De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 17 januari pagina 5

17 januari 1925 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2484 DE" AMSTERDAMMER", WEEKBLAD VOOR NEDERLAND een kerk is niettegenstaande haar profanen oor sprong. Bijzonder gelukkig beheerscht het barokke altaar, dat als altaarstuk den doop van Jezus in den Jordaan heett, de geheele kerkruinite. En omdat men met de ruimte moest woekeren, is de preekstoel achter een der pilaren van het altaar verborgen; hij kan door een ingenieus gevonden mechaniek naar voren draaien en zoo voor het doel worden benut. Op de galerij staat een orgel van 1793. Maar ook overigens is het huis bijzonder merk waardig. Wij kunnen het hier natuurlijk niet in bijzonderheden beschrijven, maar moeten toch met nadruk de aandacht vestigen op de groote zaal met haar bijzonder fraaien schouw, een schilderwerk van Jacob de Wit, dat Simeon in den tempel voorstelt. Er is in deze zaal de kalme rust van de verkregen zekerheid; zooals zij thans is, dagteekent zij ook niet uit het fel bewogen begin der zeventiende eeuw, maar uit de tot vaste verhoudingen verstilde, ten einde neigende gouden eeuw. Zoo is er veel meer in dit histo rische huis, dat onze aandacht ten volle waard is. Dat geldt zoowel de vertrekken zelf als den tegenwoordigen inventaris. Hier is met zorg bijeenge bracht en met zorg opgesteld wat het Katholieke Amsterdam aan waardevol bezit heeft nagelaten. Uit de middeleeuwen is er betrekkelijk weinig, maar des te meer uit de zeventiende en acht tiende eeuw: bouwfragmenten, meubelen, schil derijen en prenten, penningen, boeken, handschrif ten, gebruiksvoorwerpen, kerksieraden enz., vindt men hier tentoongesteld. Onbekend is het museum Artistelkring stellig niet. Maar als een stuk geschiedenis van oud Amsterdam mocht het in de serie van deze korte schetsen niet worden voorbijgegaan. H. B R u G M A N s HET ONTWERP-AFSCHAFFING DER STAATSLOTERIJ Tcekening voor ,,de Amsterdammer" door Jordaan HET LEIDSCHE PROFESSORAAT IN DE LETTERKUNDE Onwaardig is de aanval op de Leidsche literaire benoeming van de zijde van de aanhangers der realistische richting in onze woordkunst.Onwaardig, wijl niet principieel. Want de wapenen zijn gesto len uit het.... philologische tuighuis. Gebrek aan kennis van Middelnederlandsche teksten brengt een schrijver in het Letterk. Bijblad der N. R. Ct. (van 13 Dec. 1924) in het geding als bezwaar, nu een principieel tegenstander van het naturalisme in Leiden Nederlandsche Letter kunde zal docecren. Logisch is anders.... En dan moet een zijdelingsch beroep op grootere zelfkennis van Busken Huet en eenige voor de zooveelste maal opgehaalde fouten (die meest nog verbeterd zijn) in eene Maerlant-uitgave van den jeugdigen Albert Verwey aan de zaak een ernstig aanzien geven ! Nu zijn beide aangevoerde be zwaren niet zeer steekhoudend. De schrijver verhaalt hoe Huet hem een onderhoud toestond, twee jaar nadat hij te Leiden gepasseerd was: Huet was niet optimistisch gestemd, dien triesten laten namiddag. Op onze uiting van ergernis over het.... niet-gebeurde, reageerde hij met fieren afweer, die welverdiend verzet kon zijn tegen het onbescheidene dat goede bedoeling vaak heeft, doch waarvan wij, met een indruk van niet-meer-betreuren deze bijzonderheid hebben onthouden: - ,De Middeleeuwen, dat bleef bezwaarlijk; men zou mij meer dan aesthetica hebben gevraagd.'" Inderdaad heeft schrijver wel gelijk, deze woorden van Huet welverdiend verzet tegen onbescheidenheid" te noemen, want in een brief aan Prof. Scholten van 6 Mei 1884, kort na de benoeming van Jan ten Brink (het persgesprek werd bijna twee jaar later, 6 Febr. 1886 gevoerd) schrijft Huet: Waarom zou ik ontkennen dat de .praktijk der scheidsregters van het Hooger .Onderwijs, in Nederland, mij verbaast? Het .schijnt mij toe in de rede te liggen, dat voor een .leerstoel het meest in aanmerking komt de per,soon die, vergelijkenderwijs, de geschiktste .boeken over het onderwerp geschreven heeft, ,of voortgaat te schrijven. Het is mijne schuld ,niet, dat de heeren te uwent er anders over ,denken. Dan wel, zij denken even zoo, maar ,vinden mijne boeken niet geschikt." Met dien zelfden brief zond Huet aan Scholten eenige bladzijden van het Land van Rembrand, waarvan Scholten zooveel goeds heeft te zeggen" (Brieven van Cd. Busken Huet . 2de deel, blz. 282 v.) en waarvan een niet gering deel aan de Middeleeuwen was gewijd! Ook toen in 1884, evenals thans E SPELBREKEK: ,,Qij ZULT NIKT SPELEN.... TENZIJ oi> DE BEURS!" in 1924, was er in Leiden een philoloog, die met het onderwijs in het Middelnederlandse!! was belast. Het kunnen lezen van Mn!. teksten is voldoende voor den hooglceraar in de Letter kunde; phiiologische interpretatie wordt van hem niet geëischt. En of Prof. Verwey daarin in 1924 nog een beginneling is als in 1894, toen hij zijn Maerlant-bundeltje uitgaf? Deze bestrij ding is onwaardig, omdat zij de philologisch onvoldoend verzorgde uitgave van 1894 op misleidende wijze uitspeelt en de schoone vertolking van Hadewijch's vizioenen (van 1922) onver meld laat. Er zijn van die traditioneel geworden verwijten in de wereld der kritiek: dat Prof. Kalff in 1894 als |philoloog op enkele tekortkomingen wees, was juist; dat zijn zoon, Dr. G. Kalff Jr. dit in zijn Leven van Dr. G. Kalff nog eens ophaalt, blijft in den stijl van dit boek; hij vermeldt echter, dat er een verbeterblaadje achter in deze Maer lant-uitgave voorkomt, een feit dat de schrijver in het bijblad van de N.R.C, even over het hoofd ziet. Fama crescit eundo. En als we bedenken, dat de kritische uitgave van Maerlant door Franck en Verdam in 1894 nog niet was verschenen en enkel die van Dr. Verwijs van 1879 bestond, dat de kloof tusschen philologen en aesthetici voor,dertigjjaren onoverbrugbaar werd geacht en Verwey enkel den beminnaars der poëzie Middeleeuwsche schoonheid wilde naderbrengen, nu, dan komen de tekortkomingen der Maerlanteditie wel in een ander licht, te meer, daar de meeste aangeduide feilen door Verwey reeds bij de uitgave-zelve verbeterd zijn, in zijn blad met verbeteringen. Een schooljongen zou zeggen, als hem zóó fouten werden aangerekend: dat is valsch." En 't is gek om maitressen te ver warren met de H. Maagd in den regel: Die houden die atnye.i fiere"! Maar Verwijs geeft op: Amie H. Maagd, of maitresse. De meervouds-n van amye/i had hier kunnen waarschuwen, maar zóó gek als het lijkt is deze fout toch niet. «i Dat Prof. Verwey thans, dertig jaar na zijne ontdekking dat Maerlant meer was dan een philo logisch object, dat hij een kunstenaar was, het Mnl. heel wat beter beheerscht, blijkt uit de boven vermelde schoone vertolking in hedendaagsche taal van de Vizioenen van Hadewijch, die tot het diepzinnigste, schoonste en.... moeilijkste Mnl. behooren! Zwijgt nu de kritiek, omdat er geen fouten^te hekelen zijn? Dr. J. V A N DEN B E R U II VAN E Y S l N A E L I A S. DE DAMLANTAARNS Bij uitvoering van het met den eersten prijs bekroond betrokken ontwerp zullen de electrisctïe lantaarns op den Dam dragen het Latijnsche op schrift S.P.Q.A. Deze extrêrnes se touchent, vermoed ik, om met instandhouding van het karakter van het hedendaagsch bouwwerk harmonie met de oude statige omgeving te schep pen. Zouden nu misschien een bouwkundige, een rector van een gymnasium en andere belang stellenden eens willen toelichten of ze uit schoonheidkundig en geschiedkundig oogpunt verde digbaar achten deze oplossing (die mij schijnt vervangbaar door gestyleerde lelietakken)? De vraag wordt door mij gedaan: geenszins om de waarde van het ontwerp of handhaving van klassieken geest aan te tasten, doch omdat hier verschil van standpunten tot belangstellingwekkende gedachtenwisseling mogelijk leiden kan. J. P. VAN M A N S V E L T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl