineens, 't was op den dag van de najaars beesten
markt van Woerden, zag hij haar in de groote
drukte weerom. Ze liep in de vuil beplakte
Voorstraat, op z'n zondaagsch gekleed, naar de manier
is als er groote markt wordt gehouden en in heur
hand hield ze een rieten karbies, want ze winkelde.
Toen Gieljan haar tegentrad wier ze bleek. Hij
stak zijn hand uit, maar Nelia zag dat niet, omdat
ze bangelijk heur oogen neersloeg. Zoo ze daar
voor hem stond,schuw en ontdaan, gansch niet fier
maar wél dienstbaar, moest hij aan Hagar uit de
Schrift denken. Meélij welde zijn hart binnen en
't liefst ware hij stil heengegaan, nog vóór ze heur
hoofd weer opgeheven had. Want dat gebogen
meidje, dat heur oogen naar de zijne niet heffen
dorst, brak gansch zijn verbeeldingsspel, waarin
ze geleefd had als een trantelige heerscheres, als
een kloek, gezeggend jong wijf. Maar wegloopen
kon toen al niet meer.
Hij kuchelde wat en vroeg, hoe ze het thans
stelde. Maar zij ging daar niet op in. Wel vroeg
ze, zonder naar hem op te zien : is 't waar Gieljan,
gaan je trouwen binnenkort?"
Zeggen ze dat?!" weervroeg hij woest.
Jaat, 't zeggen is d'r al lang."
Ze zouwen 't wél willen Nelia, dat wel!"
snauwde hij driest weerom. Hij begreep van waar
die praats kwam en dat prikkelde hem tot verzet.
Alsof hij slaags was geweest met een leger tegen
standers, zóó wrang zegde hij: Nooit of nooit zal
'k trouwen, verstaan! Met jou niet en met een
ander niet!"
En na dat vreemde woord liet hij heur alleen
achter op de Voorstraat, tusschen al die koeien en
het opdringend volk. Ze docht toen: Gieljan wil
niet meer trouwen, zegt hem, rechtevoort noch
nader. Waarom wil Gieljan dan niet trouwen? Lag
dat niet open om te begrijpen? Eigens zegde hij:
met jou óók niet. Daarom zal 't zijn. Ja daarom
is het. Gieljan wil geen wijf, want die hij wou die
mocht hij niet nemen. Hij was heur aldus niet
vergeten, het wilde rare jonk. Dat verwarmde haar
van binnen met een zachte koestering.
Zóó wou ze, dat de herdenking zou blijven, als
ze dan nooit tezamen konden worden gevoerd. Dat
was hj;t schamel restant van haar verlangens, een
klein, niemand derend bezit. En om ook dat
poovere niet te verminken, nam ze zich voor, hem
later niet meer aan te spreken, maar stil voorbij
te gaan, als hij haar tegentrad. De karbies in heur
hand droeg zoo ongemakkelijk en wier zoo zwaar.
Was zij, zoo'n jonge versche bloed thans al moei?
Op den klaren dag en zonder werken? Ze leunde
wat tegen een kraam van een koeistrengkoopman
aan en wees weemoedig lachend een halfzatten
melkknecht uit de Tureluur af, die in heur hals wou
zoenen.
* Ze deed dien dag niet mee aan 't wild vermaak
bij de kramen en in de herbergen. Ze koppelde
niet, maar sloeg met heur hand en met de karbies
zich de jongens van het lijf. En toen ze huistoe
reed, met den ouwen Dirk Hoogerzeil hun gebuur,
toen ton ze best diens plagen verdragen. Ze wist,
dat nu ze zonder gekken met die drieste
potverteerders Woerden weer uit was, ook zij wat
vroolijkheid geofferd had en Gieljan niet alleen.
Ze heeft hem toen, althans in haar jonge jaren,
nooit meer weeromgezien. Hij zocht haar niet, zij
liep zijn wegen niet achterna. Later is Nelia gaan
trouwen, met een wegwerker van den Waterstaat,
dien toenmaals in Kromwijk woonde.
En Gieljan, die zoo gelaten en uiterlijk onbe
wogen van dat meidje afstand deed, omdat het
zoo past een rijken boerenzoon dien immers aan
zijn geboorte verplichting heeft.... hem wier na
dien eersten winter door moeders aangezegd dat
in Laffesteyn onder Tergouw 1) een bestig jong
dochtertje op een spulletje woonde, die daar ver
bleef met heur vader Hage Scheer, die sinds jaar
en dag rentenierde. Daar had hij maar op af te
gaan, om een vrouw te vinden. Aaigie Scheer was
't eenigst keind van heur vader en, hoewel niet
bar rijk, ze mocht er wezen. Het was een degelijk
menschenslag; werksch en kerksch en niever niet
het minst.
Gieljan vernam veel lofspreuken op dat meidje,
dat daar zoo eenig met heur vader boerde en toch
ook wel aardig .... Aaigie was geheeten. 't Moest
een danig mooi wezentje zijn en een fraaigebouwd
lijf. Een sieraad naar lijf en ziel, zeg de oude
vrouw Bcijen op z'n zondagsch. Ze deed en sprak
plechtig in die dagen, wijl 't een trouwen betrof.
Maar Gieljan wier van al die lofpraat niet erg
begeerig. Hij beloofde getrouw, dat hij naar
Steyn zou gaan, maar 't ging hem gansch niet
vurig af.
Op een mooien voorjaarsdag trok hij zijn
lakensche kleèr aan, bond zijn jas over 't leêren
weerbord van de ranke gele tilbury, ten teeken
dat hij om een vrouw uitreed, en toerde de buurt
uit, naar Haastrecht, alwaar hij eerst in de herberg
nabij 't Gemeentehuis eens opstak en toen de
IJsselbrug overreed op Steyn aan. 't Was dat jaar
een warme en gezegende April, de peppelblaadjes
kropen den knop al uit. Overal was 't al voor wat
dagen feest geweest: strontboendag 2). 't Vee liep
nog wat vurig en gejacht over het land, de pinken
draafden menigmaal, bij 't passeeren van een
dwarsstuk, 't gerij van Gieten Beven dwaas
achterna.
Daar waar op de hofstee staat:
Dwaal ik
Wacht U
moest hij uitkijken naar 't volgend spulletje,
want daar woonde ze. Hij kende 't sierige huis
niet zeker, maar vond het ree. Toen hij, met
onverstoord en effen wezen, bij Hage Scheer de
stoep 3) afreed, stond de baas zelf, in beste kleêr
gereed, om 't komend gespan te keuren en den
gast welkom te zijn. De bedaarde Oldenburger,
een welgevormde elfdejaarsche ruin wier door de
twee mannen gauw en knaphandig uitgetuigd.
Onderwijl zegde Hage: wees hier te goei gast
ieljan Beijen. Je het daar een mooi peerd, een
boom van een ruin. Is ein gien tien jaar om en
nabij?"
Jaat Scheer. Bekant elf".
En mooi gerij, goed tuig d'r bij. Kom d'r in
jong. Krijg ie dat spul mee?"
Neeë.... d'r is een nief tilbury in de maak,
een overstander. En op stal staat een tuigvreemde
merrie. Die is vetir mijn. Eigen fok Hage Scheer,
van den vcurlaatsten zomer."
Alles goed thuis? Moeders gezond na onderlest?"
Jaat alles best. Ze is ominers hier gewist met
Willem?"
Veur wat weken, 't is zoo. En de koeien goed
gelost? Gien ongeval?"
Niks van al."
Da's altijd een gerustigheid. Maar gaan nou
mee Gieljan, 't keind komt zoo dalijk."
En toen ze gezeten waren, in't pïtiterigen opge
dirkte renteniershuis, kwam, na wat wachtens
Aaigie in ds deur staan. Gieljan keek schielijk op.
Zijn eerst gedacht was: schriel. Maar hij rees op
en liep op 't rijke dochtertje toe. Met neergeslagen
oogen zegde ze hem gendag. Ze was anders gansch
niet verlegen, eer snibs en wél ter sprake. Maar
zoo ineenze tegenover je aanstaanden man staan :
dat was toch wel wat raar. Ze nam lijzig zijn hand
aan en zegde een welbedocht wederwoord. En
toen vond vader Hage, joviaal doend, moest het
ijs maar gebroken zijn. Hij praatte veel en rap,
betrok de nog wat schichtige groote kinderen in
zijn woordenvloed, maar bleef in dat gesprek toch
't meest alleen.
Gieljan, onderhand heur vader doorzwatelde,
keek schuins naar dat opgefrunnikte meidje in
heur zondaagsche kleer. Hij wist van moeders al,
dat ze door de lochte jaren heen was. Ze viel niet
tegen, ook niet mee. Eigenlijk zat er niet veel
tierigheid in, zoo op 't zien.
Hage Scheer, die 't bedrukte in den omgang zoo
gauw niet keeren kon tusschen dat stel, hij kwam
al gauw met een plan. Na den eten moesten de
kie.iders maar wat toeren gaan, naar de stad van
Tergouw, of ievers anders heen. Dat wier ook zoo
bedisseld.
En ze toerden dien middag te zamen, in Gieljan
E. J. VAN SCHAICK
MAKELAAR
Korte Jansstraat 2Sb" - Utrecht
WONINGBUREAU
ASSURANTIES
TELEFOON 125
zijn gerij, den dijk af naar Tergouw, alwaar ze
port dronken in een van de stadsche uitspan
ningen. Ze waren in 't eerst weinig van woorden.
Aaigie zat rechtop naast hem, heur beenen wijd
van de zijne. Ze droeg een groene jurk en een bar
grooten hoed vol blommen en veeren. Op den terug
weg, dien ze namen door de Twaalf-Morgen en
Oukoop, om verder te gaan langs den
Sluipwijkschen Plas en de Korte Ruige weide, ging het
meerendeels langs eenige dijken, waar verwaaid
hier en daar een vervenerskot was te bekijken.
Aaigie wou hem toen danig graag aan de praat
hebben. Maar hij was nog te ongewennig, en die
groote hoed tusschen hen in zinde hem niet. Nabij
de bewoonde buurt over den Wierickerdijken ge
komen hieuw Gieljan 't gerij in. Zonder woorden
griep hij naar dien hoed en lei dat ding af. Met
driftige rukken trok hij het nogal sloome lijf tegen
zich aan. Aaigie wier wit, maar ze weerde hem
niet. Zijn woeste zoenen gaf ze graag weerom.
Ja, ze wier wild en greep hem in zijn haren. Toen
hij was uitgeraasd, en het meidje naast hem bezag,
wier hij kriegel heur hitsigheid gewaar. Maar nadat
ze den hoed weer recht had gezet, gleed ze gauw in
dat dorre en sloome gebaar weerom. Ze riep hem
zacht lieve woordjes toe, maar hij liet heur daarin
begaan. Na dat bszoek kwam hij gauw weerom.
En ze gingen nóg eens saa.n uit, om op een
pachtsteête bouwen 1), waarna besloten wier, dat ze
gauw zouden gaan trouwen. Maar vóór den trouw
dag hadden ze nog menig verschil, 't Eene wier
bij den Notaris bijgelegd, dat ging om geld. Maar
vasthoudender was Gieljan op 't punt van
boereneer en -zeden. Hij wou zijn vrouw in stemmige
kleêr zien en 't vaalblonde haar onder de mutse,
al was dat in Lafiesteyn niet meer in de manier
bij de jonge frommessen. Hij deed heur in de leer,
om 't kaaswringen te leêren, bij een naaste gebuur,
want hij wees trotsch af wat ze hem voorsloeg,
dat hij het zuivel on bereid leveren zou aan de
stadsche melkfabriek.
Ze trouwden in 't daarop verschijnend najaar
en hij ging met heur boeren op huurspul waar
kooprecht op was, palend aan 't aloude huis Het
Klooster", de voornaamste stee uit de contreie,
alwaar in de oudheid Erasmus heeft gewoond en
diens stoel nog_ zorgvuldig bewaard blijft.
Die huursteêwas voormaals van Hage Scheer
geweest. Hij had daar al z'n leven geboerd en zijn
ouders waren er dood van weggedragen, ook zijn
bioêr. Hage ging naar Tergouw en kocht zich
daar in een gegoed gesticht, om rustig aan 't end
te geraken. Hij wou bij Gieljan en Aaigie niet in
komen wonen, want de stee Scherreveldt" had
te zeere herinnering voor hem. Daar had zijn eigen
wijf in de woeste koortsen na een beet van een
dollen waakhond gekrampt, en hem heugde nog te
versch, dat ze in een linnen dwangbuis gebonden,
wier weggetrokken door gestichtsmannen in
zwarte uniformjassen.
Het jonge paar bestierde het land goed. Maar
Gieljan en Aaigie bleven van tegenslag niet vrij.
Het miltvuur nam twee beste koeien. En de blaar,
die algemeen woedde, deed hun vél melk derven
dat eerste jaar. En na twee jaren bekant, het was
op een klaren herfstdag, ontsliep Aaigie in het
baren, omstreeks het hoogtij van de pijnen. En
mét de vrouw bleef het kind dood in heur lijf.
Die slag beroerde gansch de doening. Gieljan
ging zijn vrouw met droge oogen begraven. Heur
huilende oude vader en Willem en Aai waren óók
in den stoet. En in stede thans gauw een huis
houdster te nemen om 't bedrijf voort te kunnen
doen, welden andere plannen in Gieljan omhoog.
En daarover kwam hem, na weinig dagen al, in
rouwkleêr praten op Water-Snoodt.
1) bezichtigen.
(Wordt vervolgd)
VANNtlLCSVARINA*
GOUOZEGEL
5O cis. per Pakje.
1) Land van Steyn onder oiida.
2) als de koeien in de weide zijn gelaten.
3) weg omlaag.
II
Een aangename Bezuiniging
een HALF ONS vervangt
vele GOEDE SIGAREN
U