Historisch Archief 1877-1940
tfo. 2405
AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
uw
«in
HET WASSENDE WATER
door HERMAN DE MAN
(Vervolg van No. 2484.)
Moeders", zegde hij beslist, toen hij nog niet
wel gezeten was, op de oude plek, waar hij van
vroeger af zijn plaats had: nou Aaigie heen is,
mot er schielijk wat beuren."
Da's ook mijn gedacht,Gieljan. Hertrouwen."
Neeë!"
Wou ie dan soms met een huishoudster gaan
rondtobben, jong? Da's alvast niks veur jou."
Ook dat niet. Maar wél boelhuis houwen en
weggaan van den IJsseldijk. 'k Bin 't daar moei,
moeders."
Bevalt het land jou niet?"
De grond is best veur te werken, 'an den grond
leit 'et niet."
Wou ie dan soms bij mijn weerom kommen?"
Neeë, 'k wil weg, wijd weg; 'k wil van den
overkant weg, moeders, verstaan je me dan niet?"
Zoolang ie duistere taal praat, niet."
Nou hoor dan. 't Kwelt me op die woning.
'k Bin er niet eigen, moeders. Aaigie is nou uit het
leven, maar de heugenis is over. Maar 'k wil
alles verliezen, 'k wil alles kwijt, ook die heugenis,
hoor je moeders! 'k Wil heur gien kwaad nageven
in het graf, ze is veur mijn een beste vrouw ge
wist. ..."
Nou, wat mor je dan malloot?"
Wat of ik mor? Waarom ik mor moeders?
Vraag ie dat nog?"
Hij wier rood in zijn wezen en woest blikten
zijn oogen. Maar de oude vrouw Beijen schoof
heur zorg wat teruguit, klemde de erg vermagerde
handen rond de armsteunen en haast zónder dat
ze heur mond bewoog wedergaf ze: je mot mijn
niks verwijten Gieljan, lastig keind en de dooien
gien schamp meegeven in het graf. Da 's groote
zonde; is jou dat nog wel bekend? Ik hem as
moeder naar mijn beste weten gehandeld, en wat
geschied is, was veur jouw bestwil bedacht. En
wou ie thans zonder vrouw verderop? Hoor nou
naar moeder: wor' wijzer! Je kan ommers toch
niet met den kop deur een muur heen."
,,'k Zal thans mijn eigen weg gaan moeders,
daar heb ie mijn woord".
Je het zóó meer gepiept".
Jaat! Da's waar! Veur twee jaar, en toen bin
ik de minste gewist. Toen hem ik met me laten
sollen. Maar twee jaren kannen zwaar as twintig
jaren wegen. Twee jaren .... zevenhonderd
dagen.... alle dagen inmist, alle dagen zeer d'rom.
Twee jaren het dat geduurd; een leven as in asem
benemenden damp; dag 'an dag praten en over
leggen met een bestig frommes maar een die
'n vreemde veur je blijft. Een lieve trouwe vrouw,
maar van een lievigheid die me niet heftig maakte
veur haar weerom, 'k Bin veur Aaigie slecht ge
wist; zij was de lievigheid in den huis, ik bin ijzig
gebleven. Maar ik kón niet anders. Onze hanen op
't erf zoeken igens een koppel hennen uit, 'n elk
veur zich. Eén kip kan er bij loopen, die ze alle ver
smaden. Ik kin dat verstaan moeders. En in een
minsch zit mér hersenwerk dan in zo«'n stom beest.
En dan maar alle dagen naast heur 'an dezelfde
tafel zitten as een vreemdeling zijnde, of je
veur een enkelen dag over bint. Maar twee jaren
duurt die .... nkele dag. Naast heur in de
bedstee slapen; een lijf naast je waar je de lusten
wél, maar niet de lasten van wil, en kan ver
dragen. En nooit of nooit kan zulk vreemde eigen
worren, dat mot zijn van den eersten dag, van
't eerste uur. Zoo denk ik mijn dat. Maar nou is
dat uit. M'n bloed is schraal geworren en bitter.
'k Bin mondig moeders".
Wat wou ie eigenlijk, pertaai 1) keind?"
Dat zal 'k ie doen vernemen, om je later
ongerief te sparen: ik bin gekomen om 't mij
toekomende, m'n portie van vaders versterf.
Bepraat dat met den Notaric, maar doet het
gauw!"
,,De kinderen zallen opstaan tegen ...."
Spaar me dat moeders, preeken is werk veur
den dominee. Eerst leven, dan preeken."
NeeëGieljan: eerst Godes werken en dan
's menschen bedrieven".
1) Brutaal.
Was 't Gods wil, was 't den Heere welgevallig,
da 'k twee jaren lang naar wat hartelijkheid in
mijn leven het gesmacht?"
Zwijg stil minsch! Gebruik Zijn Naam niet
ijdelijk. Vaders most nog leven. Die wierp je den
huis uit en zijn hart uit. Maar 'k wil een moeder
zijn en een moeder blijven." En daarop volgde
haar breed uitgemeten verweer. Ze wist voor haar
boos jongie nog ievers zoo'n best wijf en .... vast
gien sloome. Een vurig meidje; knap postuur.
Alles vrindelijkheid en aardigheid wat er aan was.
Hij moest ommers zoo verslagen niet zijn. Wat
hem overkwam, dat beurde wel meer. En waarom
zou hij uitSteijn gaan? Omdat hij daar met Aaigie
Scheer had gewoond? Jongensachtige dommigheid,
anders niet. Omdat 'f met Aaigie daar niet reeën
wou .... dat wier toch wel vergeten nou ze heen
was. Wat docht Willem daarvan? Waarom zat die
er thans zoo raar bij te kijken? Willem bin je
de spraak verloren?"
NeeëMoeders, waarom?"
Kin jij dan dat dwarse jong, ja Gieljan je bin
dwars .... kin jij 't 'em 'an zijn verstand niet
brengen, Willem."
Maar Willem Beijen roerde zich niet. Hij zat
daar, naast Gieljan aan de tafel op de deel, of hij
schuld droeg aan een heimelijk vergrijp. Voelde
hij ook in Gieljan's bitter verwijt de waarheid, een
waarheid die in hem zélve doordreunde? Ja. Hij
wist, dat achter ieder woord van dien gekna'uwden
jongen kerel, het gemis om de vroeger verlaten
liefde echode. Wél groot en van zuiver soort
moest dan die wilde genegenheid zijn geweest.
Een felle wil om recht geluk dreef Gieljan, een
sterke macht. Onder dat hollend verlangen door,
was echter al de aanvaarding van eenzaamheid en
stil 't leven vergeten waarneembaar. En daarvan
wier Willem beschroomd.
Omdat hij op moeders vragen zweeg, vreesde
ze, dat ook deze altijd zoo verzekerde jongen haar
afvallen zou, en ze nam gauw haar draai en heriep
zich op hém niet meer. Gieljan nam toen het
woord weer op.
Moeders", zegde hij dof: je het me veur twee
jaren dien weg laten gaan, omdat ik je woord
niet wou en niet dorst wederstaan. Om jou heb 'k
die verdommelijke jaren verduurd en .... dat
beste arme keind waar ik van hieuw liet ik loopen.
Wees niet bang, 'k zal thans Nelia gerust laten;
heur niet gauw halen uit die schuit, 't Is te lang
geleën, ze is mogelijk al getrouwd. Maar ai zat ze
nog trouw op me te wachten, dan tóch most ik
heur niet meer. 'k Bin de eigenste vent van veur
enkele jaren niet meer. Het lieve is d'r af. 'k Hem
m'n vrouwenvleesch verloren, 't Aardige is uit
gedroogd in die twee jaren, 'kZou thans veur zoo'n
speulsch keind te onguur zijn, en dat bin ik
trouwens veur 'n elk jong wijf. Gelijk een ouwe
man bin ik geworren n ik verlang rechtevoort
naar de eenigheid. En 'beuren zal wat ik wil; 'k
bin mondig. Met vaders zijn geld zal 'k in recht
vaardigheid omgaan, neem dat 'an moeders.
Aanstaande week kom ik weerom; zal mijn part
dan klaar liggen?"
En as ik dan den huis r veur bezwaren mot?"
Dat mot je niet. 't Is me om en nabij bekend,
dat je genog afgeven kunt".
En gaan je dan zélf een frommes zoeken?
'k Bin daar gansch niet gerustig over".
Ik blijf in de eenigheid, net as jij moeders. Jij
het dat verkozen boven 't deurleven met weer een
andere vreemde, dat doen ik ook".
En is dat jouw leste woord?"
Jaat. 'k Bin gien draaier." Met die woorden
stond Gieljan recht. En zijn moeder riep hem toe:
die naar mijn woord niet luisteren, die zalle'
mijn keinderen niet meer bieten !".
Maar Gieljan liep den huis uit; zonder ver
blikken. Zonder ook Willem gendag te hebben
gezegd. Hij wist wél dat Wieleke in 't voorhuis
zat te wachten tot de deliberatie voorbij zou zijn.
Wanneer ze de deel opkwam loopen, zou heur broer
al heen zijn met z'n gerij, dat op 't erf ingespannen
stond. Zelfs heur smoelgie had hij niet gezien
dees keer.
Hij reed met strakke norsche oogen van
WaterSnoodt weg.
En hij kwam weerom na een week, gelijk hij
had aangezegd. Hij wier door moeders als ware hij
een voorname gast, ontvangen in de opkamer.
Daar stond hij tegenover heur in 't zelden be
treden kille vertrek, waar de antieke erfmeubels
van vele geslachten bijeengegaard stonden. Op de
kamferhouten dekenkist stond de ijzeren geld
koffer open, met z'n rooden muil. Hij kreeg het
leste overschot van zijn toekomend vadersdeel met
een afrekenbrief van den Notaris en zwijgend
teekende hij, in rare kromme letters, zijn naam
voor ontvangst op een stuk rmt een duur zegel.
Geen enkel vrindelijk woord viel er, van de een
noch den ander.
Gieljan steekt het papiergeld en de effecten in
zijn borstboek aan de ketting. Moeders heur hand
wijst gelastend naar de deur en hij begrijpt dat.
U BEWAART UW GEZONDHEID
door het plaatsen van een vochtgheidsmeter in
Uw vertrekken waarnaar U kunt verwarmen of
ventileeren. Prij; bij Vooruitbetaling fl. 4,70
of onder rembours verhoogd met kosten.
Alleenverkoop merk JOH A R
JOS. HARTOG,
Hoofdsteeg 17, Nobelstraat 28,
ROTTERDAM. UTRECHT
Voor afbrekcrs van het familiegeluk is onder Uil
dak geen plaats. Hij loopt met nijdig recht hoofd
onder hou r hand door en blikt nog eens, tartend
rechtuit in moeders oogen. Alle zachtheid is uit
hem weggevloeid. Hij hoort zijn oldenburger paard
't erf schrapen. Er is ongeduld; hij moot uit de
oude woning heengaan, voorgoed. Lin thans niet
talmen, niet opzien naar de deelstalling en do
til daarboven, waar in al zijn jaren hier, /'n
slaapsteêis geweest en ook niet vragen waar Wieleke
is en waar Willem . . . . want tegen moeders wil
hij geen teêrheid meer tonnen. Zii een hard.: vrouw,
maar hij een hardere man. Een hardgcwordene
vent, een met een uitgemuld hart.
En toen hij zwijgend, maar ondanks zijn
stro.fhiid, innerlijk diep beroerd en bedroefd van
Water-Snoodt wegreed, zelfs zónder groet voor
welzijn van moeders of de huisgenooten, vocht in
zijn kop de spijt om dit erge uiterste, tegen zijn
wil om door te zetten ; maar 't was een korte
strijd. De wil won het. Hij wier als 't ware rot
deze daden voortgetrokken.'Ze waren van te voren
zóó dukkels overlegd en in gedachte voorgedaan,
dat omkeeren en ongedaan maken verraad scheen
aan zijn diepst wezen, waaruit ze emmers zoo
moeizaam waren voortgekomen. Hij reed verderen
verder, met in zijn hand de macht om te koeren,
en in zijn oogen den wil om onverhinderd, recht
door en dan zónder twijfels, voort te gaan..
De oude woning wier vager waarneembaar, in
't zijuit zien over het land. Op den hoek bij den
Meentweg zou hij even wachten; van daar had hij,
schooltijd herinnerde hij zich, nog ui enkel en
gering zicht er op. Hij won zich/:elf niets sparen,
geen enkele zeere beroering. Want thans had hij
alle banden afgesneden tusschen toen en thans.
Z'n leven lag in brokken verdeeld, gelijk dat v;m
een elk. Daarnet, hij '! afrijden van dui
hotsteesticht was hij een nieuw'brok van dat leven
ingegaan, f-n de weg naar 'i verleden lag achter
htm opengebroken.
Toen Gicljan Beijen met plechtige stappen,
gelijk een mensen doet die zich de zwaarte van
het oogenblik bewust is, naar den kant vanden
weg iiep en zocht tusschen de hoornen naar 't zoo
bekende en vertrouwde dak, tra d hem een
boerenman tegen. Dat was Willem, zijn broer, die hier
geen woorden verspilde, maar handelde. Hij
leidde z'n weggejaagden broer daar van dien hoek
tusschen de hoornen weg en liep met hem op 't
gespan toe. ,,'k Rij mee!" zegde hij kort.
Daarop reden ze tezamen weg, dien Mee n d ij k
af. ,,'k Most ook naar Oüwaier," begon hij, als
om zich te verklaren.
Bin jij dan van mijn niet bunzig?"
NeeëGieljan."
jij, die zoo braaf bint, as een man nitde
Schrift".
Bin ik soms óók geen minsch?"
Ha! Dat had je eer motten inzien, Willem.
Mogelijk had je me dan toendertijd niet zoo
kwalijk geraaicn."
Da's veurbij."
Jaat Willem.... veurbij.'
Je bint ouwer geworren ("iieljan. Wat zal 'k
zeggen .... ouwelijker. Dochie dat ik ie aüeenig
zou laten thans?"
Ik bin jou dankbaar dat je mijn bijstaat," was
Gieljan's zwaar uitgeprangd woord: jaat, 'k
bin wél ouwer geworren".
Minschen tmtten veranderen."
Zeg 't wel. Maar jij ook \\iliem. Voormaals
woog moeders woord ook jou zwaarder, 'k Hem,
in de leste dagen, veul over jou gedocht. Broers
blijven broers. En wij zijn al z'n leven maats ge
wist., in 't wei'k en in 't leven. Maar soms lijkent
het, of we girn broers bennen. Jij zoo verzekerd,
ik een zwalker. Jij geleerd net as vaders, ik een
stom end minsch. Waar vandaan haal jij weer al
clie geleerdheid".
(Wordt vervolgd)
DE KON FABR.F.W.BRAAT-DELFT
VERZINKT, VERLOODT, VERKOPERT
ONAFHANKELIJK VAN VORM EN AFMETING
TEGEN BILLIJKE PRIJZEN. ;. '.;
LOONSCHOOPEERAFDEELING.