Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2484
AMSTERDAMSCHE BIJZON
DERHEDEN XVII
HET MUSEUM AMSTELKRING.
Weinig Amsterdammers komen geregeld in de
buurt, waar een der merkwaardigste gebouwen
van oud-Amsterdam merkwaardig zoowel inner
lijk als uiterlijk onwillekeurig de aandacht
van den voorbijganger trekt. Aan den Oudezijds
Achterburgwal "in de lage nummers het juiste
nummer is 40 welgeteld op den hoek van
de Heintje-Hoeksteeg, staat nog altijd het oude
gebouw, dat officieel met den bovenstaanden
naam wordt aangeduid. Kerkelijk gesproken is
het het voormalige kerkgebouw 't Haantje";
in den volksmond, die soms zoo merkwaardig
raak en scherp, zij het wat ruw weet te
karakteriseeren, heette dit Roomsche schuilkerkje Onse
Lieve Heer op solder".
Dat een gebouw met zooveel namen eenjrijke
geschiedenis moet hebben, spreekt zonder meer
van zelf. Gelukkig is van dat verleden heel wat
bewaard; de steenen spreken hier niet minder
duidelijk dan de documenten. Wij zijn hier aan
de Oude Zijde, in de schaduw der Oude Kerk,
aan de grens van het oude Amsterdam, zooals
het in de eerste helft der veertiende eeuw zich
HET MUSEUM AMSTELKRING
had gevormd; de tegenwoordige Achterburgwal
vormde toen de grens der stad. Zoo oud zal ook
wel de steeg zijn, die later naar den nu befaamden
Heintje Hoek is genoemd. Wie Heintje Hoek was?
Wij weten weinig van hem. In een schepenbrief
van 4 April 1397 heet de steeg nog de Sinte
Katrinenstraet." Maar wij weten uit dezen brief
meteen, dat Heynric Hoeck daar een erf van de
stad had gepacht. Hij wordt dan de naamgever
van het straatje; reeds in 1416 wordt het in een
register van het Begijnhof de ,,Heyntgen Hoeck
Stege" genoemd. Zoo is het tot op dezen dag
gebleven.
Zoo oud als de steeg is het huis natuurlijk niet.
Wanneer het precies is gesticht, weten wij niet;
maar de voorgevel met zijn sprekende
raamverdeeling zegt ons duidelijk genoeg, dat wij hier
staan voor een bouwwerk uit het begin der zeven
tiende eeuw, toen Hendrick de Keyser den toon
aangaf in de Amsterdamsche bouwkunst. Bezien
wij het huis uit dat oogpunt, dan wordt ons meteen
duidelijk, dat de topgevel niet meer de oude kan
zijn; de oorspronkelijke top, die wel een trapgevel
zal zijn geweest, is vermoedelijk in de achttiende
verbouwd tot den tegenwoordigen rechten gevel.
Dat heeft den geheelen gevel wel niet vervroolijkt,
eerder het tegendeel, maar ernstig wordt daardoor
het rustige karakter van het geheele eenvoudige
koopmanshuis toch niet aangetast. Evenmin
hindert het, dat de voordeur in het laatst van de
achttiende eeuw is vernieuwd; men kon toen
HET ALTAAR IN HET MUSEUM
nog verbouwen zonder het geheel te schaden.
Niet minder dan de voorgevel is de zijgevel
belangwekkend; de vele ramen met hun afgedekte
ondergedeelten en open bovenlichten geven een
belichting van de verschillende vertrekken, die
onmiddellijk herinnert aan onze aantrekkelijke
geschilderde binnenhuizen.
Ook inwendig is het voorgedeelte nog geheel
het oude Amsterdamsche koopmanshuis van den
aanvang der zestiende eeuw; alleen is van het
voorhuis in de achttiende eeuw een aardig be
timmerde gang afgetimmerd naar den smaak
van dien tijd. Maar het grootste duel van het huis
heeft in den loop der zeventiende eeuw een
ingrijpende verbouwing ondergaan. Het is name
lijk tot kerk ingericht. Het middel daartoe was
hoogst eenvoudig. Men brak het middengedeelte
der verdiepingen weg, zoodat een hooge ruimte
ontstond, die zich voor kerk uitnemend leende.
Wat aan weerszijden en aan den voorkant van
de vloeren der verdiepingen overbleef, eigende
zich onmiddellijk om tot galerijen te worden inge
richt. Zoo ontstond een klein, innig, stemmig
kerkje, dat betrekkelijk vrij veel geloovigen kon
bevatten, die allen een uitnemend gezicht konden
hebben op het altaar en op den preekstoel. Boven
dien bood de ligging op den hoek van een steeg
het groote voordeel, dat de geloovigen door niet
minder dan vier uitgangen het gebouw konden
verlaten. Dat was lang niet zonder belang. Want
al was er van godsdienstvervolging in Amsterdam
in de zeventiende eeuw geen sprake meer, men
moest toch nog wel verdacht zijn op een onver
wachte nieuwsgierigheid van
den schout en zijn rakkers.
Wanneer heeft die verbou
wing plaats gehad? 'ff
Een oude traditie wil, dat
reeds in 1530 hier een
schuilkerk aanwezig was. Dat is
mogelijk, maar dan kan die
schuilkerk niet de tegen
woordige zijn geweest. Immers
het huis zelf, zooals wij het
thans kennen, kan niet vóór
1530 zijn gebouwd. Veiliger is
het zich te houden aan den
voorzichtiger! Wagenaar, die
zegt, dat het huis in 't jaar
1663 tot een Roomsche kerk
vertimmert werd." Dat komt
ook overeen met het feit, dat
dit kerkje voor het eerst ver
meld wordt op de lijst van
Paepsche vergaederplaatsen,
opgegeven door repdicanten
in den jaere 1683." In de eerste
helft der zeventiende eeuw is
er nog nergens sprake van.
Het huis was dus in de
tweede helft der zeventiende
eeuw als Katholieke schuil
kerk ingericht. Het behoorde
toen evenwel niet aan de
Katholieke gemeente en zelfs
DE HEINTJES HOEKSTEEG
tengeslacht; het perceel heette toen nog niet 't
Haantje", maar het Hert". Reynst heeft
het tot 1716 bezeten; daarna kwam het in han
den van zijn schoonzoon David de Wilt, secretaris
der admiraliteit van Amsterdam, en na hem
van zijn weduwe. Van 1721 tot 1733 heeft het
perceel toebehoord aan een neef van Reynst,
Franco Pauw, secretaris van de rekenkamer van
Holland. Na zijn dood ging het over aan zijn doch
ter Elisabeth Pauw, douairière barones van
Boetselaer. Het is deze vrouw, die een treffend voorbeeld
heeft gegeven van kerkelijke verdraagzaamheid.
Toen namelijk in 1738 pastoor Reyniers werd
lastig gevallen duor de autoriteiten om de betaling
van de collaterale successie voor het huis, wendde
de eigenares Elisabeth Pauw, als sijnde van de
gereformeerde religie", zich tot de Staten van
Holland met het verzoek, dat haer voorscreven
kleyn blcckhuysen, vrij en exempt is van
te "moeten betalen het collateraal op de
kerkliuysen en goederen der Roomsgezinden gestelt."
Het eert de Staten, dat het verzoek werd ingewil
ligd.
Een jaar daarna kon pastoor Reyniers het huis
in bezit krijgen; hij heeft het daarna aan de ge
meente overgedaan. Maar dat schijnt toch be
zwaren te hebben opgeleverd; in 1776 althans nam
de toenmalige pastoor Van Wijngaarden het
weer over van de gemeente. Na zijn dood in 1785
kwam het in het bezit van zijn broeder dr. Van
Wijngaarden. In die familie is het nog meer dan
een halve eeuw gebleven; bij notarieele acte van 7
Juni 1845 verkoopt de weduwe J. . ten Sande,
wier man een neef was van
den bovengenoemde»! dr. Van
Wijngaarden, het kerkje aan
de parochie van St. Nicolaas.
Destijds werd het gebouw
nog steeds als kerk gebruikt.
Maar de snelle groei der
Amsterdamsche Katholieken
eischte in de tweede helft der
vorige eeuw een grooter kerk
voor deze parochie. Toen
bouwde Bleys aan de Prins
Hendrikkade een nieuwe St.
Nicolaas in renaissance-stijl,
die met haar twee forsche
torens en haar hoogen koe
pel onmiddellijk de aandacht
trekt van iederen vreemde
ling, die Amsterdam bezoekt.
Het oude Haantje", waar
meer dan twee eeuwen de mis
was bediend, kwam leeg en
verweesd te staan. Toen neb
ben invloedrijke Amsterdam
mers de gelukkige gedachte
gehad en ten uitvoer gelegd
om het oude schuilkerkje als
historisch monument te be
houden en het tevens als
museum van het Katholieke
Amsterdam in te richten. De
niet aan een
Katholiek. Het is wel een merkwaardig bewijs
van de verdraagzaamheid van het Amsterdam
sche patriciaat, dat dit huis, dat toch alge
meen bekend stond als een Katholieke kerk,
in eigendom toekwam aan aanzienlijke Am
sterdammers. Men oordeele. De oudste eigenaar,
dien wij kennen, was Jan Hartman, wiens
wapen nog in de zaal boven den schoorsteen is
te zien. Na hem kwam het huis in 1671 in
handen van Jan Reynst uit het bekende
regenAmstelkring" kocht in 1887 het gebouw aan van
het kerkbe stuur en heeft op uitnemende wijze de
herinrichting tot stand gebracht.
Het voornaamste van dit museum is ongetwij
feld het gebouw zelf. Het gebouw is op zich zelf
reeds een museum. De groote kerkruimte roept
onmiddellijk de herinnering op aan de tijden, toen
onze Katholieke medeburgers alleen in het ver
borgen hun godsdienstplichten konden vervullen.
Nog is er de stille wijding van historie en religie
in deze thans verlaten kerk, die toch wel waarlijk