De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 31 januari pagina 5

31 januari 1925 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2486 DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND HET INDISCH REGEERINGSBELEID Benige opmerkingen naar aanleiding van Prof. Treub's brochure Indië's toekomst", door J. Hulshoff Poll, oud-lid van den Raad van Ned-Indië. Boekh. en Drukkerij W. D. Meinema Delft. Wie de brochure Indië's toekomst" van Prof. Treitb heeft gelezen, moet onder den indruk zijn gekomen van het eminent belang der beslissing, welke binnenkort van onze volksvertegenwoordi ging zal worden gevraagd ten aanzien van de voorgenomen wijziging van het Indisch regeeringsreglement. Prof. freub zou aanneming van het ingediend ontwerp een ramp achten en verwacht daar niet minder van dan het einde binnen een rnenschenleeftijd van Holland's bewind in Indië. Men mag deze voorspelling wat heel pessimis tisch achten, stellig is er alle reden om aan het forsch betoog van den gewezen staatsman de volle aandacht te schenken. Ue zaak is deze, dat de Regeering ter uitvoering van het in 1922 gewijzigd artikel 61 onzer Grond wet, o.m. wenscht: het zoogenaamd vertegenwoordigend lichaam van Indië, den Volksraad, te versterken van 48 tot 60 leden (buiten den voorzitter); het aantal verkozen leden tegenover de door de Regeering benoemde van 24 te brengen op 38; en voorts, waar het bovenal op aankomt, dien raad te maken van het zuiver adviseerend college van thans, tot een wetgevend lichaam, in dier voege, dat de ouverneur-Generaal bij de vaststelling van or donnanties de in Indiëuitgevaardigde wettelijke regelingen ? gebonden is aan overeenstemming met den Volksraad. Terwijl eindelijk, mocht het voorstel wet worden, ook de Indische begrooting door den Gouverneur-Generaal in overeenstemming met den Volksraad zal worden vastgesteld, zij het onder voorbehoud van goedkeuring door den rijks wetgever. Tegen deze buitengemeen ingrijpende voorstellen heeft Prof. Treub verschillende principicele be zwaren ingebracht, welke voor den heer Hulshoff Pol aanleiding zijn geweest tot het doen verschijnen van het hierboven vermeld vlugschrift. De redactie van dit weekblad vraagt mij deze laatste brochure in haar blad te bespreken. Al aanstonds zou ik dan willen wijzen op het opvallend verschil in qualiteit van de beide ge schriften; op het welwillend gekeuvcl s.v.v. van den heer Hulshoff Pol tegenover het breed opgezet, beginselvast betoog van Mr. Treub. In het opstel van den eerste vindt men op de typeerendste wijze het indifferente ambtelijke standpunt" ingenomen, zooals de heer Ritsema van Eek het teekenend uitdrukt, nu onlangs weer in zijn artikel ,,Ncderland's koloniale staatkunde en Indië's staatsinrichting", in de Vragen des Tijds van Januari 11. Wanneer de heer Hulshoff Pol aan de hand van de Encyclopaedie van Ned. O. I. de geschiedenis van het ontstaan van den Volksraad mededeelt, dan treft hem daarin volstrekt niet de principieel uitermate belangrijke sprong, welken men in 1913 en '15 deed, toen men besloot om behalve niet-ambtelijke Nederlandsche ingezetenen van Indië, ook vertegenwoordigers der inheemsche bevolking mede te doen werken aan bestuur en wetgeving daar te lande. Dat denkbeeld was nu eenmaal in en buiten de Kamer opgekomen in die dagen en dus vindt de schrijver, gewend als hij is door zijne vroegere loopbaan aan de uitsluitend controleerende Buitenzorgsche Secretarie, om nieuwe denkbeelden gematigd welwillend te ont vangen, dat ook voor deze gedachte wel een en ander te zeggen valt. Sedert Nederland zich ten doel heeft gesteld Indiëin de eerste plaats in het belang van Indiëzelf tot ontwikkeling te brengen, zou het z.i. verkeerd zijn aan de tegenstelling tusschen den Nederlandschen overheerscher en den inheemschen overheerschte, eenigen grond te ontleenen om gemengde vertegenwoordigende colle ges af te wijzen. Wil Prof. Treub ter verwezen lijking van de gedachte der inheemsche autonomie, vertegenwoordigende colleges van de eigen bevol king, om daarnaast den Westerlingen een voor dezen bestemde vertegenwoordiging toe te kennen . de heer Hulshoff Pol zegt: splitsing houdt de bevolkingsgroepen uit elkaar, samenwerking in gemengde colleges brengt ze bijeen en daarop moet ons streven gericht zijn. Nu is dit ongetwijfeld een vriendelijke gedachte, maar de vraag is, of het ook een gezonde, een levende gedachte is, of nl. wat naar oorsprong en doel gescheiden is, tezamen gebracht behoort te worden? Ook al treedt tegenwoordig de eigen lijke heerschersverhouding minder op den voor grond, dan blijft toch de tegenstelling tusschen het Nederlandsch en het inheemsch element der be volking haar wezen en zin behouden. Helder stelt de heer Ritsema van Eek dit ander maal in het licht in zijn cvenvermeld opstel in de Vragen des Tijds. Met het hem eigen LUTHER scherp onderscheidingsvermogen wijst hij er op, hoe de meeste der thans gangbare hervormingsidealen voor onze Oost, slechts zin kunnen heb ben voor de gansch andere soort van kolonie, welke eene volkplanting is, niet voor wat hij noemt de politieke kolonie. De volkplantingen van eigen ras als Canada, Australië, die tot voorwaarde hebben de uitroeiing of terugdringing van de schaarsche autochthone bevolking, kunnen, tot voldoenden wasdom gekomen, eigen instituten en autonomie eischen. De politieke handelskoloniën als Neder landsch- en Britsch-Indiëontstonden niet door volkplanting. Het koloniseerend ras kan daarginds niet duurzaam aarden en laat dan ook de inheemsche bevolking groeien en bloeien. Ze zijn politieke formaties, bestaande uit de oorspronkelijke vol ken als elementen, vereenigd onder het uitheemsche oppergezag. Voor waarde tot bestendigheid van de politieke kolonie is de handhaving van dat oppergezag in zijne verbin ding met het moederland. Uit zich zelf kunnen zulke politieke forma ties niet bestaan. Vandaar dat het rijper" worden hier heel anders moet worden begrepen dan in de koloniën, welke volkplantingen zijn. Het rijper worden van Indiëwil zeggen het tot ontwikkeling komen van elk van Indië's volken, doch met behoud van de politieke struc tuur, waarop Nederland's expansie en Indië's samenhang berust. Ik wil niet door eene onvolledige wedcrgave aan van Eck's denkbeel den onrecht aandoen, denkbeelden en inzichten waarvan ook de gezag hebbende schrijver van Indië's toekomst", vrij van alle ambtelijke vooringenomenheid als hij is, met instemming gewag maakt. Maar ik meende aldus het best in het licht te stellen, hoe ondoordacht de fraaie zinnen zijn, waarin de heer H. P. zijn tegen stander bestrijdt. Sprekender nog komt dit uit, waar de schrijver tracht te weerleggen het principieel bezwaar van Prof. Treub tegen de toekenning van wetgevende bevoegdheid aan den Volksraad. Hier blijkt het verschil in wezen tusschen de beoogde Indische en de moederlandschc volksvertegenwoordiging, o.m. door de omstandigheid, dat een oppositie in den Volksraad geen verantwoordelijkheid draagt, in zoover zij nooit voor de noodzakelijkheid komt te staan de regeering over te nemen. De positie van den Landvoogd en daarmede van de door dezen vertegenwoordigde Ned. regeering komt er mede in het gedrang, want de Gouverneur-Generaal kan feitelijk niet blijven regeeren, indien er zich voortdurend conflicten met den Volksraad zouden voordoen. De heer H. P. nu acht zulk eene z.i. met sabotage gelijk te stellen oppositie denkbaar, maar niet waarschijnlijk, omdat ieder kan voorzien wat daar van het gevolg zou zijn: terugneming of beperking van de aan den Volksraad verleende wetgevende bevoegdheid. Men kan zich slechts verbazen over de lucht hartige gemakkelijkheid, waarmede hier de ver onderstelling wordt neergeschreven, dat men zoo maar, bij wijze van straf voor bedreven stoutigheid, terug zou komen, zou kunnen komen, op de een maal bij de Indische grondwet toegekende, aller belangrijkste bevoegdheid lot wetgeving ! En dit zegt dezelfde schrijver, die tevoren zich beducht maakt trouwens niet geheel ten onrechte dat de wetgever van het regeeringsreglement niet alles geven zou, wat de toelichting op de moederlandsche Grondwet voor Indiëin uitzicht heeft gesteld, en die dit het z.ekerste middel noemt om Indiëvan Nederland te vervreemden. Men hoore verder, wat de schrijver aanvoert tegen de juiste opmerking van Prof. Treub, dat waar van n volk van Indiëgeen sprake zijn kan, ook geen enkele aangelegenheid, die gelieeïIndi raakt, een inwendige aangelegenheid kan zijn, zoodat de inwendige aangelegenheden, welke art. 61 Gr. aan in Indiëgevestigde organen ter regeling overlaat, uitsluitend locale aangelegenheden kun nen zijn. Het argument wordt niet bestreden, maar de heer H. P. verklaart eenvoudig geen reden te zien om een einde te maken aan den sedert vele jaren bestaanden toestand, dat de regelingsbevoegdheid van den wetgever in Indiëthans de GouverneurGeneraal me* den Raad van Ned. Indiëzich over geheel Indiëuitstrekt. Alsof het geen princi pieel verschil maakt, dat de thans tungeerende Indische wetgever uitsluitend uit vertegenwoordiPLAKT ZIJN STELLINGEN AAN Teekening voor ,,de Amsterdammer" door L. J. Jordaan WlE LACHT DAAR?" gers van het moederland is saamgesteld ! Ook hier weer, als boven, hetzelfde gemis aan inzicht in de principieele beteekenis van de medewerking in een algemeen wetgevend college voor Indië, van in heemsche elementen. Dat nu ook de bedenkelijke toekenning van het budgetrecht aan het Indisch vertegenwoordigend lichaam, geen bezwaar ontmoet bij den schrijver, behoeft niet meer te verwonderen. Het is z.i. de logische consequentie van de toekenning van meer dere zelfstandigheid aan Indië, welke niet te be reiken is zonder dat zoowel het oppcrbestuur als de Tweede Kamer een gedeelte van hunne be voegdheden prijsgeven. Het is ten slotte al boter tot den boom met dit wetsontwerp, meent de heer Hulshoff Pol. Alleen het onderdeel van den Wetgcvenden Raad, het uit 19 leden saam te stellen extract van den Volksraad, dat de wetgevende bevoegdheid van het college zal hebben op te knappen, kan ook in zijn oogen geen genade vinden. Maar dan alweer niet op principieele gronden, doch omdat de voormannen v?n handel en industrie zich niet zullen laten vin den om tegen de betrekkelijk geringe vergoeding, welke in uitzicht wordt gesteld, dat werk, hetwelk den heelen mensen in beslag zou nemen, te ver richten. Men zal daarom z.i. naar middelen moeten omzien tot wegneming van de beletselen tegen de uitoefening van de wetgevende bevoegdheid door den Volksraad zelf. Wat, te oordeelen naar de vlot aan de hand gedane voorzieningen, ook al niet veel moeite schijnt te zullen kosten. Zoo wordt de le/.er van deze brochure zachtkens geleid naar de eindovertuiging van den schrijver, dat het aanhangig wetsontwerp, behoudens het geen is opgemerkt over den Wetgevenden Raad, in aansluiting met de voorgenomen bestuurshervorming spoedig bekrachtigd behoort te worden, daar het geeft wat Indiënoodig heeft, n.l. gelegen heid om zich ook on staatkundig gebied zonder schokken te ontwikkelen. Of echter de aandachtige lezer even zoo gerust zal zijn op het verloop der dingen, bij aanneming van dit ontwerp, meen ik te mogen betwijfelen. Daarvoor zou tegenover het krachtig woord van Prof. Treub een andere, een steviger betoogtrant vereischl worden, dan de indifferent ambtel'jkc" welke den heer Hulshoff Pol a! te zeer eigen is. Amersfoort, Januari 1925. G. J. N. T R E \ i T Nederl. Munt Hollands boste tO oonts algamr

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl