Historisch Archief 1877-1940
12
DE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2487
PARIJS
AAN DE VAN LOON'S.
Ik ben nu eenmaal een andere
Parijzenaar" dan de meeste Hollanders, die naar Parijs
gaan, en daar een tijd blijven. Die andere
Hollanders zijn veel ijveriger dan ik; ze zien meer
dingen van verschillende.! aard dan waartoe ik
ooit zal geraken. Er zijn er sommigen, die ver
rijken hun kennis van het Fransch door met
Janen-alleman een nieuwsgierig gesprek te beginnen.
Zulke versterken den indruk onzer nationale
kieschheid niet. Er zijn anderen, die zich willen
ontwikkelen in algemeenen zin, en die hun his
torische kennis willen vergrooten. Ik ken er.
Vóór ze naar Parijs gaan, maken ze een lijst op
van historische monumenten, die ze zullen zien,
en enkele bizonderheden worden genoteerd van
beelden en schilderijen in Musea, waarin ze,
God weet waarom, belangstellen. En deze gaan
naar Parijs, en zien wat ze wo.iden.
Dan kom'.1 n ze terug, en bespreken met u ernstig
en vol toewijding wat ze zagen, ot liever wat ze
niet zagen. De data zijn op hun lippen als vallende
sterren aan den hemel; even lichten ze, schijnen ze,
en zij verdwijnen. Ze zijn daarna voor een tijdje
rustig, want hun intellectueel getinten eetlust werd
verzaad. Zij voelen zich ritselen van rijkdommen,
die anderen niet bezitten, en de vaderlandsche
hoogmoed gedijt breed-uit in hen. Er zijn nog
andere lieden. Deze hebben we geen van allen
onder onze kennissen. Tenminste, dat zeggen we
zoo goed als allemaal (uit tegenspraak allicht be
hoor ik tot hen, die deze andere lieden niet ontken!)
Zij, de rakkers, gaan naar Parijs om ondeugend"
te zijn. Zeg mij niet, dat dat niet hoort; ik weet
tot mijn spijt, dat gij, de anderen, dat
opophoudelijk denkt. Zij gaan op jacht naar een vlinder,
die toch uit het huis der schoonheid over de boule
vards wankel-wieglend vliegt. Ik bedoel niet, mijn
zwaarmoedige Puriteinen, dat zij ondeugend zijn,
zooals gij misschien zoudt willen wezen, als ge
durfdet. Neen, ze zijn braver dan gij zijt, omdat
zij hun wezen steeds minder dwang aandeden, dan
gij in nurksche veroordeellust u ze!ven aandoet.
Ze gaan naar Parijs om de Verschijningen te zien;
het geestig, teeder licht in de Parken (hoe houden
de Franschen alles teeder en innig in Parijs, al is
het groot!); het spierverschietend gaan van de
rappe beenen der parijsche meisjes, en ze kijken
naar die beenen, zonder excitatiëen, hoewel de
kous tegenwoordig zeer sterk benadert de kleur van
het vleesch. Deze lieden zijn niet mijn beste vrien
den, maar ik mag ze toch, want ze zijn niet zwaar
moedig, en ze zijn oprecht, en ze hebben geen ge
heime verzweringen in den geest en des geestes.
Deze lieden gaan naar de tuinen van het Luxem
burg, en ze zijn zeker zoo geïnteresseerd als de
reeders (of als stuurlui, als ge die ten minste aan
den kant wilt laten staan) der scheepjes, die,
zeer hellend, zeilen in die waterkommen, die hier
cirkelrond, daar achthoekig zijn. Het is voor deze
eenvoudige genieters een vraagstuk, waar die
kotters en a-b-c jachten stooten zullen tegen den
rand, en hoe met een snellen kreet, de soms niet
oplettende eigenaars gewaarschuwd zullen worden
door de scherper toeziende kornuiten. Ze gaan
ook, mijne gezellige genieters van Parijs, naar de
Seinekanten met de subtiele boornen tot aan de
hooge borstweringen, want ze weten dat: als het
smokig mist in Parijs worden de huizen der kaden
van een kleur, die lijkt op oud fluweel, bruin,
dat lang vochtig lag in een vergeten hoek.
Ik beken hier, dat ik niet geheel-en-al ben als
deze genieters, maar ik kijk toch ook naar de
stil-geworden huizen, die de mist schept langs
de Seine, en naar de binnenplaatsen, die met
wat zon en met een bezig vrouwtje, op
Provence kunnen lijken, waar het stil is, en zonnig,
en ver-weg (bij buien !). Deze genieters hebben
misschien niet mijn hartstocht voor de leer
winkels, waar al jaren een te dure, dierbare groote
varkensleeren schooltasch ligt, of hoe heet dat
serviette' ? Maar ze genieten toch ook als ik van
de onverwachte vondsten der parfumeurs, die hun
geuren bergen in telkens nieuw verzonnen fleskens.
Maar ik ben een andere Parijzenaar" dan de
meeste Hollanders, die naar Parijs gaan, en onge
veer van mijn slag zijn. Ik ga op zijn hoogst n
keer naar La Rotonde, het is er mij niet frisch
genoeg en er wordt te veel koeterwaalsch gesproken
voor mij, en ik ga niet eiken dag naar den Döme,
ofschoon ik daar den fijnen Kogan en den rossen.
feilen Krop ontmoette. Ik voel wel, dat in den
Dóme een soort werkers zit, dat wat bereikt en
zich handhaaft, maar ik heb in dingen des geestes
een lust tot een kleiner gemeenschap om grooter
gemeenzaamheid (ik ben wat achterdochtig tegen
over de Menigte) !. Ik ben, in Parijs, eigentlijk
een drentelaar, en het schijnt me dikwijls toe, dat
ge al drentelend de schoonheid vriendelijker ont
moet; want wanneer ge haar overmoogt in n
aanstorming, dan is de innigheid maar schijnbaar
grooter, want ge mist het langzaam aankomen;
de bekoring der nadering, en der benadering, is
niet uitgedrukt. Er is geen wederzijdsche over
reding mogelijk, er is geen langzaam bezit en be
zitten; er is geen volledig bezit, en bezitten en
ge bezit het geheel niet, waarvan de deelen maar,
laten wij het wiskunstig zeggen, de functies zijn.
De meeste Parijzenaars" komen op Parijs af met
de hardheid van wie snel willen overwinnen, en
iemand, die in gratie leeft, willen ze in felle bruusk
heid dwingen. Met welk recht, en om welke reden,
en om welke winst0 Wat begrijpen ze van de mo
numenten, die ze met toewijding bezien, als ze de
massa op straat niet kunnen begrijpen, niet de
snelle afzondering der oogen, met de
zuiver-getrokken bogen van 't onder- en bovenooglid; als
ze den zwiependen gang niet waardeeren op de
enkels (die fijn uitbotten aan het been !) en den
snelleren tred dan de onze is, en de scherper-ge
markeerde rhythmen in alles wat zij, die Franschen,
doen, dat is dus de lust tot grooter maatbctoon,
en tegelijk een bewijs van de lust tot plastische
volledigheid ! Wat zullen die dwingenden begrijpen
zelfs van de noodzakelijke hardheden in het fransch
karakter, als ze niet inzien, dat daar, in Parijs,
alleen wordt gedaan en gehandeld met realiteiten,
van welken aard die ook zijn....
Neen; n ding is zeker; ge leert Parijs drente
lend kennen, en niet door een plotselinge overmees
tering. Want Parijs is niet alleen groot; het is
sober van teruggehoudenheid, en er zijn teedere
stilten, die der binnenplaatsen, temidden van de
steenen strakheid der huizen, en daar, in die bin
nenplaatsen, voelt ge het zuiden als tevreden met
de zon, en niet meer gehaast zooals wij allen te
veel zijn. De drentelaar alleen erkent dit alles;
de haastige gaat weg met een leugen van die stad,
over die stad.
P i. A s s c n A i: K T
5PR.EKKZAAL
EEN GENEESMIDDEL VOOR
GEERTEN GOSSAERT
De gewezen Duitsche Kroonprins heeft zich
destijds onsterreliik geblameerd met zijn weinig
verheffend gezwets over den frisschen vroolijken
oorlog. De historie van de laatste iaren moet
menigeen wel duidelijk hebben gemaakt, dat ook
kroonprinsen en regeerende vorsten zich gemeenlijk
toch heel \vnt meer kwaad berokkenen met
zwetsen en het gebruik var groote holle woorden,
dan zij vroeger veelal schenen te bevroeden.
Enfin, de ex-,,held" der doodskop-hu/.aren
heeft later genoeg berouw gehad van de hier
genoemde, en van nog menige andere, thans niet
gereleveerde, minderwaardige uitdrukking. Als
verzachtende omstandigheid kon voor hem trou
wens nog altijd gelden, dat, toen hij de gewraakte
\\oogden bezigde, de beleefde realiteit van et. n
oorlog hem ontbrak.
Wie th^.ns echter, na hetgeen zich sinds 1914
heeft afgespoeld, een zelfden gedachtenkronkel
vertoont, als eens de jonge Wilhelm von
Hohenzollern lis-t zien, moet wel in een heel vreemde
situatie verkeeren. Immers, het is nu toch wel
overduidelijk geworden, hoe weinig frisch en
vroolijk, hoe weini? productief en vruchtbaar
een oorlog is.
Maar ziet, daar is in Nederland een dichter (of
ex-dichter), die ondanks dit alles, tot de
oorlogsverheerlijkers schijnt te behooren, die althans
betreurt, dat Nederland buiten den oorlog is
gebleven.
Immer?, in een vraaggesprek voor den Gulden
Winckel, in dat maandschrift gepubliceerd,
heeft Geerten Gossaert, die o.m. vertelde, dat hij
als asperine tegen geestelijke migraine klassieke
poëzie ter hand nam (Martialis bijv.), liet volgende
nan de omheining zijner tanden laten ontsnappen.
toen het liep over zon oordeel omtrent de nieuwste
dichtkunst hier te lande.
,,Het is altijd moeilijk over een volgend geslacht te
oordeelen. Misschien ben ik al te seniel, om met Brom
te spreken, om nieuwe indrukken op te nemen. Doch
tot dusver zie ik geen duidelijke renaissance. En ik vrees
ook. dat de omstandigheden er niet naar zijn. De jonge
lui begrijpen, dat de oorlog een poque heeft gemaakt,
ook in de poëzie. Er is iets afgesloten, er ligt een nieuwe
wereld open. Maar die nieuwe wereld is voor de jeugd
van Europa geboren in bloed en tranen, de eenige mest,
VERSCHENEN:
De Stille Getuige
DOOR
TOP NAEFF
ZESDE DRUK
Ingenaaid ?3.50 Gebonden / 4.50
Want dit boek is vol van bizondere en
schoone gevoeligheid.
W. G. VAN NOUHUYS in Groot Nederland.
Uitgave van
Van Holkema en Warendorf, Amsterdam.
waardoor de akker der wereld en de tuin ('er poëzie ten
slotte vruchtbaar gemaakt kunnen worden.
,,Ons lam1 is, helaas, binten den oorlog gebleven. In
plaats van tle reëele idealen eener ijzeren jeugd zijn onze
..jongeren" fiet griezelige woord typeert grootge
bracht met thee van ethische vijgebladeren, getrokken
op Leidsel! grachtwater. We must revert to type...."
Het is iraai. Och, zal men wellicht zeggen,
men moet zulke uitlatingen niet zoo nauw nemen:
er is hier een dichter aan het woord, een man,
die leett in zulk een andere gedachtenwereld
dan de gewone stervelingen, dat hij het werke
lijk gebeuren niet ziet, niet begrijpt. Het wil me
voorkomen, dat een dergelijke opmerking in het
algemeen reeds niet opgaat ten aanzien van de
meeste dichters, die, willen zij iets beteekenen,
juist in staat moeten zijn wel waar te nemen wat
er om hen heen geschiedt en clat zij zeer zeker
in dit bijzondere geval »een steek houdt, waar
het hier een persoon betreft, die behalve dichter,
ja meer dan dat, een arbeider in een wereld is,
welke voortdurend met de realiteit rekening dient
te houden en houdt. Deze dichter-man uit het
groote zakenleven, bemoeit zich bovendien nog
met do politiek van den dag: reden dus genoeg
om te mogen aannemen, dat hij weet wat er zoo
al rondom ons gebeurt.
Welnu, wie daarop acht slaat, zal niet anders
kunnen, dan erkennen, dat de resultaten van den
oorlog ten aanzien van de jeugd in de eens oorlog
voerende landen al diep treurig zijn. Decadentie
en ontaarding zijn er de verschijnselen, daar wat
erger en markanter, ginds in wat minder scherpen
vorm, doch van een ijzer"n jeugd geen
spoor te bekennen. Op een klein groepje na,
alom een steeds nog groeiend vermaterialiseerende
en vermaterialiseerde massa. Dat is de werke
lijkheid. Meer dar. ooit is het verhaal van de
zegenrijke gevolgen van den krijg wellicht ook
doordat deze een steeds groveren vorm aanneemt
een van die misdadige sprookjes gebleken,
waarmee al te lang vele menschengeslachten groot
zijn gebracht.
Zeker, de oorlog heeft een bepaalde litteratuur
in het buitenland voortgebracht, die wij missen
m a a r h o e z e e r die lift e r a t u u r te b e w o n de
ren valt, het zou toch een krankzinnigheid
wezen, als men op dien grond het feit zou be
treuren, dat wij buiten den oorlog zijn gebleven.
Het hierboven geciteerde relaas van den heer
Geerten Gossaert in het algemeen, en in het
bijzonder nog de thee, waarover hij het heeft,
doen voor den toestand van den dichter en den
niensch Gossaert werkelijk het ergste vreezen.
Er is blijkbaar met den nrui iets ir.eer aan de hand,
dan clat hij alleen maar eens boven zijn geestelijke
thee was. Misschien kan geestelijke asperine uit
den modernen tüd. waarvan hij kennelijk geen
gebruik heeft gemaakt, hem nog helpen: vandaar
dat hem de lezin« var. prozaschrijvers, als bijv.
Duhamel, Galswurthy, Stefnn Zweig en Latzko
--- de litteratuur, waarop ik zooeven doelde
met nadruk aanbevolen zij.
Dr. K. v A N R A A L T r;
ROOKT