De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 31 januari pagina 6

31 januari 1925 – pagina 6

Dit is een ingescande tekst.

DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2486 INLEIDING TOT DE LANDHUISHOUDKUNDE De Landbouwwetenschap heeft een natuur wetenschappelijke en een economische zijde; aan de laatste geeft men veelal den naam Landhuishoudkunde. Het aantal beoefenaars van dit vak is schaarsch. Onze wetenschappelijke landbouw kundigen hebben in 't algemeen meer zin voor chemische of biologische dan voor maatschappelijke problemen en de juristen die zich tot de agrarische vraagstukken voelen aangetrokken, staan dikwijls te ver af van de techniek van den landbouw om op het gebied der landhuishoudkunde diep te kunnen doordringen. Tot de weinigen, die de landhuishoudkunde geheel beheerschten, behoorde de te vroeg ge storven Prof. Koenen, in leven hoogleeraar te Wageningen. Zijn verscheiden laat in den meest letterlijken zin een ledige plaats open, want thans, ruim 2 jaren na zijn dood, is zijn leerstoel aan de Landbouwhoogeschool nog onbezet. De bijzondere plaats die Koenen op landbouw gebied innam, heeft tengevolge gehad, dat op zijn werkkracht in buitengewone mate een beroep is gedaan, wanneer een commissie moest worden ingesteld om een der moeilijkheden te onderzoeken, waaraan de 19e en 20e eeuw op agrarisch gebied zoo rijk zijn. Daardoor heeft hij slechts weinige geschriften onder zijn eigen naam gepubliceerd, maar liggen de schatten van zijn kennis verborgen in tal van rapporten van Staats- en andere Commissiën, vooral in de negen lijvige deelen, waarin de Staatscommissie voor den Landbouw van 1906 de resultaten van hare onderzoekingen heeft openbaar gemaakt. Prof. Bordewijk, die verscheiden jaren aan de Landbouwhoogeschool Koenen's ambtgenoot is geweest en niet alleen door verwantschap van leerstof, maar ook door nauwe vriendschap aan hem verbonden was, heeft het uitstekende denk beeld gehad uit de nagelaten papieren van Koenen een Inleiding tot de Landhuishoudkunde 1) samen te stellen, die niet alleen in belangrijke mate kan bijdragen tot verhooging van economisch en agrarisch inzicht, maar ook een sprekend ge tuigenis aflegt van Koenen's gaven als schrijver en als docent. Als bouwstoffen voor deze Inleiding heeft de bewerker gebruikt: 1. een serie van 5 voordrach ten, gehouden voor de Volks-Universiteit te 's-Qravenhage in den winter 1918/1919; 2. een voordracht over ruilverkaveling, gehouden in December 1910 op de algemeene vergadering der Overijselsche L?ndbouw-Maatschappij te Borne; 3. een serie van 3 voordrachten, gehouden in 1921 voor de Vereeniging voor Hooger LandbouwOnderw'js te Groningen over de Landbouwcrisis (1878?1895), haar oorzaken en gevolgen. In verband hiermee is het werk in twee deelen verdeeld, waarvan het eerste getiteld is Hoofd stukken uit de Landhuishoudkunde" en het tweede handelt over de zooeven vermelde landbouwcrisis. Het eerste deel is in 6 hoofdstukken gesplitst. In het eerste, Voortbrenging en Arbeidsverdeeling, stelt de schrijver dadelijk op den voorgrond, dat hij over landbouw zal spreken niet in dien zin, dat naar voren zou worden gebracht de teelt van gewassen of van vee, of dat de aandacht zou worden ingeroepen voor bemestings- of ontginnings vraagstukken, maar de landbouw zal bekeken worden uit het standpunt van de staathuishoud kunde of leer der volkswelvaart. Ten einde den lezer in de stof in te leiden, worden enkele grond begrippen uit de staathuishoudkunde opgehaald en wordt in het bijzonder de beteekenis der arbeidsverdeeling uiteengezet, welke geleid heeft tot de splitsing van het voortbrengingsproces in drie groote groepen: landbouw, nijverheid en handel. Aan het slot wijst de schrijver op de oude onderscheiding tusschen verzamelnijverheid en landbouwniiverheid en vestigt hij er de aandacht op, dat door de zorg voor reproductie de laatste op een hooger beginsel steunt dan de eerste. Het tweede hoofdstuk is gewijd aan Landbouwen Nijverheid. Hierin stelt de schrijver de opvattingen der Mercantilisten en Physiocraten in het licht en doordringt hij zijn lezers van de eenvoudige, doch zoo vaak vergeten waarheid, dat industrie niet denkbaar is zonder landbouw en dat de ont wikkeling der industrie die van den landbouw tot noodzakelijke voorwaarde heeft. Uiteengezet wor den verder de diepingrijpende verschillen in het wezen van het voorthrengingsproces bij nijverheid en landbouw en in het bijzonder, dat de industrie, in vergelijking met den landbouw, in staat stelt tot: l. een meer regelmatig gebruik van de menschelijke arbeidskracht; 2. het te werk stellen van meer 1) Prof. S. KOENEN, Inleiding int de Landhuishoudktinde, bewerkt door Prof. Dr. H. W. C. BORDEWIJK. Uitgave der Volks-UniversiteitsBibliotheek, Haarlem, Erven F. Bohn, 1924. arbeidskrachten per eenheid van oppervlak; 3. een economisch gebruik daarvan. In het Derde Hoofdstuk wordt stilgestaan bij de wegen tot vermeerdering der hoeveelheid landbouw-voortbrengselen door uitbreiding van de in cultuur gebrachte gronden en verhooging van de opbrengst der cultuur en bij de belemmeringen, die hel een en ander ontmoet, in de wet der alnemende meeropbrengsten, het verschijnsel, dat bij toeneming van de aangewende cultutirzorgen d oogst niet in evenredigheid daaraan toeneemt. Deze wet wordt verklaard aan de hand van de wet van liet minimum, welke leert, dat de groei van een gewas beperkt blijft tot zoodanigen wasdom als wordt bepaald door dat bestanddeel, waarvan naar verhouding het minste beschikbaar is. Helder worden c'.eze wetten uiteengezet; er wordt gewezen op intensiveering en rationalisering als middelen om het fatale verschijnsel der afnemende meer opbrengsten onschadelijk te maken en te neutraliseeren. De schrijver gaat in het volgend hoofdstuk het verband na tusschen landbouw en transportwezen. Hij toont aan, hoe verbetering van het transport wezen de hoeveelheid landbouwproducten kan vermeerderen door landbouw in onontgonnen gebieden mogelijk te maken en schetst den invloed, dien, ook door de daardoor ontstane prijsveranderingen, het landbouwbedrijf in andere streken daarvan kan ondervinden. Reeds in dit Hoofd stuk krijgt de lezer een blik up de landbouwcrisis 1878?1895. In dergelijke gevallen kan de land bouw een uitkomst vinden door specialiseering en uitvoer, zooals hier te lande is geschied op het gebied van veefokkerij, zuivel- en vleeschproductie, tuinbouw, cultuur van suikerbieten, aardappelen, erwten, vlas en andere handelgewassen en fijne zaden. Dit stelsel is voortreffelijk voor vredestijd, doch in oorlogstijd loopt het vast en blijkt er nijpend broodtekort, zooals wij tijdens den wereld oorlog hebben ondervonden. Ongegrond is evenwel het aan de Regeering en den landbouw gemaakte verwijt, dat men in de laatste 30 jaren vóór den oorlog zijn kracht niet heeft gezocht in den graanbouw, maar zich op den export heeft geconcen treerd. Geen enkel dicht bevolkt land kan zijn eigen benoodigd broodgraan voortbrengen. De schrijver werpt een blik op de Schcurwet en wijdt cenige beschouwingen a-m de vooruitzichten na den oorlog. Toeneming van tuinbouw acht hij gewenscht, ook om het evenwicht tusschen stedelijke en plattelandsbevolking te bewaren, terwijl tevens grondgebruik door landarbeiders dient te worden bevorderd. Een oorzaak waardoor de productiviteit van het landbouwbedrijf kan worden tegengehouden, is ook de ongunstige ligging en vorm der cultuur gronden. In verband hiermee wordt in het laatste hoofdstuk van het Eerste Deel het vraagstuk der ruilverkaveling besproken. In dit hoofdstuk her kent men meer dan in andere de hand van den bewerker die, teneinde de stof te brengen op de hoogte van den tijd, ook het na Koenen's dood ingediende Regeeringsontwerp in de behandeling heeft betrokken. Thans, nu het Ontwerp een zóó gunstig onthaal bij de Staten-Generaal heeft gevonden, dat de nieuwe wet op de ruilverkaveling onlangs in werking is getreden, is het dubbel nuttig van de uiteenzettingen van Koenen over de betee kenis van deze zaak kennis te nemen. Het Tweede Deel van het boek is geheel gewijd aan de landbouwcrisis van 1878?1S95, van welk onderwerp Koenen een buitengewone' studie had gemaakt. Het is een bij uitstek interessante stof. Weinige verschijnselen zijn zoo geschikt om het economisch inzicht van den lezer te verhoogen als hem voor oogen te stellen, hoe door een oorzaak die op zich zelf zegenrijk was de ontsluiting van overzeesche gebieden voor den graanbouw de Europeesche landbouw ontredderd kon worden en tal van gezinnen tot den bedelstaf konden wor den gebracht en hoe vele andere kirngeii daarvan den terugslag ondervonden. De schrijver schetst in bijzonderheden de oorzaken en den loop van de crisis en de wijze waarop zij is overwonnen en door betere jaren is gevolgd; hij stelt in het licht, dat Nederland niet, zooals Frankrijk en Duitschland, heil heeft gezocht in beschermende rechten; evenmin, zooals Engeland, den landbouw aan zijn lot heeft overgelaten, maar dat verspreiding van landbouwonderwijs en landbouwvoorlichting, bevordering van coöperatie, het zoeken naar nieuwe cultuurwijzen en andere middelen van rationali seering den nieuwen tijd hebben ingeluid. Afzonder lijk wordt voor de verschillende landbouwgebieden nagegaan, in welke richting de veranderingen zich hebben voltrokken. De aan het slot geplaatste literatuuropgave zal velen van dienst zijn, die in onze agrarische vraag stukken dieper willen doordringen. De meesten die door arbeid voor Volks-Univursiteiten en verwante instellingen de volksontwikke ling trachten te dienen, weten mee te spreken van moeilijkheden en teleurstellingen. Des te verblijdender is het, dat de lezingen, waartoe Koenen in Den Haag en Groningen was uitgenoodigd, het aanzijn hebben gegeven aan een werkje, dat kan worden beschouwd ais een toonbeeld van een eenvoudige, heldere en boeiende uiteenzetting e:i in de reeks uitgaven der Volks-Universiteitsbibliotheek een eigen eervoile plaats inneemt. Groningen, Januari 1925. I. B. C o H [: N LOS-VASTE DIPLOMATIEKE BETREKKINGEN Al? de wind van rechts opsteekt, gaat hij zijn paleisje binnen; begint de wind van links te waaien, dan komt hij eruit, de ambassadeur bij het Vaticaan, in Frankrijk's los-vasteti dienst. Geheel gelijk het poppetje van die barometers-in-huisjesvorm. Ditmaal heeft de discussie in Frankrijk over deze aangelegenheid de wind is in Mei 1924 naar links doorgeslagen enkele pikante zijden. Er blijft, als men sympathie vóór en antipathie tegen Rome's invloed als argumenten pro en contra diplomatieke vertegenwoordiging bij het Vaticaan uitsluit, wederzijds slechts n steekhoudend principieel argument over. De tegenstanders kunnen aanvoeren, dat een mogendheid zich slechts bij een andere mogendheid laat vertegen woordigen, en dat de Heilige Stoel niet in dien zin een mogendheid is; de voorstanders kunnen hiertegenover volhouden, dat de Heilige Stoel het middelpunt is van een geweldige zedelijke macht, waarmee het goed is, rekening te houden en dat het Vaticaan een knooppunt is van velerlei, gewichtige belangen, waar het goed is een oreille en campagne" te houden. Maar met deze eenvoudige, al te bekende argumenten kunnen niet alleen voor- en tegen standers, zooals vanzelf spreekt, elkaar niet over tuigen, maar ook niet, eventueele weifelaars naar hun kant trekken. Dus moet men, den schijn van al te felle partij politiek vermijdend, de zaak op het terrein der actueele politiek, dus in zekeren zin niet principi eel, maar opportunistisch beslechten. De ironie van het toeval wil nu, dat de professioneele opportunist, Aristide Briand, de man, die eens, toen men hem aan zijn socialistisch verleden herinnerde, durfde antwoorden: ,,je suis un homme qui sait s'adapter aux circonstances", de man, wiens politieke roem aanving juist bij zijn verde diging van de befaamde Scheidingswetten", thans Herriot tracht over te halen tot een zekeren vorm van opportunisme, tot een erkenning van de mogelijkheid, dat een minister in functie niet in staat is, ten uitvoer te leggen wat hij, nog in de oppositie zijnde, als noodzakelijk voorgesteld lieeit. Scherp en geestig wees Herriot deze uitnoodiging tot opportunisme van de hand met de woorden: ,,Je ne méconnais pas ce qu'il y a d'expérience dans ce conseil", maar moest, om het wijzigen van een thans bestaanden toestand te verdedigen, in een niet minder bedenkelijk opportunisme vervallen, dooi de politieke doopceel van den Paus als ons dit beeld veroorloofd is te lichten. Hoezeer Frankrijk er naar streeft, een rol van beteekenis in de wereld te spelen, en een der gelijke rol ook inderdaad speelt, heeft enghartig beroep op het belang van Frankrijk, op vriendschap vóór?, vijandschap tegen Frankrijk in dit land steeds een overmatig succes, gelijk nog niet lang geleden bleek, toen kort na elkaar twee politieke moordaanslagen, door en op buitenlanders ge pleegd, berecht werden, en de vraag, of de slacht offers al of niet vrienden van Frankrijk" waren, den doorslag gaf, in die mate, dat hij, die het voltooide delict van moord gepleegd had, vrijge sproken, hij die een zonder ernstige schade verloopen moordaanslag pleegde, veroordeeld werd. Zoo werd dan nu opgesomd al wat in en na den oorlog de Heilige Stoel gedaan en nagelaten had, ten nadeele van Frankrijk, weshalve de Paus geen ambassadeur meer verdient". Maar een conseiller technique" zal men toch moeten handhaven, gelijk Briand opmerkte door, tot groot vermaak van de rechterzijde, uit het over het wetsontwerp uitgebrachte rapport van den rapporteur te citeeren: Le conseiller techni que pour les affaires religicuses sera d'autant plus nécessaire qu'il n'y aura plus de relations diplomatiques avec Ie Saint-Siège." Misschien zat bij deze beraadslaging kameraad Krassin wel in de diplomaten-loge, dankbaar voor al wat Sovjet-Rusland voor Frankrijk gedaan heeft, waaraan hij zijnerzijds de aange name ambassadeurspost dan te danken heeft. Maar de Sovjet-diplomaten hebben ook gevoel voor opportunisme.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl