Historisch Archief 1877-1940
DE AMSTERDAMMER; WËKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2486
PRIVAATLES
Het Nederlandsch is een moeilijke taal. Er
zijn niet veel menschen, die zonder fouten spreken
of schrijven. In dit weekblad vecht Charivarius
op geestige wijze tegen allerlei malligheden, die
geschreven worden en een geleerde oude
schoolmakker wijst er ons op toenemende
taalverknoeiing. Beiden vechten, gelijk zij zelf, denk ik,
zeer goed weten, tegen de bierkaai. Men kan
volwassen menschen niet veel leeren, noch
afleeren vooral niet iets, waarbij zij weinig materieel
belang hebben. Desondanks probeer ik ook wel
eens den schoolmeester uit te hangen, zeker op
minder geestige wijze dan Charivarius. Het re
sultaat maak ik niet zonder voldoening hieronder
openbaar.
Het betrof een slechts matig geslaagd auto
didact in de handelswetenschappen. Hij verkoopt
mondeling en in het openbaar vruchten (en détail),
welke hij per as langs de huizen voert. H'j is een
scherpzinnig man en ik onderhoud mij gaarne
met hem. Maar hij spreekt niet mooi en maakt
fouten. Hij zegt bij voorbeeld, ik ken" als hij
ik kan" moest zeggen en vice-versa. Dit vind ik
bijzonder leelijk. Hij maakt nog vél meer en
nog vél erger fouten, maar die hinderen mij niet
zóó. Waarom, weet ik niet.
Ik heb hem eindelijk eens op zijn fout opmerk
zaam gemaakt. Hij was erg verbaasd over mijn
opmerking, begreep er niets van, doch, omdat
hij graag iets wilde leeren, verzocht hij mij vrien
delijk hem het verschil tusschen ik ken" en ,,ik
kan" uit te leggen. Dit leek mij een dankbare taak
en ik begon terstond met mijn privaatles.
Jaap", sprak ik, er zijn twee verschillende
werkwoorden: kunnen en kennen. Kunnen beteekent
in staat tot iets zijn of: dat iets mogelijk is; bijv.
kunnen loopen = in staat zijn te loopen, het zou
kunnen vriezen = het is mogelijk, dat het vriest.
Kennen beteekent weten of: met iets bekend zijn;
bijv. iemands naam kennen = weten, iemand
kennen = met iemand bekend zijn.
Wat moet je nu zeggen Jaap: ik ken Engelsen
of ik kan Engelsch?"
JAAP. Heb ik dan Engelsch geleerd?
IK. Nu ja.... ik ken Hollandsen of ik kan
Hollandsen?
J. En u zegt juist, dat ik mijn Hoüandsche
taal niet kan !
IK. Je hebt gelijk Jaap: ik fo'n'slecht Hollandsen
of ik kan slecht Hollandsch?
J. Ik ken, ik kan, ik kun.... weet ik veel !
IK. Denk nu eens goed na; ik ton deugt heelemaal
niet.
J. En u zegt het werkwoord kunnen....
IK, Ja, maar. .. .ik kan is de eerste persoon van
den tegenwoordigen tijd van kunnen. Ik is de
eerste persoon.
J. Natuurlijk, uwes ir de eerste persoon in
den tegenwoordigen tijd.
IK. Ja, maar jij ook, als ie spreekt.
J. Komiek is da{. Als ik spreek ben ik de
eerste persoon van tegenwoordig? Maar ik zeg
niks. En als ik niks zeg, ben ik dan <wk een
persoon?
IK. Als ik tegen je spreek, ben je de tweede
persoon, Jaap.
J. Spreekt van zelf en als mijn vrouw wat tegen
mij zegt, ben ik de eerste persoon.
IK. Jaap, je begrijpt er niets van: wie spreekt
is altijd de eerste persoon, de persoon, tegen wie
men spreekt is de tweede persoon en de persoon,
over wie men spreekt is de derde persoon.
J. Ik zie geen dercle persoon.
IK. Maar die hoeft er niet bij te zijn.
J. Natuurlijk niet, want dan praat hij ook mee
en dan is hij van zelf de eerste persoon en als 'k
dan zeg, dat hij zijn mond moet houden, omdat
hij de derde persoon is, dan is hij in eens weer
de tweede persoon. Zijn er nog mér personen?
IK. Neen, er zijn maar drie personen.
J. Dat begrijp ik niet: in 't spjor lees ik altijd
van tien personen.
IK. Dat heeft met kunnen en kennen niets te
maken.
J. Vraag excuus meneer, dat heeft er wel mee
te maken; het beteekent, dat er tien personen in
kennen.
IK. Kunnen.
J. O, met tien personen is het dan kunnen?
Met z'n hoevelen is het kannen?
IK. Je maakt mij heelemaal in de war. Je moet
niet zooveel vragen. Ik zal liet je duidelijker
maken: achter ;'/; kan volgt altijd nog een werk
woord. Weet je wat een werkwoord is?
J. Ik zal niet weten, wat een werkwoord is !
IK. Nu dan, wat moet je dan zeggen: ik kan
verkoopen of ik ken verknopen?
J. Och meneer, vcrkonpen is zoozeer geen werk
woord, maar 's morgens om vijf uur op de groente
markt.... ik ken soms mijn bed niet uit, zoo'n
slaap als ik nog heb.
IK. Ik kan mijn bed niet uit.
J. I? mijn bed dan een werkwoord?
IK. Neen, het is geen werkwoord, maar je wilt
eigenlijk zeggen: ik kan mijn bed soms niet
uitkomen. ^
J. Als ik dat zeggen wou, zou ik het wel gezegd
hebben.... die is goed !
IK. Maar dat bedoelde je toch.
J. O, bedoelde ik dat? Mijn goed.
IK. Mij goed, bedoel je.... maar laten wij een
beter voorbeeld nemen: ik kan houthakken of ik
l;cn houthakken.
J. Houthakken? Hoe weet ik of ik houthakken
ken? Ik heb nooit hou*gehakt.
IK. Wat doe je dan wel?
J. Wat ik dan wel doe? Ik leer van de eerste
persoon en van de tweede persoon en van de derde
persoon, die niks zeggen mag.
IK. (ioed, wat moet je dan zeggen: ik kan leeren
of ik ken leeren?
J. Ik kan leeren. Leeren is toch een werkwoord.
'IK. Prachtig ! Waarom?
J. Daar staan de glazenwasschers op, als zij
werken.
IK. Een leer of een laddei is een zelfstandig
naamwoord.
J. Zelfstandig? Ze zetten hem anders goed vast,
anders valt hij om. Ik zou voor geen geld
glazenwasscher wezen.... Zelfstandig.... hoe zegt u
nog meer?
IK. Naamwoord, Heb je daar nouit van gehoord?
J. Van naamwoorden? Ja, nee '. Het heele adres
boek staat er vol van; alleen vier hladzij's met
Cohen.
IK. Jaap, houd op; je haspelt alles door elkaar
Een werkwoord duidt aan, wat men doet, bijv.
loopen, eten, timmeren, schrijven.... noem jij
nu eens een werkwoord op.
|. Negotie.
IK. 'J
J. Ik doe toch negotie. Neem me niet kwalijk,
nieneei, maar daar komt een eerste persoon a;'n.
IK. Een eerste persoon?
J. Ja, mijn eerste klant vandaag. Ik heb nog
geen handgift. --- Drie om een dubbeltje de
mandarijnen, juffrouw. Neen, minder ken ik ze
niet geven.
IK. Kan ik ze niet geven, Jaap.
J. U hoeft niks te geven. L' bent nou de derde
persoon. Daar komt ook al een tweede persoon aan.
Ik kan hem wel; het is een vaste klant. Bedankt
voor de les, meneer.
IK. . .Niet te danken. Onthoud alles maar goed.
Morgen gaan wij verder.
M A \ R T E N V A N R.
HEDEN VERSCHEEN DE VIERDE DRUK VAN
Droomkoninkje
DOOR
HERMAN HEIJERMANS
MET BIJNA 100 ILLUSTRATIES VAN GEORGE VAN RAEMDONCK
Ingenaaid f 3.75
Gebonden f 4.50
In Droomkoninkje" is de snaaksche, gevoelige, vlotpratende
Samuel Ealkland, maar die ons tot dusver alleen verschenen was
in zijn fragmentarische journalistieke gedaante, gegroeid tot een
kunstenaar van dramatische kracht....
... .De passage v;\n den miden en den jongen Koert, die samen
luisteren naar de wondere klanken die uit het zelf-getabriceerde
toestel komen voor draadlooze telephonie behoort tot de sclivonste
bladzijden der aetne»le Europeesehe literatuur.
Dr. P. H. Ritter Jr. in het l'trcclitacli Dagblad.
....?Droomkoninkje en zijn broertje het droomend" jongetje
uit Uitkomst" zijn kostelijke gaven van een dichter aan onze
litteratuur....
Henri Borel in Het Vaderland
....Onder de boeken over kinderen, waaraan onze litteratuur
al rijker wordt, zal Droomkoninkje" zonder eenige twijfel een
allcrvournaamste plaats blijven innemen. Het is een heerlijk werk,
ver boven alle lof en ik wensen het in talloos vele handen....
A. M. de Jong in Het Volk.
....Dit verrukkelijke boek ontsproot geheel uit dat verborgen
hoekje van Heijermans Kunstenaarshart, waaruit zoovele
tijninnige tiguren kwamen, als Jantje in Uitkomst, als Mathijs de
Sterke in d" Opgaande Zon", als Kniertje in Op hoop van
Zegen....
\\ at het j'^ggie met zijn horrelvoitie, dat de kleine held is
van dit kleurige, geestige en aldoor boeiende verhaal bemijmert
en ondergaat in het moeilijke leven, is zoo zuiver en zoo eenvoudig,
zoo innerlijk ontroerd, zoo volkomen van het hart-uit verteld,
dat dit een geheel werd van kinderroman, welks, weerga de litte
ratuur van lieden niet heeft.
Henri Dekking in het Rotten!. Nieitw^blt/'i.
IN ELK E N BOEKHANDEL VERKRIJGBAAR
Uitgave van VAN H O L K E M A & WARENDORF Amsterdam