Historisch Archief 1877-1940
No. 2486
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
HET INDISCH
REGEERINGSBELEID
Benige opmerkingen naar aanleiding van
Prof. Treub's brochure Indië's toekomst",
door J. Hulshoff Poll, oud-lid van den Raad
van Ned-Indië. Boekh. en Drukkerij W. D.
Meinema Delft.
Wie de brochure Indië's toekomst" van Prof.
Treitb heeft gelezen, moet onder den indruk zijn
gekomen van het eminent belang der beslissing,
welke binnenkort van onze volksvertegenwoordi
ging zal worden gevraagd ten aanzien van de
voorgenomen wijziging van het Indisch
regeeringsreglement. Prof. freub zou aanneming van het
ingediend ontwerp een ramp achten en verwacht
daar niet minder van dan het einde binnen een
rnenschenleeftijd van Holland's bewind in Indië.
Men mag deze voorspelling wat heel pessimis
tisch achten, stellig is er alle reden om aan het
forsch betoog van den gewezen staatsman de volle
aandacht te schenken.
Ue zaak is deze, dat de Regeering ter uitvoering
van het in 1922 gewijzigd artikel 61 onzer Grond
wet, o.m. wenscht:
het zoogenaamd vertegenwoordigend lichaam
van Indië, den Volksraad, te versterken van 48
tot 60 leden (buiten den voorzitter); het aantal
verkozen leden tegenover de door de Regeering
benoemde van 24 te brengen op 38; en voorts,
waar het bovenal op aankomt, dien raad te maken
van het zuiver adviseerend college van thans, tot
een wetgevend lichaam, in dier voege, dat de
ouverneur-Generaal bij de vaststelling van or
donnanties de in Indiëuitgevaardigde wettelijke
regelingen ? gebonden is aan overeenstemming
met den Volksraad. Terwijl eindelijk, mocht het
voorstel wet worden, ook de Indische begrooting
door den Gouverneur-Generaal in overeenstemming
met den Volksraad zal worden vastgesteld, zij het
onder voorbehoud van goedkeuring door den rijks
wetgever.
Tegen deze buitengemeen ingrijpende voorstellen
heeft Prof. Treub verschillende principicele be
zwaren ingebracht, welke voor den heer Hulshoff
Pol aanleiding zijn geweest tot het doen verschijnen
van het hierboven vermeld vlugschrift.
De redactie van dit weekblad vraagt mij deze
laatste brochure in haar blad te bespreken.
Al aanstonds zou ik dan willen wijzen op het
opvallend verschil in qualiteit van de beide ge
schriften; op het welwillend gekeuvcl s.v.v.
van den heer Hulshoff Pol tegenover het breed
opgezet, beginselvast betoog van Mr. Treub. In
het opstel van den eerste vindt men op de
typeerendste wijze het indifferente ambtelijke standpunt"
ingenomen, zooals de heer Ritsema van Eek het
teekenend uitdrukt, nu onlangs weer in zijn artikel
,,Ncderland's koloniale staatkunde en Indië's
staatsinrichting", in de Vragen des Tijds van
Januari 11.
Wanneer de heer Hulshoff Pol aan de hand van
de Encyclopaedie van Ned. O. I. de geschiedenis
van het ontstaan van den Volksraad mededeelt,
dan treft hem daarin volstrekt niet de principieel
uitermate belangrijke sprong, welken men in
1913 en '15 deed, toen men besloot om behalve
niet-ambtelijke Nederlandsche ingezetenen van
Indië, ook vertegenwoordigers der inheemsche
bevolking mede te doen werken aan bestuur en
wetgeving daar te lande. Dat denkbeeld was nu
eenmaal in en buiten de Kamer opgekomen in die
dagen en dus vindt de schrijver, gewend als hij is
door zijne vroegere loopbaan aan de uitsluitend
controleerende Buitenzorgsche Secretarie, om
nieuwe denkbeelden gematigd welwillend te ont
vangen, dat ook voor deze gedachte wel een en
ander te zeggen valt. Sedert Nederland zich ten
doel heeft gesteld Indiëin de eerste plaats in het
belang van Indiëzelf tot ontwikkeling te brengen,
zou het z.i. verkeerd zijn aan de tegenstelling
tusschen den Nederlandschen overheerscher en den
inheemschen overheerschte, eenigen grond te
ontleenen om gemengde vertegenwoordigende colle
ges af te wijzen. Wil Prof. Treub ter verwezen
lijking van de gedachte der inheemsche autonomie,
vertegenwoordigende colleges van de eigen bevol
king, om daarnaast den Westerlingen een voor
dezen bestemde vertegenwoordiging toe te kennen
. de heer Hulshoff Pol zegt: splitsing houdt de
bevolkingsgroepen uit elkaar, samenwerking in
gemengde colleges brengt ze bijeen en daarop
moet ons streven gericht zijn.
Nu is dit ongetwijfeld een vriendelijke gedachte,
maar de vraag is, of het ook een gezonde, een
levende gedachte is, of nl. wat naar oorsprong
en doel gescheiden is, tezamen gebracht behoort
te worden? Ook al treedt tegenwoordig de eigen
lijke heerschersverhouding minder op den voor
grond, dan blijft toch de tegenstelling tusschen het
Nederlandsch en het inheemsch element der be
volking haar wezen en zin behouden.
Helder stelt de heer Ritsema van Eek dit ander
maal in het licht in zijn cvenvermeld opstel in de
Vragen des Tijds. Met het hem eigen LUTHER
scherp onderscheidingsvermogen wijst
hij er op, hoe de meeste der thans
gangbare hervormingsidealen voor
onze Oost, slechts zin kunnen heb
ben voor de gansch andere soort van
kolonie, welke eene volkplanting is,
niet voor wat hij noemt de politieke
kolonie. De volkplantingen van eigen
ras als Canada, Australië, die tot
voorwaarde hebben de uitroeiing of
terugdringing van de schaarsche
autochthone bevolking, kunnen, tot
voldoenden wasdom gekomen, eigen
instituten en autonomie eischen. De
politieke handelskoloniën als Neder
landsch- en Britsch-Indiëontstonden
niet door volkplanting. Het
koloniseerend ras kan daarginds niet
duurzaam aarden en laat dan ook
de inheemsche bevolking groeien en
bloeien. Ze zijn politieke formaties,
bestaande uit de oorspronkelijke vol
ken als elementen, vereenigd onder
het uitheemsche oppergezag. Voor
waarde tot bestendigheid van de
politieke kolonie is de handhaving
van dat oppergezag in zijne verbin
ding met het moederland. Uit zich
zelf kunnen zulke politieke forma
ties niet bestaan. Vandaar dat het
rijper" worden hier heel anders
moet worden begrepen dan in de
koloniën, welke volkplantingen zijn.
Het rijper worden van Indiëwil
zeggen het tot ontwikkeling komen
van elk van Indië's volken, doch
met behoud van de politieke struc
tuur, waarop Nederland's expansie
en Indië's samenhang berust.
Ik wil niet door eene onvolledige
wedcrgave aan van Eck's denkbeel
den onrecht aandoen, denkbeelden
en inzichten waarvan ook de gezag
hebbende schrijver van Indië's
toekomst", vrij van alle ambtelijke
vooringenomenheid als hij is, met
instemming gewag maakt. Maar ik
meende aldus het best in het licht
te stellen, hoe ondoordacht de fraaie
zinnen zijn, waarin de heer H. P. zijn tegen
stander bestrijdt.
Sprekender nog komt dit uit, waar de schrijver
tracht te weerleggen het principieel bezwaar van
Prof. Treub tegen de toekenning van wetgevende
bevoegdheid aan den Volksraad. Hier blijkt het
verschil in wezen tusschen de beoogde Indische en
de moederlandschc volksvertegenwoordiging, o.m.
door de omstandigheid, dat een oppositie in den
Volksraad geen verantwoordelijkheid draagt, in
zoover zij nooit voor de noodzakelijkheid komt te
staan de regeering over te nemen. De positie van
den Landvoogd en daarmede van de door dezen
vertegenwoordigde Ned. regeering komt er mede
in het gedrang, want de Gouverneur-Generaal
kan feitelijk niet blijven regeeren, indien er zich
voortdurend conflicten met den Volksraad zouden
voordoen.
De heer H. P. nu acht zulk eene z.i. met sabotage
gelijk te stellen oppositie denkbaar, maar niet
waarschijnlijk, omdat ieder kan voorzien wat daar
van het gevolg zou zijn: terugneming of beperking
van de aan den Volksraad verleende wetgevende
bevoegdheid.
Men kan zich slechts verbazen over de lucht
hartige gemakkelijkheid, waarmede hier de ver
onderstelling wordt neergeschreven, dat men zoo
maar, bij wijze van straf voor bedreven stoutigheid,
terug zou komen, zou kunnen komen, op de een
maal bij de Indische grondwet toegekende, aller
belangrijkste bevoegdheid lot wetgeving ! En dit
zegt dezelfde schrijver, die tevoren zich beducht
maakt trouwens niet geheel ten onrechte dat
de wetgever van het regeeringsreglement niet
alles geven zou, wat de toelichting op de
moederlandsche Grondwet voor Indiëin uitzicht heeft
gesteld, en die dit het z.ekerste middel noemt om
Indiëvan Nederland te vervreemden.
Men hoore verder, wat de schrijver aanvoert
tegen de juiste opmerking van Prof. Treub, dat
waar van n volk van Indiëgeen sprake zijn kan,
ook geen enkele aangelegenheid, die gelieeïIndi
raakt, een inwendige aangelegenheid kan zijn,
zoodat de inwendige aangelegenheden, welke art. 61
Gr. aan in Indiëgevestigde organen ter regeling
overlaat, uitsluitend locale aangelegenheden kun
nen zijn.
Het argument wordt niet bestreden, maar de
heer H. P. verklaart eenvoudig geen reden te zien
om een einde te maken aan den sedert vele jaren
bestaanden toestand, dat de regelingsbevoegdheid
van den wetgever in Indiëthans de
GouverneurGeneraal me* den Raad van Ned. Indiëzich
over geheel Indiëuitstrekt. Alsof het geen princi
pieel verschil maakt, dat de thans tungeerende
Indische wetgever uitsluitend uit
vertegenwoordiPLAKT ZIJN STELLINGEN AAN
Teekening voor ,,de Amsterdammer"
door L. J. Jordaan
WlE LACHT DAAR?"
gers van het moederland is saamgesteld ! Ook hier
weer, als boven, hetzelfde gemis aan inzicht in de
principieele beteekenis van de medewerking in een
algemeen wetgevend college voor Indië, van in
heemsche elementen.
Dat nu ook de bedenkelijke toekenning van het
budgetrecht aan het Indisch vertegenwoordigend
lichaam, geen bezwaar ontmoet bij den schrijver,
behoeft niet meer te verwonderen. Het is z.i. de
logische consequentie van de toekenning van meer
dere zelfstandigheid aan Indië, welke niet te be
reiken is zonder dat zoowel het oppcrbestuur als
de Tweede Kamer een gedeelte van hunne be
voegdheden prijsgeven.
Het is ten slotte al boter tot den boom met dit
wetsontwerp, meent de heer Hulshoff Pol. Alleen
het onderdeel van den Wetgcvenden Raad, het uit
19 leden saam te stellen extract van den Volksraad,
dat de wetgevende bevoegdheid van het college
zal hebben op te knappen, kan ook in zijn oogen
geen genade vinden. Maar dan alweer niet op
principieele gronden, doch omdat de voormannen
v?n handel en industrie zich niet zullen laten vin
den om tegen de betrekkelijk geringe vergoeding,
welke in uitzicht wordt gesteld, dat werk, hetwelk
den heelen mensen in beslag zou nemen, te ver
richten. Men zal daarom z.i. naar middelen moeten
omzien tot wegneming van de beletselen tegen de
uitoefening van de wetgevende bevoegdheid door
den Volksraad zelf. Wat, te oordeelen naar de vlot
aan de hand gedane voorzieningen, ook al niet veel
moeite schijnt te zullen kosten.
Zoo wordt de le/.er van deze brochure zachtkens
geleid naar de eindovertuiging van den schrijver,
dat het aanhangig wetsontwerp, behoudens het
geen is opgemerkt over den Wetgevenden Raad,
in aansluiting met de voorgenomen
bestuurshervorming spoedig bekrachtigd behoort te worden,
daar het geeft wat Indiënoodig heeft, n.l. gelegen
heid om zich ook on staatkundig gebied zonder
schokken te ontwikkelen.
Of echter de aandachtige lezer even zoo gerust
zal zijn op het verloop der dingen, bij aanneming
van dit ontwerp, meen ik te mogen betwijfelen.
Daarvoor zou tegenover het krachtig woord van
Prof. Treub een andere, een steviger betoogtrant
vereischl worden, dan de indifferent ambtel'jkc"
welke den heer Hulshoff Pol a! te zeer eigen is.
Amersfoort, Januari 1925.
G. J. N. T R E \ i T
Nederl. Munt
Hollands boste tO oonts algamr