De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 31 januari pagina 20

31 januari 1925 – pagina 20

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER; WËKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2486 PRIVAATLES Het Nederlandsch is een moeilijke taal. Er zijn niet veel menschen, die zonder fouten spreken of schrijven. In dit weekblad vecht Charivarius op geestige wijze tegen allerlei malligheden, die geschreven worden en een geleerde oude schoolmakker wijst er ons op toenemende taalverknoeiing. Beiden vechten, gelijk zij zelf, denk ik, zeer goed weten, tegen de bierkaai. Men kan volwassen menschen niet veel leeren, noch afleeren vooral niet iets, waarbij zij weinig materieel belang hebben. Desondanks probeer ik ook wel eens den schoolmeester uit te hangen, zeker op minder geestige wijze dan Charivarius. Het re sultaat maak ik niet zonder voldoening hieronder openbaar. Het betrof een slechts matig geslaagd auto didact in de handelswetenschappen. Hij verkoopt mondeling en in het openbaar vruchten (en détail), welke hij per as langs de huizen voert. H'j is een scherpzinnig man en ik onderhoud mij gaarne met hem. Maar hij spreekt niet mooi en maakt fouten. Hij zegt bij voorbeeld, ik ken" als hij ik kan" moest zeggen en vice-versa. Dit vind ik bijzonder leelijk. Hij maakt nog vél meer en nog vél erger fouten, maar die hinderen mij niet zóó. Waarom, weet ik niet. Ik heb hem eindelijk eens op zijn fout opmerk zaam gemaakt. Hij was erg verbaasd over mijn opmerking, begreep er niets van, doch, omdat hij graag iets wilde leeren, verzocht hij mij vrien delijk hem het verschil tusschen ik ken" en ,,ik kan" uit te leggen. Dit leek mij een dankbare taak en ik begon terstond met mijn privaatles. Jaap", sprak ik, er zijn twee verschillende werkwoorden: kunnen en kennen. Kunnen beteekent in staat tot iets zijn of: dat iets mogelijk is; bijv. kunnen loopen = in staat zijn te loopen, het zou kunnen vriezen = het is mogelijk, dat het vriest. Kennen beteekent weten of: met iets bekend zijn; bijv. iemands naam kennen = weten, iemand kennen = met iemand bekend zijn. Wat moet je nu zeggen Jaap: ik ken Engelsen of ik kan Engelsch?" JAAP. Heb ik dan Engelsch geleerd? IK. Nu ja.... ik ken Hollandsen of ik kan Hollandsen? J. En u zegt juist, dat ik mijn Hoüandsche taal niet kan ! IK. Je hebt gelijk Jaap: ik fo'n'slecht Hollandsen of ik kan slecht Hollandsch? J. Ik ken, ik kan, ik kun.... weet ik veel ! IK. Denk nu eens goed na; ik ton deugt heelemaal niet. J. En u zegt het werkwoord kunnen.... IK, Ja, maar. .. .ik kan is de eerste persoon van den tegenwoordigen tijd van kunnen. Ik is de eerste persoon. J. Natuurlijk, uwes ir de eerste persoon in den tegenwoordigen tijd. IK. Ja, maar jij ook, als ie spreekt. J. Komiek is da{. Als ik spreek ben ik de eerste persoon van tegenwoordig? Maar ik zeg niks. En als ik niks zeg, ben ik dan <wk een persoon? IK. Als ik tegen je spreek, ben je de tweede persoon, Jaap. J. Spreekt van zelf en als mijn vrouw wat tegen mij zegt, ben ik de eerste persoon. IK. Jaap, je begrijpt er niets van: wie spreekt is altijd de eerste persoon, de persoon, tegen wie men spreekt is de tweede persoon en de persoon, over wie men spreekt is de derde persoon. J. Ik zie geen dercle persoon. IK. Maar die hoeft er niet bij te zijn. J. Natuurlijk niet, want dan praat hij ook mee en dan is hij van zelf de eerste persoon en als 'k dan zeg, dat hij zijn mond moet houden, omdat hij de derde persoon is, dan is hij in eens weer de tweede persoon. Zijn er nog mér personen? IK. Neen, er zijn maar drie personen. J. Dat begrijp ik niet: in 't spjor lees ik altijd van tien personen. IK. Dat heeft met kunnen en kennen niets te maken. J. Vraag excuus meneer, dat heeft er wel mee te maken; het beteekent, dat er tien personen in kennen. IK. Kunnen. J. O, met tien personen is het dan kunnen? Met z'n hoevelen is het kannen? IK. Je maakt mij heelemaal in de war. Je moet niet zooveel vragen. Ik zal liet je duidelijker maken: achter ;'/; kan volgt altijd nog een werk woord. Weet je wat een werkwoord is? J. Ik zal niet weten, wat een werkwoord is ! IK. Nu dan, wat moet je dan zeggen: ik kan verkoopen of ik ken verknopen? J. Och meneer, vcrkonpen is zoozeer geen werk woord, maar 's morgens om vijf uur op de groente markt.... ik ken soms mijn bed niet uit, zoo'n slaap als ik nog heb. IK. Ik kan mijn bed niet uit. J. I? mijn bed dan een werkwoord? IK. Neen, het is geen werkwoord, maar je wilt eigenlijk zeggen: ik kan mijn bed soms niet uitkomen. ^ J. Als ik dat zeggen wou, zou ik het wel gezegd hebben.... die is goed ! IK. Maar dat bedoelde je toch. J. O, bedoelde ik dat? Mijn goed. IK. Mij goed, bedoel je.... maar laten wij een beter voorbeeld nemen: ik kan houthakken of ik l;cn houthakken. J. Houthakken? Hoe weet ik of ik houthakken ken? Ik heb nooit hou*gehakt. IK. Wat doe je dan wel? J. Wat ik dan wel doe? Ik leer van de eerste persoon en van de tweede persoon en van de derde persoon, die niks zeggen mag. IK. (ioed, wat moet je dan zeggen: ik kan leeren of ik ken leeren? J. Ik kan leeren. Leeren is toch een werkwoord. 'IK. Prachtig ! Waarom? J. Daar staan de glazenwasschers op, als zij werken. IK. Een leer of een laddei is een zelfstandig naamwoord. J. Zelfstandig? Ze zetten hem anders goed vast, anders valt hij om. Ik zou voor geen geld glazenwasscher wezen.... Zelfstandig.... hoe zegt u nog meer? IK. Naamwoord, Heb je daar nouit van gehoord? J. Van naamwoorden? Ja, nee '. Het heele adres boek staat er vol van; alleen vier hladzij's met Cohen. IK. Jaap, houd op; je haspelt alles door elkaar Een werkwoord duidt aan, wat men doet, bijv. loopen, eten, timmeren, schrijven.... noem jij nu eens een werkwoord op. |. Negotie. IK. 'J J. Ik doe toch negotie. Neem me niet kwalijk, nieneei, maar daar komt een eerste persoon a;'n. IK. Een eerste persoon? J. Ja, mijn eerste klant vandaag. Ik heb nog geen handgift. --- Drie om een dubbeltje de mandarijnen, juffrouw. Neen, minder ken ik ze niet geven. IK. Kan ik ze niet geven, Jaap. J. U hoeft niks te geven. L' bent nou de derde persoon. Daar komt ook al een tweede persoon aan. Ik kan hem wel; het is een vaste klant. Bedankt voor de les, meneer. IK. . .Niet te danken. Onthoud alles maar goed. Morgen gaan wij verder. M A \ R T E N V A N R. HEDEN VERSCHEEN DE VIERDE DRUK VAN Droomkoninkje DOOR HERMAN HEIJERMANS MET BIJNA 100 ILLUSTRATIES VAN GEORGE VAN RAEMDONCK Ingenaaid f 3.75 Gebonden f 4.50 In Droomkoninkje" is de snaaksche, gevoelige, vlotpratende Samuel Ealkland, maar die ons tot dusver alleen verschenen was in zijn fragmentarische journalistieke gedaante, gegroeid tot een kunstenaar van dramatische kracht.... ... .De passage v;\n den miden en den jongen Koert, die samen luisteren naar de wondere klanken die uit het zelf-getabriceerde toestel komen voor draadlooze telephonie behoort tot de sclivonste bladzijden der aetne»le Europeesehe literatuur. Dr. P. H. Ritter Jr. in het l'trcclitacli Dagblad. ....?Droomkoninkje en zijn broertje het droomend" jongetje uit Uitkomst" zijn kostelijke gaven van een dichter aan onze litteratuur.... Henri Borel in Het Vaderland ....Onder de boeken over kinderen, waaraan onze litteratuur al rijker wordt, zal Droomkoninkje" zonder eenige twijfel een allcrvournaamste plaats blijven innemen. Het is een heerlijk werk, ver boven alle lof en ik wensen het in talloos vele handen.... A. M. de Jong in Het Volk. ....Dit verrukkelijke boek ontsproot geheel uit dat verborgen hoekje van Heijermans Kunstenaarshart, waaruit zoovele tijninnige tiguren kwamen, als Jantje in Uitkomst, als Mathijs de Sterke in d" Opgaande Zon", als Kniertje in Op hoop van Zegen.... \\ at het j'^ggie met zijn horrelvoitie, dat de kleine held is van dit kleurige, geestige en aldoor boeiende verhaal bemijmert en ondergaat in het moeilijke leven, is zoo zuiver en zoo eenvoudig, zoo innerlijk ontroerd, zoo volkomen van het hart-uit verteld, dat dit een geheel werd van kinderroman, welks, weerga de litte ratuur van lieden niet heeft. Henri Dekking in het Rotten!. Nieitw^blt/'i. IN ELK E N BOEKHANDEL VERKRIJGBAAR Uitgave van VAN H O L K E M A & WARENDORF Amsterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl